Klemtoonverschuiving en morfonologie
Door Ad Welschen
U leest in uw dagblad: “Hij [verdachte Josef B.] hield buren altijd vriendelijk maar dringend op afstand. Moszkowicz [zijn advocaat] wilde voorafgaand aan de zitting geen aanvullende vragen beantwoorden.’’ (De Volkskrant, 21-1-20). En u leest de laatste zin nog eens, maar nu hardop, met de normale accentuatie: “Moszkowicz wilde voorafgaand aan de zitting …’’ Hier aarzelt u even, om dan te vervolgen: “geen aanvullende vragen beantwoorden.’’ U bedenkt zich, en corrigeert als nog het tweede deel van de zin tot: “ geen aanvullende vragen beantwoorden.’’
Niettemin houdt u de nodige twijfel, en u besluit een gezaghebbend woordenboek te raadplegen, Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal, editie 14 (2005), en niet de laatste uit 2015, maar dat lijkt u in dit geval geen bezwaar. En jawel, u leest aansluitend op het lemma aanvullen: ‘aanvullend (bn.) tot aanvulling strekkend (…)’. Als andere afleidingen van het werkwoord aanvullen leest u aanvulling en aanvulsel. Toch wel vreemd.
Terwijl voorafgaand geen enkele twijfel oproept en nominale afleidingen van aanvullen als aanvulling en aanvulsel eveneens het woordaccent op het eerste woorddeel krijgen, zijnde het completerende, specificerende voorvoegsel, het specicifans, blijkt dat bij aanvullend ineens niet het geval. Toch hebt u laatst (op 16-1 j.l.) de Rotterdamse havenmeester op de radio duidelijk horen spreken over een ‘aanvullende vorm van openbaar vervoer’. Dat deed hij in een gesprek met interviewer Sven Kockelmann, naar aanleiding van aanvaringen veroorzaakt door ‘snelvarende’ (Kockelmann) vaartuigen, waarmee wellicht het erkende adjectief snelvarend (zo in Van Dale) bedoeld was.
Heeft het woordenboek zich hier vergist, of is er een specifieke regel in het spel, die dit type werkwoordsafleiding uitzonderlijk (van het werkwoord uitzonderen) en afwijkend (van afwijken) maakt? Gezien de laatste kwalificatie lijkt een bijkomende check in het woordenboek op het lemma afwijkend geen slecht idee. Helaas, het woordenboek stelt u hier teleur. Terwijl de afleiding afwijking een uitgebreide behandeling krijgt, ontbreekt van afwijkend ieder spoor. De implicatie is dan, dat deze vorm regelmatig is en dus geen aparte vermelding behoeft. En inderdaad, toevallig hebt u zeer onlangs (16-1-20) advocaat Knoops (in de talkshow van Eva Jinek) nog horen verklaren: ‘We hebben hier te maken met een afwijkende situatie (…) Het gaat hier niet om het ontwijken van een afspraak’. Maar waarom ligt dit bij het toch alleszins vergelijkbare aanvullend dan anders, is dat grammaticale willekeur, of wat is mogelijk de ratio hierachter? We bekijken enkele reeksvormende voorvoegsels.
Aan–
Het geval aanvullend mag dan opvallend zijn, het staat geenszins op zichzelf. Mogelijk is het exemplarisch voor een morfonologische tendens in het hedendaagse Nederlands om bij dit type werkwoords-afleiding minder het specificans als wel het specificatum te benadrukken. We vermeldden hierboven al aansluitend (zo gegeven in Van Dale). Zo hebben we bijvoorbeeld ook aangrijpend, aanmatigend, aanmoedigend, aanpalend,en (niet gegeven in Van Dale) aansprekend. Maar er zijn ook dubbelvormen, waar het accent wisselt: aanhoudend naast aanhoudend, aankomend naast aankomend <bij attributief gebruik>, aanvoegend naast aanvoegend <gebruikssfeer: taalkunde>, aanwijzend en aanwijzend <idem>.
Af–
Met af– vinden we bijvoorbeeld: afdoend naast afdoend, afstotend naast afstotend, afzettend1 en afzettend2 <met betekenisverschil>. Vaker echter wordt bij af– in principe alleen één van beide woorddelen geaccentueerd: het eerste woorddeel bijvoorbeeld bij: afbrekend, afgaand, aflopend, aftastend; het tweede woorddeel doorgaans in bijvoorbeeld: afkeurend, afleidend, afmattend, afrondend, afwisselend. Twijfel kan wat mij betreft bestaan over afwijkend (zo in Van Dale) /afwijkend (niet in Van Dale), afwijzend /afwijzend (beide niet in Van Dale), zoals ook bij instemmend (zo in Van Dale) / instemmend. En eigenlijk is mijn twijfel nog een beetje te behoudend. Zo hoorde ik onlangs (23-1-20) verslaggever Mattijs van de Wiel (naar aanleiding van een rapport over seksueel misbruik) duidelijk zeggen: ‘Dat heeft te maken met het afwijkend wereldbeeld bij de Jehova’s getuigen.’
In–
Ook bij afleidingen met andere voorzetsels/bijwoorden vinden we wisselende situaties. Zo wordt in– (al dan niet contrastief) geaccentueerd bij: ingaand, inleidend, invoegend en inwonend, maar niet minder vaak komt het accent op de stam: indringend, ingrijpend, innemend, inspannend. Men zou wellicht ook kunnen twijfelen tussen invoelend / invoelend (zo niet in Van Dale).
Mee–
Met mee– vinden we dubbelvormen als: meelijdend / meelijdend, meegaand / meegaand, of alleen met stamaccent: meedogend, meeslepend.
… en voorts
We zouden soortgelijke reeksen ook kunnen opstellen van afleidingen met om-, met op–, en met over-. Te denken is aan omwonend /omwonend; oplopend vs. oplopend; overdrijvend1 vs. overdrijvend2. Maar voor een geval als nabestaand(en) met zijn iets andere syllabestructuur en voorklemtoon bestaat er geen alternatief, zoals aan de andere kant evenmin voor gevallen als (taboe-)doorbrekend (niet in Van Dale).
Hoe moeten we deze weinig overzichtelijke stand van zaken taalkundig beoordelen? Vanuit het werkwoordelijke grondwoord gezien kunnen we er bij dit type afleidingen niet aan ontkomen om de accentuatie op het eerste woorddeel als grammaticaal uitgangspunt te beschouwen. We kunnen dat de onverschoven accentuering noemen. Waar het accent in de afleiding niet op de op de werkwoordelijke stam terechtkomt, is er grammaticaal gezien sprake van een onregelmatigheid, een verschuiving, een subsidiaire situatie, een afwijking van wat men eigenlijk zou mogen verwachten.
Afleidingen van dit type zijn in grammaticaal opzicht te beschouwen als nieuwvormingen, ook al bestaan ze soms al geruime tijd en kunnen ze lexicaal geheel ingeburgerd zijn. Als er tegenwoordig bijvoorbeeld niet of nog nauwelijks meer gesproken wordt van ‘aanvullende eisen’, van ‘inzittenden’, van ‘omwonenden’ en ‘opvarenden’, doordat de respectieve voorkeursvormen in dergelijke gevallen alleen nog of al in overgrote meerderheid luiden: ‘aanvullend’, ‘inzittend’, ‘omwonend’ en ‘opvarend’, dan moeten we toch wel denken aan een morfonologische ontwikkeling, een meer dan incidentele verandering in het regelsysteem. Het is een duidelijke trend, onmiskenbaar een verschuiving, maar nog geen algemene regel. Voorlopig kunnen we hier hooguit spreken van een subsysteem.
