Jeugdverhalen over joden (69)
Door Ewoud Sanders
Auteur: J.A. Wormser jr. (1845-1916), onder het pseudoniem Salvafama
Herkomst en drukgeschiedenis
Jodenkerstfeest is geschreven J.A. Wormser junior (1845-1916), onder het pseudoniem Salvafama. Wormser was in de tweede helft van de 19de eeuw een bekende uitgever, publicist en politicus.
Wormser begon zijn loopbaan als effectenhandelaar, maar na zijn huwelijk met de dochter van een uitgever werkte hij voor de uitgeverij en (theologische) boekhandel Höveker & Zoon in Amsterdam. In 1887 werd hij directeur-uitgever van het weekblad De Heraut en van het dagblad De Standaard. Hij gaf bijna alle geschriften van Abraham Kuyper en van veel van diens volgelingen uit.
De uitgeverij (na verloop van tijd omgedoopt tot Höveker & Wormser) had twee filialen in Zuid-Afrika, maar nadat een grote scheepslading boeken op weg naar Zuid-Afrika door de Engelsen was getorpedeerd, moesten die sluiten. Dit gaf de hele vennootschap zo’n klap dat in 1907 het faillissement werd uitgesproken. Wormser ging zwaar onder dit faillissement gebukt. Hij trok zich terug uit alle openbare functies en wilde, aldus een biograaf, ‘een geheel vergetene in den lande (…) wezen’.
Tussen 1908 en zijn overlijden in 1916 publiceerde Wormser nog diverse boeken en vertalingen onder eigen naam. Zo verscheen in 1914 zijn vertaling/bewerking van De joodsche slavin. Een verhaal uit den tijd van Titus van Jutta Ihlenfeld. Onder het pseudoniem Salvafama publiceerde Wormser tussen 1910 en 1914 zes of zeven ‘Zondagsschoolboekjes en tractaatjes’. Salvafama is een combinatie van de gebiedende wijs van salvare (‘redden’ of ‘verlossen’) en fama (wat ‘reputatie’ of ‘roem’, maar ook ‘laster’ kan betekenen). Je kunt dit pseudoniem lezen als ‘Red de reputatie’.
Jodenkerstfeest verscheen bij uitgeverij G.F. Callenbach in Nijkerk en beleefde drie drukken: in 1913, 1918 en 1926. In de samenvatting is geciteerd uit de eerste druk. Eind 1918 verscheen Jodenkerstfeest als feuilleton in De Grondwet, een Nederlandstalige krant die werd uitgegeven in de stad Holland in de Amerikaanse staat Michigan. Jodenkerstfeest werd in 1913 bekroond door de Nederlandsche Zondagsschool-vereeniging. Voor zover bekend is dit het enige bekroonde jeugdboek over jodenbekering.
Samenvatting
Benjamin Zwavelman is een arme Amsterdamse jood. Hij werkt als sjouwer op de Noordermarkt en bij het station. Benjamin is getrouwd met Sara. Ze hebben drie kinderen: Sjmoeltje, Racheltje en Blommetje.
We schrijven 1865. Een paar dagen voor kerst draagt Benjamin een kerstboom naar het huis van een zekere Gerrit Verwelven, een jonge koopman. Benjamin zegt dat hij met zijn gezin weleens een kerstfeest van nabij zou willen meemaken.
Verwelven gaat akkoord ‘als je me nu plechtig wilt beloven, dat jelui allemaal ordelijk er bij zult zijn en niet tegenpraten wat je ook te hooren of te zien zult krijgen’.
Benjamin heeft de grootste moeite om zijn vrouw, dochter van de vrome Levi Pollepel, te overtuigen. Sara: ‘Nooit in d’r eeuwigheid niet. Ik, ik, een rechte dochter Abrahams bij ’n kherstboom van de Gojim! Voor haarlui Messias, zooals ze ’m noeme! Benjamin Zwavelman, waar is je hart? Waar is je verstand? Wee, wee!’
Maar Benjamin ziet slechts voordelen. ‘Waarom zal ’k niet aanneme, as ze ’n zoetigheidje voor Sjmoeltje en Racheltje geve? (…) Heb je toch niks met d’rlui Messias uit te staan! ’n Bhoom is ’n bhoom, en ’n khaars is ’n khaars. Hoef je nog niet bezete te weze en te geloove wat zij geloove. (…) Zij zinge – ik zwijg. Zij preeke – ik lhuister niet. Zij geve ’n wolle das, – ik draag ’n wolle das. Wat wil je meer?’
Uiteindelijk stemt Sara toe. ‘Bennie en Sara waren gekomen met het voornemen om zich eens lekker te warmen, een paar koppen chocolade of slemp te drinken, zooveel mogelijk te eten, voor zich en de kinderen, wie weet, ieder ’n kleinigheidje te krijgen.’
Maar het lukt het echtpaar niet om de Bijbelverhalen te negeren. De namen van de profeten, zeker uit Jesaja 53, klinken hun bekend in de oren. Na afloop krijgen ze niet alleen kleding en voedsel mee, maar ook een exemplaar van het Nieuwe Testament.
