“In zijn Goude Muntgodin maalde hij de geldzucht af.”
Klinck-dicht
Nae dat de rijckdom op het hooghste wierd gepreesen,
Soo dat het eere scheen als yemand veel besat,
En schand als yemand niet in sijne kisten had,
Is in de plaets van deughd veel schelmerij gereesen.
Een yeder pooghde rijck en wel-begoed te wesen:
’t Kon dicwils niet geschien, men sagh somtijts geen raed.
Ten zy men dieverij, of ander leelijck quaed
Wouw neemen by-der hand; men plaght wel eer te vreesen
Voor alderley bedrogh en door-gekroopen list,
Nu noemtmen hem de best, die meest te vinden wist
Waer mee men loofelijck verschalleckt land en steden.
Indien dat yeder dacht, ’t gheen yeder dencken moet,
Hoe niemand ymmermeer leeft van den overvloed;
Een yeder zouw sijn hert met deughden weer bekleden.
Johannes Bodecheer Benningh (1606-1642)
uit: Goude munt-goddin (1628)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Ghislain Duchateau zegt
Klinck-dicht naam voor een sonnet. Twee kwatrijnen en twee terzinen.
Naar de vorm is het een sonnet, naar de inhoud is het zogenaamde levenswijsheid.
Het dichterlijk gehalte is beslist niet bovenmaats.
Anoniem zegt
Als er echt loofelijck staat – en niet looselijck – dan is dat een ragfijne wending die inhaakt op de tegenstelling tussen de schijnbare deugd van de rijkdom en de ware deugd die bepaald niet met rijkdom is verbonden. Zie verder onder: family planning en ongeveer elke genrepainting van die tijd.