… en verder
Het zijn niet slechts werkwoordelijke samenstellingen met ‘voorzetsel-bijwoorden’ waarbij deze klemtoonverschuiving aan het licht treedt. Het verschijnsel is breder. Te wijzen is hier op afleidingen als teleurstellend (naast teleurstellen en teleurstelling) en terughoudend (naast terughouden en terughouding), waarvoor Van Dale geen varianten met alternatieve accentuering geeft. Hierbij is dan wel het voorste lid tweelettergrepig, maar dat lijkt toch niet doorslaggevend. Maar we kennen ook allerlei andersoortige specificatoren. Hierboven gebruikte ik al de termen doorslaggevend en gezaghebbend. Zo kennen we bijvoorbeeld naast onverschoven samenstellingen als – om maar weer wat te noemen – allesetend, Duitssprekend en voortschrijdend, talrijke wel-verschoven specimina als baanbrekend (maar attributief baanbrekend, volgens Van Dale), gelijkluidend, noodlijdend, vanzelfsprekend, veelwetend (maar attributief veelwetend, volgens Van Dale), veelzeggend (maar attributief veelzeggend, volgens Van Dale), voortvarend, vrijblijvend en zeevarend. Al schijnt in een aantal gevallen het onderscheid attributief versus predicatief gebruik een rol te spelen, een algemene regel voor de accentuatie bij deze samenstellingen lijkt niet te geven. Weten wij het zelf wel altijd? Er is reden om daaraan te twijfelen.
Als er al zoveel verschoven vormen bestaan is dat op zichzelf al een aanwijzing voor een in gang zijnde ontwikkeling. Bij dit onderdeel van de woordvorming in het Nederlands lijkt er een toenemende voorkeur te bestaan voor plaatsing van het woordaccent op (c.q. verplaatsing daarvan naar) het werkwoordelijke deel.
De tv-uitzending van het Europees Kampioenschap lange baan-schaatsen van 11-1 j.l. bood daarvan een lichtend voorbeeld. Verblijd door het succes van de 19-jarige junior-deelneemster Femke Kok aan de sprint-afstand (500 meter) voor dames, beschouwden de tv-commentatoren/analisten Annette Gerritsen en Rintje Ritsma deze verrassende verrichtingen van Femke nog even na. De vraag werd gesteld of ‘onbevangenheid’ wellicht niet het sleutelwoord tot dit succes mocht vormen. Daar ging oud-schaatster Annette aanstonds op in met de volgende, inhoudelijk wel wat cryptische toelichting: ‘Als je opkomend bent kun je gewoon nog niet zo heel veel fout doen.’ Er was geen enkele reden om hier aan een vergissing of verspreking van de spreekster te denken. Het was een vloeiende, spontane uitspraak, zonder enige aarzeling gedaan. Annette koos hier zonder nadenken voor het verschoven patroon.
Is dit misschien slechts een anekdotisch voorval? Mij lijkt van niet. Hier betrappen we deze doorgaans onopgemerkte ontwikkeling voorkeur op heterdaad. Het werkwoordelijk element trekt meer en meer het accent naar zich toe. Het specificerend karakter van het voorgevoegde element raakt daardoor ondergeschoven. Deze actuele tendens in de woordvorming van het Nederlands is kennelijk zo sterk, dat op elk moment een onbedacht nieuw exempel het licht kan zien. Terwijl iedereen natuurlijk wel zal spreken van een tegenvaller, waar hij eerder op een meevaller zal hebben gehoopt, zullen we niet meer raar op hoeven te kijken als een ander dat resultaat vervolgens tegenvallend noemt.
Een ietwat modieuze adjectiefvormer is het werkwoord –maken. ‘Spraakmakers’ is een radiotalkshow gepresenteerd door Ghislaine Plag. De bedoeling is duidelijk. Recente nieuwsgebeurtenissen en andere actuele thema’s worden daarin door gasten gewikt en gewogen. Geïnteresseerd in spraakkunst als wij zijn zoeken we de bijbehorende adjectieven op in Van Dale. En ja, naast adjectieven als spraakzaam en sprakeloos vinden we spraakkunstig en spraakmakend. Maar bij het laatste vinden we weer: ‘bij attr. gebruik is spraak beklemtoond’. Interessant, maar nog steeds verwarrend.
Vanwaar toch dit onderscheid? Niet lang geleden (10-1-20) hoorde ik Eva Jinek in haar nieuwe talkshow spreken over iets dat gekmakend was. Niets bijzonders, zult u zeggen, u hebt dat woord al vaker gehoord. Misschien hebt u ook al eens iets ‘jaloersmakend’ horen noemen. Maar zou bijvoorbeeld ‘dikmakend’ al bestaan? Grote kans, we kennen immers ook ‘diklijvig’, al heeft dat geen werkwoordelijk stamelement. Zekere nutriënten daarentegen zullen altijd nog wel als dikmakers blijven aangemerkt. Nu herinneren we ons weer, dat er in de roerige jaren ’60/’70 of daaromtrent zo graag werd afgegeven op de ‘misselijkmakende middenstand’. Waren het niet de Amsterdamse provo’s, figuren als Robert-Jasper Grootveld, die deze depreciërende term bedachten? Dat werd allengs een min of meer een clichématige diskwalificatie van wat wij tegenwoordig eerder ‘de hardwerkende Nederlander’ zouden noemen. Je kunt je afvragen hoelang dit laatste epitheton bij de huidige woordvormings-tendens nog hetzelfde woordaccent zal behouden, en daarmee dezelfde informatie- en specificatie-structuur. Dit woordvormingsproces lijkt nog niet uitgekristalliseerd.
Hoe moeten we in deze materie de leerders van het Nederlands als tweede taal dan enigszins wegwijs maken? Moeten zij dan maar per geval de juiste accentuatie aanleren, zoals ze dat ook al moeten bij het woordgeslacht van zelfstandige naamwoorden?
Het blijft een verwarrende en onoverzichtelijke situatie, maar een verklaring ervoor is misschien minder ver weg dan het nu lijkt. Zij kan mogelijk gezocht worden niet zozeer in strikt grammaticale of semantische parameters als wel in de morfonologie.
Het was Peter Nieuwenhuijsen die ons deze sleutel tot de verklaring aan de hand deed, in onze discussie naar aanleiding van een blog door Henk Wolf op 4-1 j.l.. Naar Peters gevoel zijn door mij gewraakte voorbeelden woordvormen als inzittenden en opvarenden geheel normaal (althans ‘al heel lang vertrouwd’), terwijl ik die eerder als oneigenlijk geaccentueerd wil beschouwen. In een antwoord op reacties mijnerzijds schreef hij op 12-1 j.l. : ‘Ik kan niet meer dan mijn intuïtie voorleggen: als door afleiding van een woord met de klemtoon op de eerste lettergreep een woord met vier lettergrepen ontstaat, ga je op zoek naar een plek om nevenaccent aan toe te kennen; in bv inzittenden kom je dan terecht bij lettergrepen met een sjwa, die niet beklemtoonbaar zijn. Oplossing voor het probleem: verschuif het hoofdaccent een plaats naar achteren.’
Het lijkt erop dat we met deze suggestie zoal niet het geheel, dan tenminste een deel van het verschijnsel kunnen verklaren. Nu doet zich bij deze voorbeelden de moeilijkheid voor dat er eigenlijk geen semantisch corresponderende werkwoorden als inzitten en opvaren bestaan, die als basis voor de respectievelijke afleidingen zouden kunnen dienen. Nemen we daarom voorbeelden waarbij dit bezwaar niet speelt. In hun onverbogen vorm immers zouden bijvoorbeeld teleurstellend en terughoudend geen reden tot aanpassing hoeven te ondervinden, gezien het bestaan van reguliere werkwoordelijke grondwoorden. Bij de verbogen vormen echter ligt dat anders. Woordvormen als teleurstellende en terughoudende zouden bij dit accent een lange uitloop van drie onbeklemtoonde lettergrepen krijgen, wat in ritmisch opzicht als minder welluidend of articulatorisch als wat moeizamer kan gelden. Is eenmaal het accent in de verbogen vormen verschoven, dan kan dat mogelijk zijn terugslag geven op de onverbogen vorm, die dan een corresponderende aanpassing ondergaat. De onverbogen vormen worden dan bij terugwerkende kracht teleurstellend en terughoudend.