Bennie wil het ‘Christenbijbeltje’ meteen ‘verphatsen’ op de boekenmarkt, maar Sara is geïntrigeerd door dit ‘rare boekje’. Al snel leest zij zinnen die haar versteld doen staan. ‘Het allereerste lichtstraaltje van den komenden dageraad was in haar ziel doorgedrongen.’
Nu is het Benjamin die protesteert, maar hij verkoopt het bijbeltje niet. Na drie maanden gaan Bennie en Sara met meneer Verwelven praten. Die verwijst hen naar dominee Schwartz. Omdat dominee Schwartz zelf een bekeerde jood is zal hij, denkt Verwelven, beter dan hijzelf in staat zijn ‘om al de spitsvondigheden, verdraaiingen en uitvluchten te weerleggen, welke den Joden omtrent hun eigen godsdienst tegen het Christendom ingeprent worden’.
Nu begint het lijden van Bennie en Sara: ‘De proef op de som of hun verandering oprecht was. Heel gauw waren hun buren van alles op de hoogte; spoedig wist de heele Jodenhoek het. Overal werden ze nagejouwd en beleedigd. Eindelijk werd hun het leven zoo ondraaglijk dat ze moesten verhuizen. Door hun familie werden ze in de ban gedaan en als de pest gemeden.’
Maar het gezin Zwavelman doorstaat al deze beproevingen. Via Verwelven krijgt Benjamin Zwavelman een baan als pakhuisknecht, en drie jaar na hun eerste kerstviering worden Benjamin, Sara, Sjmoeltje, Racheltje en Blommetje gedoopt. Samen zingen zij een psalmtekst van de bekeerde jood Isaac da Costa.
Doelgroep en receptie
Volgens uitgeverij Callenbach was Jodenkerstfeest bestemd voor jongens en meisjes van negen tot twaalf jaar. De Christelijke Familiekring vond het in 1913 geschikt voor ‘10- à 12-jarigen’.
Van Jodenkerstfeest heb ik vier besprekingen gevonden. De Christelijke Familiekring vond het in 1913 een bekeringsgeschiedenis ‘in den besten zin des woords, eenvoudig, zeer aantrekkelijk verteld. (…) Het slotversje, hoe mooi ook gekozen, is zwaar.’
‘De strekking is kostelijk’, oordeelde de Gereformeerde Zondagsschoolvereniging Jachin in 1913. ‘Zij toont, hoe het Evangelie behoort gebracht te worden aan de verlorenen, nl. door daden. (…) Het is eenvoudig en vlot geschreven en zal de kinderen ongetwijfeld boeien. Het geheel is uitstekend geschetst. Ook taal en stijl zijn keurig verzorgd. Misschien is hier en daar wat al te getrouw de wijze van zeggen van Bennie weergegeven.’
Controleerbare feiten in Jodenkerstfeest
Jodenkerstfeest heeft als ondertitel ‘Een waar verhaal’. De belangrijkste figuren in de bekering van de familie Zwavelman zijn Gerrit Verwelven en dominee Schwartz. Terloops noemt Wormser een zekere mijnheer Feringa van de ‘Haveloozenschool’ in Amsterdam. Ook wat betreft de tijdsaanduiding is Wormser precies: het verhaal loopt van kerst 1865 tot kerst 1868.
In kranten en tijdschriften is tussen 1850 en 1870 geen bekeerd joods gezin met de naam Zwavelman aangetroffen, noch met een andere familienaam.
De door Wormser terloops genoemde ‘Haveloozenschool’ heeft echt bestaan. Deze armenschool werd in 1849 opgericht door N.M Veringa (Wormser noemt hem abusievelijk Feringa).
Benjamin en Sara Zwavelman worden door Gerrit Verwelven (die onvindbaar bleek), naar dominee Schwartz gestuurd. Dominee Carl A.F. Schwartz (1817-1870) was van 1850 tot 1864 actief als jodenzendeling in Amsterdam en deed veel stof opwaaien (zie ook deel 1, 2.1).
Wormser groeide op aan de Oudezijds Voorburgwal in Amsterdam, waar ook het verhaal van Benjamin en Saar Zwavelman is gesitueerd. In 1865, het beginjaar van deze bekeringsgeschiedenis, was Wormser twintig. Zijn vader, Johan Adam Wormser senior (1807-1862), was deurwaarder bij de Amsterdamse rechtbank en een bekende figuur in de Amsterdamse Reveil-kring. Wormser senior had onder anderen contact met Isaac da Costa en dominee Schwartz.
Alles bij elkaar is het dus goed mogelijk dat Wormser jr. in zijn jeugd de bekering van een joods gezin van nabij heeft meegemaakt. Om welk gezin het precies gaat, valt echter niet te achterhalen.
