Door Nico Keuning
Van de zes genomineerde boeken voor de Libris Literatuur Prijs had ik er drie gelezen. De hoogstapelaar (Wessel te Gussinklo), Zwarte Schuur (Oek de Jong) en Uit het leven van een hond (Sander Kollaard). Geen slechte score, al las ik, zo werd uit de selectie van de jury duidelijk, alleen de genomineerde mannen. Wie waren de andere drie? Vrouwen. Ik koos voor de onbekende, die ene, de blind date.
Ik twijfelde toen ik het boek in de winkel in handen nam. Op de voorkant steken bleekroze ledematen boven een witte wolk uit. Nachtouders, roman, staat er boven blote knieën en tenen en onderaan midden in de wolk in zwarte letters de naam Saskia de Coster. ‘Saskia en Juli gaan met hun zoontje van één jaar naar een Canadees hippie-eiland,’ luidt de eerste zin van de flaptekst. Hmm. En eronder het citaat: ‘Dit is mijn verhaal, maar het is, denk ik, ook het verhaal van iedere ouder die wel eens gewankeld heeft.’ Oei. Is dit wel iets voor mij? Het prille ouderschap van twee vriendinnen, dacht ik, zit ik daarop te wachten?
Maar het boek wilde maar niet terug naar de tafel waar ik het tussen de andere genomineerden weg had geplukt. Canada, peinsde ik verder, getuigt in ieder geval van een perspectief dat verder reikt dan de eigen navel (ik herinnerde me deze recente opmerking van Özcan Akyol in de Boekenweek). En, ik ben nog nooit in Canada geweest. Over onbekend gesproken. Maar dan het motto: ‘Ik heb het nog nooit gedaan dus ik denk wel dat ik het kan.’ Brrr. Hoe vaak heb ik die uitspraak van Pippi Langkous het afgelopen jaar niet gehoord. Ondertussen was het boek al met mij op weg naar de kassa. Een ontmoeting was onvermijdelijk.
Uren met Saskia de Coster, droomde ik huiswaarts fietsend. Thuis sloeg ik het boek open en ik luisterde naar wat de onbekende Saskia te vertellen had. Al snel werd duidelijk dat hier geen softie aan het woord was, geen misdeelde, miskende lesbiënne, maar iemand die, aanvankelijk in de nuchtere zwangerschapsverhalen van haar moeder, de toon zet die iets dwingends uitademt iets stoers, noodzakelijks en onvermijdelijks. Juist door haar onzekerheden en angsten.
De moeder ontdekt de ochtend na een wilde uitgaansnacht met veel drank dat ze zwanger is en vreest voor een zwaar gehandicapt kind. De dokter stelt haar gerust:
‘De dokters zagen daar toen allemaal niet veel graten in. Ik was er niet gerust op. Negen maanden heb ik me ellendig gevoeld, ik dacht dat ik een mongooltje ter wereld zou brengen.’
‘En toen kreeg je een genie,’ zegt Juli.
Was het hier al, in het begin van het boek, of later, dat ik iets proefde, iets herkende in de taal, de vorm, de afwisselende perspectieven, de vertelstijl, de dialogen. Het is moeilijk aan te wijzen waar het precies in zit – er komen op de ‘graten’ na, geen Vlaamse uitdrukkingen in de tekst voor. Toch klinkt er in het verhaal iets mee van de literatuur van Hugo Claus, Louis Paul Boon, J.M.H. Berckmans en Leo Pleysier. Het is echt, origineel en verrassend, grappig en diep. De pen is gedoopt in Vlaamse bodem. In de taal resoneert de ziel van Vlaanderen. Die van oprechtheid en innerlijke strijd. Uit de stijl stijgt haar talent op.
Even op google kijken. Jawel, Saskia de Coster is geboren in Leuven. Zij blijkt al acht romans te hebben geschreven, waaronder Eeuwige Roem (2006), Wij en ik (2013). Dit zegt Wikipedia: ‘Haar werk verscheen op long en short lists van de AKO literatuurprijs, de Gouden Uil en de Librisprijs. Ze won drie maal de Cutting Edge Award en éénmaal de Opzij Literatuurprijs. Van Wij en ik werden inmiddels meer dan 50.000 exemplaren verkocht. Daarnaast werkt De Coster actief samen met beeldende kunstenaars (Rinus Vandevelde, Nicolas Provost, Arne Quinze). Ze maakt sound performances, werkt met theatermakers en verkent de grenzen van de literatuur. De Coster schrijft ook pittige columns en wordt geroemd voor haar optredens, debatten en lezingen in binnen- en buitenland. Volgens Tom Lanoye is ze “al jaren de meest originele pen van Vlaanderen”.’ Waarom heb ik daar nooit iets over gelezen, gehoord, gezien?