Depredicatieve vorm zou dan onder invloed staan van het attributieve gebruik. Een soort Rückbildung of back-formation. Best een spannende gedachte, zo lijkt ons. En we kunnen dit ook nog wat algemener formuleren: de verschuiving treedt op bij, en beperkt zich tot, juist dit type samenstellingen, omdat die, in tegenstelling tot andersoortige afleidingen, een adjectivisch gebruik maken van het werkwoordelijke stamelement, waarbij het attributieve gebruik veelal dominant zal zijn.
Bessel Dekker zegt
Beetje flauw, maar…: “specicifans”?
Ad Welschen zegt
Dat is een ’typo’, die helaas is blijven staan. Even verderop (onder het kopje ‘Aan-‘) staat het wel correct uitgeschreven: “Mogelijk is het exemplarisch voor een morfonologische tendens in het hedendaagse Nederlands om bij dit type werkwoords-afleiding minder het specificans als wel het specificatum te benadrukken.” Er zijn in mijn bijdrage, die ook opmaaktechnisch nogal wat eisen stelde, helaas enige foutjes blijven staan, waarvan dit zo ongeveer nog het meest onschuldige is. Ik zal op die foutjes graag terugkomen als dat nodig/gewenst is. Niet alles wordt als storend ervaren, de lezer corrigeert het soms stilzwijgend al zelf.
Ad Welschen zegt
“Deze actuele tendens in de woordvorming van het Nederlands is kennelijk zo sterk, dat op elk moment een onbedacht nieuw exempel het licht kan zien”, schreef ik hierboven. De volgende twee nieuw geattesteerde voorkomens voldoen voor mij wel aan dit criterium:
* Een frappant nieuw geval dat zowel qua afleidingstype als in accentuering frappant overeenkomt met de hierboven geciteerde uitspraak van
Antoinette Gerritsen: “Als je op’komend bent kun je gewoon nog niet zo heel veel fout doen”, is de volgende:
— “Dat is ook waarom ik het op’luchtend vond om voor het eerst in Auschwitz te zijn, omdat dat begin [wat zijn vader had moeten meemaken] opeens een gezicht krijgt.” — Melcher de Wind, zoon van Holocaust-overlevende Eddy de Wind, NOS-uitzending ‘Nationale Holocaust Herdenking’, 26-1-20.
* Van andere orde is de volgende, door mij althans nooit eerder gehoord of gelezen samenstellende afleiding. Ze is voor mij zoveel als een lexicale nieuwvorming, waarvan ik dan ook nog niet de gangbare accentuering ken:
— “De actie van de een lokt een reactie van de ander uit en voor je het weet buitelt iedereen publiekelijk over elkaar heen, terwijl dat in deze zaak echt gevaarzettend kan zijn”. — De Amsterdamse Deken van Advocaten Evert-Jan Henrichs, in De Volkskrant, 13-1-20.
Van Dale vermeldt deze juridische vakterm niet, maar heeft wel: ge’vaarzetting.
Ad Welschen zegt
Een voorkomen van , gehoord 28-1 jl.: “Ik zag uit mijn ooghoek dat Hiddema af en toe in’stemmend knikte”, voetbaljournalist Johan Derksen over zijn (kritisch) gesprek met Th. Baudet, talkshow Jinek, RTL 4. Van Dale 14e dr. (2005) geeft alleen .
Interessanter nog vond ik het voorkomen van , gehoord van filmregisseur Annette Apon, in gesprek met presentator Pieter van der Wielen, radioprogramma ‘Nooit meer slapen’, VPRO 27-1-20. Van Dale 14e dr. (2005) vermeldt het niet, ook niet bij de uitdrukking , s.v. .
Ad Welschen zegt
— Herstelde versie —
Een voorkomen van “in’stemmend”, gehoord 28-1 jl.: “Ik zag uit mijn ooghoek dat Hiddema af en toe in’stemmend knikte”, voetbaljournalist Johan Derksen over zijn (kritisch) gesprek met Th. Baudet, talkshow Jinek, RTL 4. Van Dale 14e dr. (2005) geeft alleen ‘instemmend.
Interessanter nog vond ik het voorkomen van “voordehand’liggend”, gehoord van filmregisseur Annette Apon, in gesprek met presentator Pieter van der Wielen, radioprogramma ‘Nooit meer slapen’, VPRO 27-1-20. Van Dale 14e dr. (2005) vermeldt het niet, ook niet bij de uitdrukking ‘voor de hand liggen’ , s.v. ‘hand’.
Ad Welschen zegt
Just another case in point …
In het tv-programma Radar van 13-1-20 leest presentatrice Antoinette Hertsenberg andermans tekst aldus voor:
“Gelet op het bovenSTAANde zijn wij van mening dat … “.
Natuurlijk, het waren niet haar eigen woorden en in eigen spraak zou ze het misschien niet zo geaccentueerd hebben. Maar hoe kwam ze erop om hardop lezend dit pad te kiezen? Omdat ze de hedendaagse tendens volgde om bij dit type werkwoords-afleiding minder het ‘specificans’ als wel het ‘specificatum’ te benadrukken.
Ad Welschen zegt
Ik meen de afgelopen week eigenlijk al voldoende voorbeelden te hebben aangedragen om mijn hierboven geadstrueerde claim te rechtvaardigen: er is een TOEnemende tendens om bij dit type werkwoords-afleiding minder het ‘specificans’ als wel het ‘specificatum’ de woordklemtoon te geven, te pas en te onpas. Hoe lang zal bijvoorbeeld ook dit TOEnemend zich daar nog tegen kunnen verzetten?
Nu dan nog twee, voorlopig laatste, voorbeelden, zoals ik die dezer dagen heb opgevangen:
In het tv-commentaar bij een tenniswedstrijd wordt van Roger Federer gezegd dat hij “een aanVALlende actie maakte met een snelle arm”.
In een economische beschouwing op de radio wordt gesteld dat de internet gigant Amazon in Amerika zo groot is, dat zij zich best onderdelen kan veroorloven ”die verliesLAtend zijn”.
Dit zijn niet meer dan huis-, tuin en keukenvoorbeeldjes, maar niettemin weer veelZEGgend genoeg.
Voor wie er nog aan mocht twijfelen dat we hier met een OPrukkende verandering in de morfonologie van het hedendaagse Nederlands te maken hebben, ik zal mij graag weer melden als ik nog eens meer bijzondere gevallen tegenkom.
Harry Reintjes zegt
AANgaande/aanGAAnde dit artikel zou ik geen geVOLGtrekkende/gevolgTREKkende beweringen durven maken. Wel zijn er AANwijsbare/aanWIJSbare praktijkvoorbeelden waaruit blijkt dat e.e.a. toch vaak afhankelijk is van de spreker (bepaald door regio of OVERlevering/overLEvering) of door de situatie (beklemtoning, context). Ik verwijs ook naar Henk Smout: POTSdam, waar ik toch echt, als fervent volger van Duitse krimi’s, toch echt vaak potsDAM hoor en bv ook heilBRONN ipv HEILbronn. Ben benieuwd naar NAvolgende/naVOLgende commentaren.