Het ‘Amsterdamsch Jodendialect’ van Benjamin en Saar
De recensent van De Christelijke Familiekring merkte in 1918 op dat Jodenkerstfeest ‘leuke opmerkingen in Amsterdamsch Jodendialect’ bevatte. De recensent van Jachin vond de ‘taal en stijl’ in Jodenkerstfeest ‘keurig verzorgd’, maar meende dat ‘de wijze van zeggen van Bennie’ hier en daar misschien ‘wat al te getrouw’ was weergegeven.
Jodenkerstfeest bevat meer joodse/Bargoense woorden dan de andere jeugdboeken over jodenbekering, op één uitzondering na: met zeven woorden en één uitdrukking komt Wormser niet in de buurt van Twee zwervelingen, een bekeringsverhaal van Eduard Gerdes uit 1882. Gerdes legt zijn joodse hoofdpersonen ruim veertig joodse woorden en uitdrukkingen in de mond.
Meer dan in andere jeugdboeken over jodenbekering probeert Wormser de joodse tongval van zijn hoofdpersonen te benaderen door aan sommige woorden een h toe te voegen. Benjamin: ‘’n Bhoom is ’n bhoom, en ’n khaars is ’n khaars.’
Verder laat hij Benjamin geregeld antwoorden met een wedervraag – iets wat ook bij Gerdes en anderen voorkomt. Zo antwoordt Benjamin, als Verwelven hem vraagt of hij de symbolische betekenis van de kerstboom kent: ‘Zou ’k niet? Zou ’k niet whete wat ze d’r mee wille komme te late zien?’ In een bijzin merkt Wormser nog op dat Benjamin ‘op zangerigen toon’ spreekt.
Wormser laat zijn Amsterdamse sjouwer bij herhaling een uitdrukking gebruiken die als typisch joods werd beschouwd, namelijk: blijf gezond/zal je gezond blijven. De sjouwer gebruikt die uitdrukking drie keer:
– Benjamin tegen Verwelven, als hij hem vraagt om de kerstboom te mogen sjouwen:
‘Lhaat me ’n phaar cjente verdhiene, meneertje. Mhag ik? Zaal je gezond blijve.’
– Benjamin tegen Verwelven, als dank voor de sjouwklus:
‘God lhaat je gezond blijve, meneer.’
– Benjamin tegen zichzelf, als uitroep van blijdschap omdat hij en zijn gezin bij de familie Verwelven het kerstfeest mogen meevieren:
‘Zaal ’k gezond blijve!’
Hieronder de joodse/Bargoense woorden die Wormser gebruikt. Slechts bij één woord, reb, geeft hij een verklaring (tussen haakjes voegt hij toe: ‘den Rabbie’). Onverklaard blijven de onderstaande woorden, hier wel van een verklaring voorzien:
Woord of uitdrukking
Betekenis / register
Gebruikt door
Aanhaling
bobbertje
Bargoens voor ‘lijf’.
Een Amsterdamse volksjongen
‘Hij heit niks as z’n buisie over z’n nakende bobbertje.’
Gojim
Algemeen Joods-Nederlands voor ‘niet-joden’.
Sara
‘Ik, ik, een rechte dochter Abrahams bij ’n kherstboom van de Gojim!’
matschudding
Bargoens voor ‘ruzie’.
Benjamin
‘Als ’k er toch geen matschudding van wil hebbe!’
schobberde-bonk, op de – lopen
Bargoense uitdrukking voor ‘klaplopen, bedelen’.
Benjamin
‘As toch menige nhatuurgenoot [andere jood, ES] met ’n lheege maag op de schobberde-bonk loopt!’
sjabbes
Algemeen Joods-Nederlands voor ‘sabbat’.
Wormser over Sara
‘Zij moest er nog op uit, in den voor-sabbat, tusschen drie en zes uur, om de inkoopen voor sjabbes te doen.’
vernhikkele [vernikkelen]
Bargoens voor ‘bedriegen, bedotten’.
Benjamin, over de prijs die Verwelven voor de kerstboom betaalde
‘Niks te dhuur. Ze khenne uwe d’r niet mee vernhikkele.’
verphatsen [verpatsen]
Bargoens voor ‘verkopen’.
Benjamin
Sara: ‘Bennie, what gha je morgen met het Christenbijbeltje doen?’ Bennie: (‘kort en goed’): ‘Verphatsen.’
Willem van Bentum zegt
Salva famam betekent: red de reputatie. Wormser was door zijn faillissement alles kwijt geraakt behalve zijn reputatie. Salva fama is een ablativus absolutus: de reputatie uitgezonderd.
Willem van Bentum zegt
Het is een vaker gebruikte uitdrukking in juridisch notariële teksten: Een of meer der benoemde Arbiters zullen mogen gerecuseerd worden, wanneer dezelve salva fama zullen worden geëxcuseerd.
M. Helder zegt
Leuk, weer wat geleerd! Dan lijkt me dat salva fama niet ‘de reputatie uitgezonderd’ betekent, maar ‘de reputatie behouden’, dus ‘eervol’, zoals in ‘eervol ontslag’.