Saskia de Coster heeft iets te vertellen en ik luister als ze vertelt dat ze met Juli en zoontje Saul naar Canada vertrekt om de spermadonor en gay Karl Olsen te bezoeken op het hippie-eiland. Saskia was daar al eerder, zo blijkt uit flash backs, om de mogelijk toekomstige vader te ontmoeten.
Grootmoeder Molly Olsen is een bejaarde hippie: ‘Haar mollenoogjes glimmen achter ronde brillenglazen. Een grijze bijenkorf balanceert boven op haar hoofd.’ Zij ontfermt zich over de kleine door hem voortdurend vol te stoppen met eten. Juli heeft Saul gebaard en gaat natuurlijker met het kind om dan Saskia die zich geregeld terugtrekt in haar hut om te schrijven. ‘Schrift’ heten die fragmenten:
‘Molly zegt: een echte moeder voelt zelfs in haar slaap dat haar kind dorst heeft.
Saskia voelt niet eens dat ze zelf dorst heeft.
Molly zegt: een echte moeder moet in de eerste plaats van haar vrouwelijke kracht houden, wie zal het anders doen?
Saskia denkt: iemand anders.
Molly zegt: er is genoeg liefde voor iedereen.
Saskia schrikt zich rot.
Het toeval wil dat de deur openzwaait en Molly binnenkomt, zonder kloppen. Ze houdt een gietertje als een excuus voor zich uit. Saskia verstijft nu Molly zich over haar schrift buigt.’
Onderlinge spanningen nemen toe in de zes weken dat het gezin tussen de Olsens op het eiland verblijft. Een kort fragment, ‘week vijf op het eiland II’:
‘Dagen gaan voorbij. Dagen die ons verder uit elkaar drijven. Op een klein eiland, zo dicht op elkaar, zoeken Juli en ik elk een andere hoek. De schrijfhut en de wouden zijn voorbehouden aan mij, de velden en stranden zijn voor Juli. Saul gaat over en weer en blijft al te vaak tussen ons tweeën in hangen, in de handen van de oermoeder van Reef Point Farm.’
Goed ritme. En soepel beeldend taalgebruik: ‘Als een kreupele aap klauter ik over de rotsen, met Saul in de draagzak op mijn buik.’ Op een dag komt er plotseling een arend vanuit de hemel tussen de bomen door naar beneden duiken. Een donkere vlek ‘krijgt vleugels, wordt een vogel, een adelaar, valt als een blok beton omlaag’: ‘Drie passen van ons af staat de vogel als vastgenageld. Ik krul me om Saul heen. Een monster van een adelaar, ogen als eieren, geringde vleespoten vol stug haar. Een klauw haalt uit. Alsof er een vork door mijn teen gaat. Drie keer.’ De taal is poëtisch als de dag ’s morgen openbreekt als een ei met gele zon en witte wolken, of als het motregent en de regen lijnen tekent met dun potlood.
De beschrijving van de geboorte van Saul (flash back) is even reëel als wreed. ‘In een wervelwind van exact drie minuten en twintig seconden, de duur van een zomerhit, met één haal van een scalpel en akelig veel wrikken en trekken en sleuren aan het tengere lichaam van je mama.’ Mama Juli. ‘Kipfiletblauw’ snakt het kind naar adem, ‘bevriest hij, zijn snaveltje valt open om zijn allereerste teug lucht binnen te krijgen, de lucht van een koude operatiezaal, hij vergeet die starre seconde stuk te brullen.’
Saskia krijgt het jongetje in haar armen gedrukt, ‘in een baal vodden gewikkeld, terwijl je mama eenzaam achterblijft op de bevallingstafel. Ze zullen haar buik weer dichtnaaien. “Mooi, zodat je weer een bikini kan dragen,” heeft de bevriende gynaecoloog haar verzekerd.’
De blind date is al lang geen onbekende meer voor me. Maar ook Juli, Saul en de anderen leerde ik steeds beter kennen. Dan is de schrijfster, na de laatste zin, plotseling verdwenen. Er knaagt iets van heimwee in me. We maken een volgende afspraak: Wij en ik.
Laat een reactie achter