Harry Reintjes zegt
eehh, henk smout was in een ander artikel ook over klemtoonverlegging
Ad Welschen zegt
Als je bedoelt te zeggen, Harry, dat de spreker in een (nader te bepalen) aantal gevallen vrij kan bepalen of hij de klemtoon op het eerste dan wel op het tweede woorddeel wil leggen, ken je onze taal op dit punt meer ruimte toe dan bijvoorbeeld het woordenboek haar wil geven. Ik geloof niet dat dat een grammaticaal gegeven is. Ik denk dat er een eigentijdse trend bestaat waaraan sprekers zich onbewust meer en meer conformeren. Er is dus wel een verandering gaande. Het verschijnsel doet zich steeds meer en veel te vaak en voor om nog van toeval, keuzevrijheid of willekeur te kunnen spreken.
Henk Smout zegt
HeilBRONN is normaal, PotsDAM heb ik ‘vereinzelt’ weleens waargenomen. Mij valt eerder de gehandhaafde oude spelling op, geen Duitser komt op het idee om Pohtsdahm uit te spreken.
Ad Welschen zegt
Henk, plaats dit commentaar liever onder het artikel waar het bij thuishoort: ‘Accenten in noord en zuid’.
Harry Reintjes zegt
is mijn schuld
Henk Smout zegt
Harry Reintjes noemde mijn naam in zijn reactie hierboven, zodoende.
Ad Welschen zegt
Excuus, in de laatste zin moet het tweede ‘en’ vervallen.
Ad Welschen zegt
Nieuwe, discutabele voorkomens van het onderhavige type (AANvullend /aanVULlend; SPRAAKmakend/spraakMAkend) heb ik op dit moment niet te melden. Wel heb ik nu een literatuurverwijzing die mijn boven besproken observaties en de daaruit voortvloeiende probleemstelling in een wat algemener kader plaatst. Ik citeer hier wat de digitale ANS op dit punt aandraagt, in [12·4·1 ] . Hoe summier ook, dit vormt al een zeer welkome aanvulling op wat uit lexicale bronnen aan regelgeving te destilleren valt.
[http://ans.ruhosting.nl/e-ans/12/04/01/body.html]:
“De accentuering van afgeleide en samengestelde adjectieven
In de deelparagrafen over de vorming van adjectieven worden accentkwesties alleen expliciet vermeld in gevallen waarover voldoende duidelijkheid bestaat. Voor de overige gevallen kunnen de volgende algemene tendenties aangegeven worden. Bij attributief gebruikte adjectieven ligt het hoofdaccent in het algemeen op het voorvoegsel in afleidingen (voorzover dat voorvoegsel beklemtoonbaar is) en op het eerste lid in samenstellingen. Bij predicatief gebruik van het adjectief ligt het hoofdaccent in het algemeen op het grondwoord van afleidingen of op het laatste lid in samenstellingen – het zogenaamde hoofd, dat bepalend is voor de woordsoort -, behalve bij contrast. Voorbeelden met een dergelijk wisselend accent zijn:
(1a) óndiep water
(1b) Het water is hier erg ondíep.
(2a) een ánti-Duitse houding
(2b) Hij is nogal anti-Dúits.
(3a) súikervrije kauwgom
(3b) (Hoe is die kauwgom?) Suikervríj natuurlijk.
(4a) pláátsgebonden gewoontes
(4b) Heel wat gewoontes zijn erg plaatsgebónden.”
Harry Reintjes zegt
misschien nog een bijdrage?
ONTzagwekkend/ontZAGwekkend/ontzagWEKkend (laatste misschien slechts de betekenis van: geweldig etc.)
beLANGhebbend/ de belangHEBBENden kunnen zich melden
Ad Welschen zegt
Vanmorgen gehoord op de radio, uit de mond van Thom van ’t Hek: ‘opJUTtend’. Als afleiding zo nooit gehoord, en waarschijnlijk spontaan ter plekke gemunt. Zulke instant-nieuwvormingen zijn interessant, want ze laten zien horen welk model de taalgebruiker hanteert.
Is dan ook geheel te vergelijken met het bovenvermelde ‘opKOmend’ uit de mond van Annette Gerritsen (”Als je opKOmend bent kun je gewoon nog niet zo heel veel fout doen.”)
Ik bleef verder ook nog even haken bij de samenstelling ‘slechtZIEND’ (klinkt heel gewoon, maar vergelijk: ‘X ziet SLECHT’, is dus eigenlijk toch weer niet zo ‘vanzelfSPREkend'< 'spreekt vanZELF').
Idem bij 'ergenisWEKkend', maar: 'Dat wekt ERgernis''.
Ad Welschen zegt
Vanmorgen opgevangen bij het radioprogramma ‘Spraakmakers’ uit de mond van Bert Huisjes, directeur-hoofdredacteur van WNL:
“maar dat zie je uiteindelijk evolueren tot een verantWOORding-afleggen-scenario.” (over de vraag hoe het Ministerie van Defensie het risico van burgerslachtoffers bombardement tevoren had ingeschat).
Geen nieuw geval inzake de accentuering van afgeleide en samengestelde adjectieven, maar wel een verwant soort klemtoonverschuiving. Bij dergelijk complexe structuren volgt de accentuering kennelijk haar eigen weg, los van de betekenisstructuur bij het grondwoord ‘verANTwoording’. De morfonologie regeert.
Peter Nieuwenhuijsen zegt
Iets zegt mij dat dit een ander geval is. Je hebt natuurlijk ‘verantWOORdelijk’ (naast ‘verANTwoorden’) en nu heb ik het gevoel dat de heer Huisjes analoog daaraan die ‘verantWOORding’ heeft gevormd.
Ad Welschen zegt
Dat lijkt mij ook niet onwaarschijnlijk, maar hiermee wordt het probleem verplaatst naar dat vijflettergrepige ‘verantWOORdelijk’. En daar zou ‘*verANTwoordelijk’ tot een lichte congestie van onbeklemtoonde syllaben leiden. Zoals je zelf bij een eerdere gelegenheid hebt opgemerkt, gaat de spreker dan aan het schuiven. Hij trekt zich daarbij niets meer aan van de betekenisstructuur bij het grondwoord ‘verANTwoorden’. Dan geldt hier dus niet minder: de morfonologie regeert.
Ad Welschen zegt
Een mooi voorbeeldpaar levert het duo ‘SAmenhangend’ — ‘onsamenHANgend’. We kunnen trouwens ook onderscheid maken tussen ‘SAmenhangend’ (predikatief) en ‘samenHANgende’ (attributief). Van Dale vermeldt bij ‘samenhangend’ echter: /het accent wisselt/. Die wisseling lijkt dus niet echt willekeurig.
Gisteren hoorde ik rechtbankverslaggeefster Sakia Belleman in de talkshow ‘Op 1’ zeggen: “‘Zoiets is toch moedeloosMAkend.” Een mooie aanvulling op de trits ‘MISselijkmakend’ (let op het accent!), ‘gekMAkend’ en ‘jaloersMAkend’.
Ad Welschen zegt
Vanavond weer drie gevallen genoteerd. Vice-premier Hugo de Jonge zei dat we ”niet bang moesten zijn om aanVULlende maatregelen te nemen” (inzake jonge kinderen die al met steek- en andere wapens rondlopen); een NOS-verslaggeefster over ”landen die veel meer uitgeSTREKT zijn, zoals Frankrijk en Duitsland” — nu dus eens bij een adjectivisch voltooid deelwoord ! –, en tenslotte een vrouwelijke voetbalcommentator, die het had over ”zowel verdedigend als aanVALlend spel”.
Ad Welschen zegt
Gehoord uit de mond van Julie Blussé, presentator en redacteur bij OVT, het geschiedenisprogramma van de VPRO vandaag, 23- 2-20. Aanleiding: Gisteren was het voorpaginanieuws in de Volkskrant: Frits Böttcher, een van de meest prominente klimaatsceptici in Nederland blijkt jarenlang gefinancierd te zijn door Shell en andere multinationals. Hoe kon dit gebeuren, en hoeveel schade is er aangericht door de twijfelzaaierij van deze man? Julie B. en Jos Palm bespreken het met een van de journalisten die het stuk schreef, Alexander Beunder.
