Jeugdverhalen over joden (76)
Door Ewoud Sanders
Auteur: Charles Benjamin Tayler (1797-1875)
Uit het Engels vertaald door Anna Maria Moens (1777-1832)
Herkomst en drukgeschiedenis
‘Naömi’ is een verhaal in de bundel Mogt het U behagen!, of Belangrijke tafereelen geschetst door een’ landprediker (1828). Het gaat om een vertaling van May you like it, by a country curate uit 1822. Dit is het (anonieme) debuut van de Britse dominee en jeugdboekenschrijver Charles Benjamin Tayler. De bundel bevat nog acht andere verhalen. ‘I have purposely interwoven Religion with every Tale’, aldus Tayler in zijn voorwoord, dat overigens niet in de Nederlandse editie is overgenomen.
Behalve vertaalster was Anna Maria Moens dichter, schrijfster en kostschoolhoudster in Ede. Zij was erelid van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen en hechtte veel belang aan het verheffen van kinderen uit de lagere maatschappelijke klassen door goed onderwijs.
Mogt het U behagen! verscheen in 1828 bij twee Amsterdamse uitgevers: bij Jacobus Radink en bij C. Schaares.
Samenvatting
Op een dag is Florence Clifford bij haar tante in Londen getuige van een gesprek tussen enkele jodenzendelingen. Zij stellen dat ‘oplettende lezing’ van het Oude en Nieuwe Testament ‘meer invloed op den geest der Joden’ heeft dan ‘eenig ander boek’.
Hierop antwoordt Florence, een jonge vrouw: ‘Ik heb nog nooit eenen Jood gezien.’
Niet lang daarna ontmoet zij echter, aan het sterfbed van een oude vrouw, Naömi Montero. Naömi heeft ‘een zeer zacht bruinachtig gelaat, versierd met eene schitterenden rozenkleurigen blos, fijngevormde lippen (…) groote zwarte melancholische oogen, en een hoog wit voorhoofd’ met grote krullende lokken. Als Florence haar ontmoet, leest zij de stervende vrouw uit het Oude Testament voor (Jesaja). Op dringend verzoek van de stervende slaat Naömi ook – voor het eerst – het Nieuwe Testament op. ‘Ik weet uit eigene ondervinding’, zegt de oude vrouw, ‘dat dit mij tot het geloof gebragt heeft; ik was eens een zeer goddeloos mensch, en wist nog minder van den godsdienst dan een Jood.’
Een en ander blijft niet zonder gevolgen. Naömi blijft het Oude en Nieuwe Testament met elkaar vergelijken en komt al snel tot de conclusie dat Jezus de ware Messias is en dat het christendom in feite ‘de vervulling’ is van het jodendom. Als zij haar vader vertelt dat zij zich tot ‘christin’ wil laten dopen, vervloekt hij haar en stuurt hij haar weg. ‘De vader van Naömi was een zeer welgestelde Jood, met verscheidene dier gebreken, welke bevooroordeelde en onverdraagzame menschen maar al te dikwijls aan de Joden als hunne bijzondere ondeugden toeschrijven.’ Hij houdt heel veel van geld, is ijdel en heerszuchtig.
Naömi vindt onderdak bij Florence Clifford en haar tante. Zij probeert contact te houden met haar vader, maar hij stuurt haar brieven ongeopend retour.
Nadat haar vader ernstig ziek is geworden, neemt hij weer contact op met zijn dochter. Hij bekent dat hij bij een ‘bijzit’ een kind heeft verwekt – Naömi sluit haar halfbroertje onmiddellijk in haar christelijke hart.
Bij haar vertrek uit huis heeft Naömi haar exemplaar van het Nieuwe Testament achtergelaten. Vader heeft dit gevonden en verteerd door spijt over het wegzenden van zijn geliefde dochter, is ook hij het Oude en Nieuwe Testament met elkaar gaan vergelijken. Tegen Naömi zegt hij:‘Ik wil u niet langer in verlegenheid laten‚ maar u verblijden. Ik ben een Christen, en gij zijt het middel ter mijner bekeering geweest. Uw Bijbel heeft mij overtuigd. Zend nu oogenblikkelijk om eenen geestelijken, mijne lieve dochter!’
Vader laat niet alleen zichzelf dopen, maar ook zijn zoontje. Bij deze plechtigheid stromen er ‘beken van tranen uit zijne oogen’. Naömi werpt zich op haar knieën en dankt ‘God in stilte voor het goede dat Hij haar had doen aanschouwen’.
Doelgroep en receptie
Charles Benjamin Tayler schreef in 1822 in zijn voorwoord dat zijn verhalen vooral bedoeld waren voor ‘young grown-up persons’. Het Letterkundig magazijn van wetenschap, kunst en smaak achtte Moens’ vertaling in 1829 geschikt voor ‘onze jonge lieden’; De recensent, ook der recensenten raadde het boek in 1830 aan voor ‘volwassene jonge lieden’.
‘Wij beloven hun daarvan’, vervolgde het laatstgenoemde tijdschrift, ‘ook wanneer zij den kindschen leeftijd nog niet lang zijn uitgetreden, bij geopende en onverbasterde zinnen, smaak en voldoening, en in betrekkingen en bejegeningen, waarin zij zich of reeds bevinden of weldra deelen kunnen, van derzelver ernstige en opgewekte beschouwing een zacht geleide en vriendelijk bestuur.’
Het boek werd positief ontvangen. ‘Onderhoudend en leerzaam, roerend en stichtelijk, bevallig en vroom’, aldus De recensent, ook der recensenten.
Het Letterkundig magazijn van wetenschap, kunst en smaak noemdehet boek ‘zeer bevallig’.De verhalen ‘zijn, naar ons oordeel, zeer geschikt, om weemoedige vreugde te doen ontstaan, om edele volgzucht op te wekken, en heilige gevoelens en handelingen te doen geboren worden’. Ook de vertaling werd geroemd. ‘Wij betuigen aan de Vertaalster onzen warmen dank, dat zij dit lieve Werkje in een bevallig Nederlandsch kleedje hebben gestoken.’
Laat een reactie achter