Julie B.: ‘Alexander, welkom. [ …] Hoe kwamen jullie erop om dat archief te gaan doorSPITten en sowieso dat het bestond’ [Jos Palm: ‘… en dat je erbij kon’] ?
Mij nu gaat het erom hoe het komt dat Julie hier ‘doorSPITten’ zegt, in plaats van ‘DOORspitten’?
Verklaring 1): Er zijn vele woordparen van werkwoorden afgeleid/samengesteld met ‘door’, waarbij het accent wisselt en waarmee dan een andere betekenis wordt gemarkeerd : DOORbreken vs. doorBREken; DOORsteken vs. doorSTEken; DOORleven vs. doorLEven; DOORlopen vs. doorLOpen, enz., enz. Een verspreking lijkt hierbij dan tamelijk licht gemaakt, vergelijk: VOORkomen vs. vooKOmen.
Verklaring 2): Ook bij deze werkwoordelijke afleidingen/samenstellingen, dus in de vorm van een infinitief, bestaat er wellicht een meer algemene tendens om het accent te verschuiven van het specificans (in dit geval ‘door’) naar de het specificatum (in dit geval ‘spitten’).
Bij het vorige voorbeeld met het adjectivisch voltooid deelwoord ‘uitgeSTREKT’ (als boven geciteerd, 21-2-20) zagen we al dat deze verschuivingstendens zich wellicht niet strikt beperkt tot adjectivische tegenwoordige deelwoorden, al doet het verschijnsel zich daar ongetwijfeld het sterkst voor. Wellicht ontkomen ook afgeleide/samengestelde infinitieven niet geheel aan deze tendens.
Ad Welschen zegt
Vanmorgen opgevangen in huiselijke kring: ”Ik ga een lijst aanleggen van veel voorKOmende adressen”. Geheel spontaan geproduceerd, en niet om mij te plezieren, wat bij een dergelijke klemtoonverschuiving ook niet zo gauw het geval zou zijn. Is in overeenstemming met de hierboven gegeven verklaring 1), maar ook met 2), deze laatste dan onder de restrictie van adjectivisch gebruik van het tegenwoordig deelwoord.
Harry Reintjes zegt
er is nog een “VOORkomen”: voor de rechter verschijnen.
Harry Reintjes zegt
moet in geval van betekenisverschil de verschuiving niet gewoon als foutief aangemerkt worden?
– veel voorKOmende adressen= veel adressen die ervoor zorgen dat dingen voorKOmen worden/adressen die ervoor zorgen dat veel dingen voorKOmen worden
-overDRIJvende wolken= bv. wolken waaruit zoveel regen valt dat je het echt overdreven vindt. 😉
Harry Reintjes zegt
dus niet alleen maar tendens
Ad Welschen zegt
Inderdaad Harry, de accentuering is hier gewoon fout. Maar het gaat mij erom dat die verschoven accentuering zo vaak voorrang krijgt, te pas en te onpas.
Peter Nieuwenhuijsen zegt
Er is een radioreclame van de rijksoverheid, waarin nadrukkelijk RIJKSoverheid wordt gezegd, waar veel mensen rijksOverheid zeggen. Mij klinkt de reclame enigszins onnatuurlijk in de oren, ook al omdat er geen sprake kan zijn van contrastaccent (niet gemeentelijke overheid maar RIJKSoverheid).
We hebben weer vier syllaben en de derde bevat een sjwa, dus kan geen nevenaccent krijgen. (Ik ga er eigenlijk van uit dat dit allang onderzocht is en ben benieuwd of mijn hypothesetje, dat door Ad zo positief ontvangen is, volgens dat onderzoek enig hout snijdt.)
Ad Welschen zegt
Dit was mij ook al lang opgevallen, maar ik beschouw het als woordverminking uit naam van de RIJKsoverheid. Het betreft hier mijns inziens geen zwevend accent dat een geschikte landingsplaats zoekt. Impliciet wordt het waarschijnlijk toch nadrukkelijk contrastief bedoeld (versus provinciale/ gemeentelijke overheid), maar het is werkelijk geen gehoor.
Peter Nieuwenhuijsen zegt
Nee, zeker geen zwevend accent, maar juist een doelbewuste poging om het goed en logische te doen. “In samenstellingen valt de klemtoon op het eerste lid, dus..!” Zo gonsde een paar jaar geleden ook de mening rond dat je niet FInanciële DIENSTverlening moet zeggen, omdat het woord nu eenmaal financiEle is. En toen kwam er dus reclame voor financiEle DIENSTverlening. Maar FInanciële DIENSTverlening klinkt lekker en wint het denk ik toch.
Ad Welschen zegt
Ook hier blijken we ons op glad ijs te begeven. Volgens Van Dale namelijk is het inderdaad RIJKsoverheid, klip en klaar, niks woordverminking dus, net als bijvoorbeeld RIJKSdienst en RIJKSpolitie. Maar evengoed is het wel: rijksARbeidsburau, rijksBOUWmeester, rijksLUCHTvaartdienst , rijksOPvoedingsgesticht, rijksPOSTspaarbank, rijksWAterstaat en rijksWEgenfonds. Veel vaker krijgt ‘rijks-‘ in samenstellingen NIET het hoofdaccent. Daarom klinkt dat RIJKSoverheid zeker zo raar. Het woord komt ook nauwelijks of niet in gesproken taal voor, en doet ook om die reden in gesproken vorm wel bijzonder onwennig aan.
DirkJan zegt
Ik ben geen deskundige, naar dit lijken me voorbeelden die nu eenmaal niet regelmatig zijn, het is geen wiskunde en taal werkt nu eenmaal met veel uitzonderingen. Mogelijk dat bij woorden die beginnen met RIJKS het aantal lettergrepen dat volgt nog een rol speelt voor het leggen van de klemtoon. Ik vind RIJKSoverheid heel gangbaar en beslist niet raar. Ook denk ik dat je moeilijk algemene taalkundige conclusies kan trekken omdat iemand soms een andere klemtoon uitspreekt. In het spraakgebruik maken mensen zoveel variaties en ‘foutjes’ zodat je volgens mij heel voorzichtig moet zijn om over een bepaalde trend of taalverandering te spreken.
Ad Welschen zegt
Ongetwijfeld speelt bij woorden die beginnen met ‘rijks-‘ het aantal lettergrepen dat volgt een rol voor het leggen van de klemtoon, in dier voege dat bij de bovengenoemde veelledige samenstellingen het accent van het grondwoord behouden blijft: rijksARbeidsburau, rijksBOUWmeester, rijksLUCHTvaartdienst, rijksOPvoedingsgesticht, rijksPOSTspaarbank, rijksWAterstaat en rijksWEgenfonds. Maar voor RIJKSoverheid geldt dat dan ineens niet. Ik zou hier altijd zeggen: rijksOverheid, en ik denk dat dit bij de overgrote meerderheid het geval is. Ik kan alleen maar gissen dat deze onregelmatigheid komt door het impliciete contrast met niet-RIJKSoverheid, de ‘locale overheid’ bijvoorbeeld.
Taal is inderdaad geen wiskunde, maar ‘statistiek’ speelt er toch een belangrijke rol. Als bepaalde onregelmatigheden steeds meer voorkomen (zoals in de tv-uitzending van gisterenavond over het Corona-virus weer werd gesproken van “veel voorKOmende vragen”), dan gaat het niet meer om incidentele versprekingen, maar om een zekere tendens. Dat lijkt des te meer het geval wanneer vele vergelijkbare voorbeelden op een zeker meer algemeen patroon beginnen te wijzen.
Harry Reintjes zegt
en ik heb nog n voorKOmend (alleen adjectief): beleefd, galant.
Ad Welschen zegt
VOORkomen /voorKOmen is wel zo’n beetje het standaardvoorbeeld van betekenis-onderscheidende klemtoonverschuiving.
Ad Welschen zegt
Gisteren gehoord op de tv bij een discussie inzake de Chinese onderdrukking van de Oeygoeren: ‘herOPvoedingskampen’. Normaal gesproken zou het toch moeten zijn: ‘HERopvoedingskampen’, want ‘her’ is het specificans, en ‘opvoeding’ het specificatum. Waarom dan toch weer deze verschuiving naar de tweede syllabe? Om de opeenstapeling van on-/zwakbeklemtoonde syllaben te doorbreken, zoals Peter het ziet? Of is het de door mij veronderstelde tendens om het grondwoord te her-profileren, in plaats van het voorvoegsel? Of zijn beide factoren van invloed?
Ad Welschen zegt
En ik bleef gisteren ook nog even hangen bij een predicatief gebruikt ‘baanBREkend’, versus attributief ‘BAANbrekend(e)’: “BAANbrekend werk, BAANbrekende onderzoekingen” (Van Dale). Ontleend aan het Duitse ‘BAHNbrechend’, zo beklemtoond volgens Van Dale GWD-N.
Harry Reintjes zegt
je haalt er duits bij. ik hoorde vandaag VORstellbar. weliswaar geen aflleiding van een ww., maar het zal hier toch nooit VOORstelbaar zijn?? een preferentie in het duits voor het accent op het voorzetsel??hoewel vorSTELLbar toch beslist ook
voorkomt.
Henk Smout zegt
VORstellbar is van het werkwoord (etwas sich) VORstellen.
Harry Reintjes zegt
tuurlijk, ik bedoelde: geen tegenwoordig deelwoord als in aanvullend etc.
Ad Welschen zegt
Van Dale GWD-N geeft echter alleen VORstellbar, evenals Van Dale HWD-N.
Henk Smout zegt
Nog andere (ook Duits-Duitse) woordenboeken geven eensluidend VORstellbar.
Ad Welschen zegt
Ik heb dit nog niet onderzocht, maar het zou mij niets verwonderen wanneer de Duitsers een accentuatie als ‘*bahnBREchend’ evenzeer zouden afwijzen als een ‘*vorSTELLbar”. Waarom ik dat denk? Omdat onze oosterburen vaak strikter in de grammaticale leer zijn.
Henk Smout zegt
Tussendoor even zappen naar Canvas (over handel met China) en meteen raak: overHAlen en bij monde van prinses Astrid toeNEmend.
Ad Welschen zegt
Interessant, al moeten we uit de mond van Belgen misschien enige consideratie tonen. Zij doen de dingen soms net wat anders dan wij, ‘zeker en vast’.
Ad Welschen zegt
Zojuist gehoord in het radioprogramma ‘Zwarte prietpraat’ van Prem Radhakishun, uit de mond van de econoom Pieter van Dijk, auteur van het deze week te verschijnen boek ‘Naar het einde van de Amazone’: “Dat was een thema dat toen heel erg opKOmend was”.
Ad Welschen zegt
Ik wil nog even terugkomen op het uitgangspunt van onze discussie. Gisteren gebruikte premier Rutte bij een persconferentie inzake de corona-crisis tot viermaal toe de frase ‘AANvullende maatregelen’ . Bij een vijfde keer meende ik hem het adjectief dubbel te horen beklemtonen: ‘AANVULlende maatregelen’, maar dat zou ik nog eens moeten terug horen. Vandaag hoorde ik een woordvoerder van de horeca-sector gewagen van een ‘fonds dat aanVUllend is’. Hoe moeten we dit beoordelen? Van Dale vermeldt alleen ‘aanVULlend’ als bijvoeglijk naamwoord bij het werkwoord ‘AANvullen’. Premier Rutte is het daar kennelijk niet zo mee eens. Maar het kan ook zijn dat het accent wisselt, en dat het in de frase ‘AANvullende MAATregelen’ omwille van de klankritmiek tendeert naar het initieel accent. Overigens werd het kabinet in dezen eerder een te ‘afWACHtende houding’ verweten.
De wisselvormen ‘AANvullend of aanVULlend’ vormden het uitgangspunt van onze discussie. Eerder was mij dit nooit zo opgevallen, maar nu bleef ik ook haken bij het adjectief aanVALlend, zoals ik dat onlangs bij herhaling in een voetbalcommentaar hoorde bezigen in de frase ‘in aanVALlend opzicht’, bijvoorbeeld in een zinnetje als: ‘In aanVALlend opzicht presteren beide teams nog niet zo veel’. Het was Jeroen Elshof die deze frase hanteerde, maar ook anderen spreken graag van ‘aanVALlend voetbal’. Hier zou ik misschien ook moeite hebben om te spreken van ‘AANvallend‘. We willen immers ook allemaal graag ‘aanTREKkelijk‘ spel zien.
In AANvulling op dit thema heb ik nog een interessante noviteit. Wilfred Janssen van Weerplaza gebruikte gisterenmorgen in zijn weersverwachting op Radio 1 de kwalificatie ‘stormACHtig’. Het is even een zijspoor, maar de vraag is ook hier: waarom wordt bij een dergelijke, heel andere afleiding, zoals hier met het suffix ‘-achtig’, het woordaccent verschoven naar de tweede lettergreep? Betreft het simpelweg een vergissing? Dat kan zijn, maar dan nog. Er wordt ook dan een bepaald model gevolgd. Vreemd toch eigenlijk, want aldus beklemtoond zou het contrasteren met iets als ‘voluit stormend’. Een dergelijke contrastieve betekenis heeft ‘stormachtig’ (‘op storm lijkend’) eigenlijk nauwelijks of niet. Het kan eerder een hoge graad aanduiden: ‘een stormachtig (zeer heftig) debat’, ‘stormachtige toejuichingen’. Er is dus geen enkele reden om hier het suffix ‘-ACHtig’ te beklemtonen. Er kan echter wel een onbewust gereedliggend, maar hier verkeerd wisselspoor gekozen zijn.
Wie het weet mag het zeggen.
Henk Smout zegt
StormACHtig, zelfde patroon als het Nederlandse salonFÄhig; Duits is saLONfähig, tweede lettergreep met genasaliseerde klinker.
Ad Welschen zegt
‘StormACHtig’ lijkt mij naar het model van ‘reusACHtig’ en ‘waarACHtig’. Misschien geldt hier, dat de klemtoon verschuift wanneer er geen een ‘afschaling’ (meer) aan de orde is. Hier is nader onderzoek wenselijk.
Mient Adema zegt
Weten doe ik ’t niet, maar een zeker vermoeden heb ik wel. Alle woorden met het suffix -achtig geven iets weer wat een verkleining of verzachting of afzwakking moet zijn van wat er voor staat. Je zou stormachtig dus inderdaad kunnen vergelijken met iets wat op storm lijkt maar ’t niet helemaal is. Het is wat onstuimig, maar storm: nee. Wilfred Janssen heeft zijn praatje natuurlijk voorbereid en weet nog heel goed dat er over het weer iets moet worden gezegd dat klopt, althans als voorspelling. Op het moment dat hij in zijn tekst die term “stormachtig” tegenkomt, bedenkt hij (voor zover hij daar nog de tijd voor heeft en waarschijnlijk geheel onbewust) dat de luisteraars vooral niet moeten gaan denken dat er een storm opsteekt, hoe klein die ook moge zijn. En dus maakt hij zich niet druk om de feitelijke betekenis van wat hij gelezen heeft en nu gaat uitspreken, maar benadrukt hij een ondergeschikt element. StormACHtig.
Het zou hier heel goed een vergissing kunnen zijn, maar mogelijk kan het ook een ingang zijn naar een verklaring voor de diversiteit in beklemtoningen.
Ad Welschen zegt
Om na te kunnen gaan of deze verklaring van toepassing zou kunnen zijn, zouden we de context erbij moeten halen. Ik heb daar bij het opvangen van deze uiting niet zo op gelet, maar in principe zou die nog wel terug te (be)luisteren zijn. Toch heb ik vermoeden dat we zo’n contrastieve lezing hier niet echt uit de context kunnen afleiden, maar dat deze uiting ‘autonoom’ zo geproduceerd is, zij het met gebruikmaking van een bestaand model (vergelijk naast de hierboven genoemde voorbeelden als ‘reusACHtig’ en ‘waaACHtig’ bijvoorbeeld ook nog ‘deelACHtig’, anders dan bijvoorbeeld in ‘KERNachtig’). Noem het dus maar een vergissing, maar wel dan toch ook maar een halve, want volgens een zeker bestaand model gevormd. Per vergissing zou iemand natuurlijk ook wel eens ‘kernACHtig’ kunnnen zeggen.
Overigens gaat jouw lezing uit van een min of meer letterlijke toepassing van het graderende ‘-achtig’. Ik betwijfel of die functie bij een kwalificatie als ‘stormachtig weer’ nog wel actief is. Het lijkt mij in die context niet veel meer dan ‘stormweer’ te betekenen, dat wil zeggen: ‘weer waarin storm voorkomt’.
Mijn vermoeden is dus, dat de accentuering als door Wilfred Janssen gebezigd, oneigenlijk genoemd mag worden. Mijn stelling is, dat oneigenlijke accentuering bij afgeleide/samengestelde adjectieven heel veel voorkomt. Denk alleen maar eens aan een standaardfrase als ‘spoedEIsende hulp.
Mient Adema zegt
Ik geef toe dat in mijn vermoeden veel gaten kunnen worden geschoten. Ik ging er in de eerste plaats van uit dat de woorden op -achtig een bepaalde semantische inhoud hadden, dat de gebruiker van dat soort woorden ook van die betekenis uitgaat en bekend is met de onderdelen waaruit zo’n woord bestaat en tenslotte dat contextuele omstandigheden hem nopen of verleiden tot het maken van een vergissing. In ons geval kunnen we natuurlijk niet kijken in het hoofd van de spreker en proberen we er een acceptabele draai aan te geven.
Woorden als reusachtig en waarachtig zijn qua betekenis verwaterd tot erg groot en waar/echt. Het beeld in het woord wordt verlaten en de vergelijking met een symbool leidt tot een andere, zelfstandige betekenis. Niemand zal, behalve in heel specifieke gevallen, het hebben over REUSachtige monsters of WAARachtige bedoelingen, omdat die woorden in de loop van hun gebruik een betekenis hebben gekregen die (wat) afwijkt van hun ontstaan. Dat we KERNachtig wél aan het begin accentueren lijkt te maken te hebben met het verlangen dat beeld nog enigszins naar voren te halen. Je ziet als het ware in iemands verhaal de pit zitten als hij to the point aan het formuleren is. Bij reusACHtig is die reus allang verdwenen.
Maar het blijft wat gissen. Want wie zegt dat het stormACHTige weer in pakweg 2090 niet de norm wordt, als 20 jaar eerder nog beide varianten te horen waren?
Wilfred zal in elk geval wel wat oneigenlijk bezig zijn geweest, want de analogie stelde hem daartoe in staat. Maar m’n idee is dat zijn luisteraars hem niet gemakkelijk zullen napraten.
Ad Welschen zegt
Ja, ‘stormACHTig’ zal wel een vergissing bij het spreken zijn, maar zoals ik al eerder zei, het is wel een vergissing binnen een bepaald patroon. Het is ook een frappant staaltje, dat direct opvalt. Niemand zal gauw ‘koortsACHtig’ zeggen, maar ‘fabelACHtig’ klinkt al veel minder raar. Er zijn ongetwijfeld meer gevallen die minder een vergissing lijken. Als mij weer eens wat van deze aard opvalt wil ik het wel melden.
Ad Welschen zegt
Excuus, lees ”geen” in plaats van “geen een” (ik had eerst ”niet een”).
Ad Welschen zegt
Terug naar het oorspronkelijke discussiethema, dat van de adjectieven op basis van een afgeleid/samengesteld werkwoord. Nog een voorbeeld. Van Dale geeft alleen ‘REIKhalzend’ , maar gisteren vernam ik op de TV dat ZZP’ers ‘reikHALzend’ uitzagen naar een regeling [van compensatie door financiële coronaschade].
En nog een. Van Dale geeft alleen ‘UITgestrekt’, maar vandaag hoorde ik in een programma van Jeroen Krabbé op de TV over ‘uitgeSTREKte’ gebieden.
Beide gevallen klinken mij niet heel vreemd in de oren. Maar strikt genomen betreft het hier oneigenlijke accenten. Het zijn wederom aanwijzingen voor een heersende tendens bij zulke gelede adjectieven tot doorschuiving van het woordaccent naar de werkwoordelijke stam.
Ad Welschen zegt
Vannacht rond het kleinste uurtje gehoord bij Mischa Blok, presentator het nachtprogramma Miss Podcast (AVROTROS/ NPO Radio 1) in gesprek met Kiki Schippers : één keer ‘aanSTORmende cabaretière’ en ook een keer ‘aanSTORmend talent. ’
En vanmorgen opgevangen uit de mond van Jurgen van de Berg, presentator het NOS Radio 1 Journaal: ‘Dat is een bijKOmend voordeel’.
Twee weer heel herkenbare gevallen, maar evengoed oneigenlijk geaccentueerd. Het lijkt me dat ik het verschijnsel nu voldoende geïdentificeerd en gedocumenteerd heb.
De vraag blijft wat de ratio achter deze verandering is. Het gekke is, dat je nooit zult horen van ‘*aanSTORmen’ of ‘*bijKOmen’. De infinitief is blijkbaar niet vatbaar voor deze accentverschuiving, hoewel de lettergreepstructuur zich daarbij niet of nauwelijks van die van het adjectief onderscheidt. ‘BijKOmend’ correspondeert daarentegen wel met ‘bijKOMstig’, misschien is dat een aanknopingspunt. Maar ‘aanSTORmend’ komt in betekenis eerder overeen met ‘OPkomend’, dat biedt dan juist geen soelaas.
Ik stel me niettemin voor, dat de verschuiving van het accent naar het werkwoordelijke grondwoord geen louter formele kwestie is en dus ook niet puur op een formele patroonvolging berust, maar dat zij ook iets met het karakter en de betekenis van dat werkwoordelijke grondwoord te maken heeft. Je zou kunnen zeggen dat die het semantische zwaartepunt, de kern van dit type afleidingen/samenstellingen vormen. Het specificatum weegt in dat opzicht toch zwaarder dan het specificans.
Het zou kunnen zijn dat bij adjectivisch gebruik de behoefte ontstaat om die betekenisstructuur duidelijker te laten uitkomen: prefix-KERN-suffix. Dan zou de verschuiving ook niet zomaar oneigenlijk genoemd mogen worden. Bij de infinitief is die structuur PREFIX-kern-suffix, waarbij het prefix bovendien scheidbaar met de werkwoordelijke kern verbonden is. Bij scheidbaar gebruik moet dat prefix noodzakelijkerwijs zijn hoofdaccent behouden: ‘We hebben haar nog AAN zien stormen’, ‘Dit voordeel komt er nog eens BIJ’. Misschien is de structurele positie van het prefix bij dit typt afleidingen/samenstellingen dusdanig sterk dat het zich verzet tegen accentverlies in het echte werkwoordelijk gebruik, ook bij de infiniete vorm. Bij het adjectivisch gebruik is het prefix uiteraard niet scheidbaar. Daarom ook kunnen we in de infinitief alleen ‘(zich) UITstrekken’ vinden, maar kan ‘UITgestrekt’ worden verschoven tot ‘uitgeSTREKT’.
Ad Welschen zegt
Voortgezette observatie:
GeRUSTstellen — geRUSTstelling — gerustSTELlend
vergelijk: belangWEKkend, veelZEGgend, veelbeTEkenend.
Anoniem zegt
(van harry reintjes) had je deze al: AANstootGEvend, AANstootgevend, aanstootGEvend
Ad Welschen zegt
Van Dale geeft alleen aanstootGEvend, maar dat impliceert [‘aanstoot]GEvend. AANstootgevend heb ik niet aangetroffen, maar lijkt mij niet geheel uitgesloten. Verder past aanstootGEvend in het zoëven gegeven rijtje.
Steeds weer lijkt hier het devies: het werkwoordelijk grondwoord “herneemt” zijn rechten, ook wanneer er geen infinitieve vorm bestaat: *aanstootGEven, *beLANGwekken, *VEELzeggen,*VEELbetekenen. BelangWEKkend, veelZEGgend, veelbeTEkenend zijn dus ‘pre-verbale’ adjectieven, in tegenstelling tot gerustSTELlend.
Dit maakt het gegeven niet minder intrigerend.
Ad Welschen zegt
Toch weer een hoogst typisch voorbeeld op de radio vanochtend. Sven Kockelman sprak met grote nadruk over ‘vérGAANde maatregelen’. ja, inderdaad, het heeft ook wel wat met ‘GAAN’ te maken. Maar toch niet meer dan ‘strekken’ in ‘VERstrekkend’? Bij dit laatste geeft Van Dale zo het accent, maar bij ‘vergaand’ onthoudt hij zich van een oordeel, terwijl het toch vlak na ‘verGAAN’ wordt behandeld. Misschien heeft Van Dale gedacht dat ‘vergaand’ geen specifieke markering nodig heeft, in tegenstelling tot een geval als ‘VERkoop’.
Ad Welschen zegt
Als je eenmaal gefocust bent op een bepaald taalverschijnsel, laat dat je niet meer zo gauw los.
Zo viel mij gisteravond ook weer wat op in een uitspraak van Charles Groenhuijsen (vooraankondiging tv-programma ‘Op 1’): ‘Mona Keijzer trekt miljarden uit om noodLIJdende ondernemingen te ondersteunen.’
Ineens vond ik dit ’noodLIJdend’ niet helemaal vanzelfsprekend meer. We spreken immers van NOODgeval, NOODhulp, NOODkreet, NOODoplossing, NOODsignaal, NOODsituatie, NOODtoestand, NOODuitgang en NOODzaak, om er eens een flink aantal te noemen.
Maar anderzijds hebben we ook noodLOTtig, noodWENdig en noodZAkelijk. En dat zijn allemaal adjectieven. Het verschil wordt heel zichtbaar bij de duo’s NOODdruft (beklemtoning STERK-zwak)/ noodDRUFtig (zwak-STERK-zwak), en evenzo NOODlot /noodLOTtig. En dan willen we blijkbaar ook noodLIJdend krijgen, een ‘preverbaal participium’, evenals noodWENdig.
Henk Smout zegt
Als je in ’t Duits maar NOTwendig zegt.
Ad Welschen zegt
Hierboven heb ik noodWENdig in één adem met noodLIJdend, als ‘preverbaal participium’ aangeduid. Dat klopt natuurlijk niet, of maar half. NoodWENdig zou je hoogstens een ‘preverbale afleiding’ of een ‘preverbaal adjectief’ kunnen noemen.
Henk wees zojuist op de Duitse pendant, ‘NOTwendig’. Anders dan hij stelt echter kan dat ook als ‘notWENdig’ worden uitgesproken. Deze laatste vorm zou wel eens het rechtstreekse model voor het Nederlandse noodWENdig geweest kunnen zijn.
Henk Smout zegt
Zojuist door mij geraadpleegde woordenboeken geven onveranderlijk Duitse klemtoon op not-. Neemt niet weg dat afwijking daarvan in authentiek Duits signaleren waard is.
Ad Welschen zegt
Ik baseerde mij hierbij op het voortreffelijke Van Dale GWD-N , 2e dr. (1985), p. 939.
Ad Welschen zegt
In het bovenstaande artikeltje van 25-1 j.l. refereerde ik al aan een trits preverbale SAMSTAFLs (samenstellende afleidingen) van het type ‘MISselijkmakend’ (provo-term jaren ’60), thans dan wel met verschoven accentuatie, als in ‘gekMAkend’ en ‘jaloersMAkend’ (hedendaags taalgebruik). En in mijn reactie op 20-2 kon ik daar ‘moedeloosMAkend’ aan toevoegen.
Vandaag trof ik in De Volkskrant weer een nieuw specimen aan, gemunt of althans met verve gebezigd door het verbaal vaardige kamerlid Wilders. Het ging over “de verzending in februari j.l. van zeker vijf miljoen mondmaskers en andere middelen aan China. Nederland hielp bij het regelen van landingsrechten voor die vlucht, hoewel de Wereldgezondheidsorganisatie toen al waarschuwde voor een wereldwijd tekort. ‘Woestmakend’, vond de PVV-leider. ‘We hadden deze spullen zelf moeten houden’ ” (De Volkskrant, p.4).
Dit woordvormingsproces lijkt nog niet uitgekristalliseerd, schreef ik op 25-1. Maar ik twijfel er niet aan of Wilders heeft zijn taalvondst geaccentueerd als ‘woestMAkend’.
Ad Welschen zegt
Natuurlijk moeten we ons nu afvragen waarom het ‘MISselijkmakend’ is / was, met een initiële klemtoon, en anderzijds ‘gekMAkend’, ‘jaloersMAkend’, ‘moedeloosMAkend’ en ‘woestMAkend’, met de klemtoon naar rechts verschoven, op de werkwoordsstam.
Aan de syllabestructuur zal het niet hoeven te liggen, want in aantal lettergrepen komen ‘MISselijkmakend’ en ‘moedeloosMAkend’ overeen. Maar zoals we gezien hebben ligt er een grote tijdsspanne tussen het gebruik / opduiken van ‘MISselijkmakend’ en het recente reeksje van vier.
Mijn vermoeden is nu, dat ‘MISselijkmakend’ als “SAMSTAFL” minder geïntegreerd is, meer het karakter van een woordgroep bezit. Willen we dat verschil zichtbaar maken, dan kunnen we deze formatie ontkoppelen als ‘misselijk makend’. (Vergelijk de post van Henk Wolf van 4-1-j.l. : https://neerlandistiek.nl/?s=laaghangend .)
‘GekMAkend’, ‘jaloersMAkend’, ‘moedeloosMAkend’ en ‘woestMAkend’ zijn dan vermoedelijk sterker geïntegreerde adjectieven. Zij volgen een inmiddels gevormd patroon. Daardoor krijgen zij een accentuatie die beter bij het woordkarakter past, met een top precies of ergens in het midden van de SAMSTAFL. Je zou dus bijvoorbeeld ook ‘moedeLOOSmakend’ kunnen krijgen, dat klinkt eigenlijk zeker zo goed.
Omdat deze samengestelde adjectieven al sterker geïntegreerd, minder als woordgroepje dan als woord fungeren, is de betekenisgeleding en informatiestructuur minder analytisch aan de oppervlakte aanwezig, maar kan de accentuatie haar eigen morfonologische gang gaan.
Ad Welschen zegt
Behalve een drietal zeer interessante en behartigenswaardige interviews leverde het tv-programma Buitenhof vandaag twee formaties op om weer even bij te blijven stilstaan. Volgens Twan Huys was men op dit moment in Den Haag “koortsACHtig aan het overleggen”. En volgens Ramsey Nasr scheen een bepaald geschilder paneel in Florence “nog altijd wonderDOEND” te zijn. Genoteerd en hierbij gehonoreerd.