
Door Siemon Reker
Het is een bekend grapje waarin een winkelier tegen een collega zijn eigen zoontje roemt omdat die op school al zo goed kan rekenen, nu ja optellen. Ach, zegt de ander, aftrekken dat doen anderen later dan wel.
Het brengt ons op de vraag, hoe het staat met délen in tijden van coronacrisis. (Over vermenigvuldigen in die periode van social distancing gaat een andere mop.) Eerst even terug in de tijd, ik bladerde in de Handelingen vanaf ongeveer 1950 op zoek naar het werkwoord delen, meer in het bijzonder “ik deel”. Afgezien van de Voorzitter die aan de Kamer allerlei zaken mede deelde, zien we hoe ik deel gecombineerd wordt met woorden als deze: bezwaren, gedachte, gevoelen, ideeën, inzicht, ongerustheid, oordeel, optimisme, opvatting, standpunt, uitgangspunt, vrees.
De volgorde in het debat is daarbij dat de spreker zich bij iemand (zoals een eerdere spreker, een bewindsman, een commissie) aansluit door te zeggen “ik deel” (het gevoelen, de opvatting, het uitgangspunt enz.) of juist niet. Soms komt daar een onderstreping bij zoals via het inmiddels bijna verdwenen ten volle. *)
De begrippen waarnaar verwezen wordt zijn dus telkens een wijze van zien of een gemoedstoestand – die laatste situatie wordt beredeneerd en het rationele aspect is kennelijk het essentiële punt bij het gebruik van dit werkwoord delen.
De eerste maal dat ik in de Handelingen iets aantrof dat voorzichtig begon af te wijken van het gangbare was in 1975, toen Hans de Boer (AR/CDA) als volgt geciteerd werd: “De Minister zegt dat hij, voor wat betreft de doorwerking van mijn betoog, met name moeite heeft met de consequenties daarvan voor het regeringsbeleid. Ik kan dat in grote lijnen volgen en ik deel dat.” Ik deel dat – in alle vaagheid.
In het midden jaren ‘70 van de 20ste eeuw vindt de ommekeer plaats naar de taal die we tegenwoordig zo vaak in de Haagse debatten kunnen horen. In die tijd moet het nog vreemd geklonken hebben, wanneer iemand zei (volgens de Handelingen) “ik deel de opmerking van” die en die.
Ik deel een gevoelen, een standpunt, bezwaren betekende voor de spreker: ‘precies, zó is het bij mij ook’ (of met een ontkenning juist het tegengestelde). Rond de tijd dat de huidige minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geboren is (1977) gaat ik deel betekenen ‘ik ben het eens’. Laten we Hugo de Jonge aan het woord laten op basis van wat hij volgens het ongecorrigeerde verslag heeft gezegd bij het corona-debat van donderdag, 26.03.2020:
- De bedden. Een van de meest cruciale ankers in onze aanpak is zorgen dat de zorg het aankan, zorgen dat de zorg in de benen blijft en zorgen dat de beddencapaciteit op orde is. Dat is spannend, zei de heer Gommers gisteren in de hoorzitting. Ik deel dat met hem. Natuurlijk is het spannend.
- Ik deel heel erg wat de heer Veldman hier zegt. We moeten gewoon doen wat werkt. Als een telefoontje beter werkt dan een wetboek, dan moeten we een telefoontje pakken.**)
- Ik deel dus die achtergrond, maar voordat ik hier een Singaporees model afkondig, wil ik het wel in de volgorde doen dat we eerst alles op alles zetten om te gaan werken aan meer testcapaciteit in Nederland via eigen productie en dat we daarna kijken op welke manier we dat zo eerlijk mogelijk kunnen verdelen.
- Ik doe alles om ervoor te zorgen dat er voldoende beschermingsmiddelen zijn, maar hier staat wel echt een resultaatverplichting in. Ik vind het ingewikkeld om daar ja tegen te zeggen, want ik vind dat ik eerlijk moet zijn. Wat ik niet kan garanderen ga ik ook niet garanderen. Om die reden zou ik deze motie willen ontraden, maar ik deel natuurlijk de noodzaak van alles doen om te zorgen dat er voldoende beschermingsmiddelen zijn. (Dat betrof een motie-Wilders: De Jonge reageerde net als zijn voorganger een week geleden.)
De Jonge zegt in deze vier citaten dus achtereenvolgens ‘ik ben het met hem eens’, ‘ik ben het zeer met hem eens’, ‘ik ben het eens’ en ‘ik ben het eens’ maar telkens gebruikt de bewindsman ik deel (heel erg, natuurlijk).
Ik heb de neiging, dit gebruik van delen als een typisch vergaderwoord te betitelen en onderdruk de neiging te beweren dat het bijvoorbeeld vooral vrouwen zijn die zich er van bedienen want naast Stientje van Veldhoven, Vera Bergkamp, Pia Dijkstra, Cora van Nieuwenhuizen, Carola Schouten en een reeks anderen (fem.) horen we het ook meer dan incidenteel van Roelof Bisschop, Wouter Koolmees of Pieter Heerma, afgaande op wat er in het kalenderjaar 2019 zoal in de plenaire zaal te horen was. We krijgen dan voorbeelden van 21ste eeuwse Nederlandse vergadertaal als deze:
- Dat begrijp ik zo goed, en ik deel die frustratie ook zo.
- Ik deel eigenlijk alles wat hier staat.
- Ik deel uw urgentie.
- Ik deel dat dit zo snel mogelijk moet gebeuren.
Delen is zich aan het ontwikkelen – en Van Dale zou op dat punt nog iets eigentijdser kunnen zijn. Het laatste citaat in deze opsomming van vier was van Roelof Bisschop (SGP). Hij verdient het laatste woord in een tekst die licht-komisch begon.
“Voorzitter. Laat ik beginnen met te vertellen dat een collega die toen ik nog les gaf constateerde dat ik ziek was — vorig jaar speelde dat trouwens ook en was ik op 5 december ziek — tegen zijn andere collega’s zei: zie je wel, Bisschop werkt zwart. Dat is een heel beladen grapje geworden inmiddels, maar ik deel het maar even zodat ik mijn gemoed gelucht heb.”

*) Eenmaal vond ik de wijze van zeggen “ik deel in die mening” maar dat is na 1950 kennelijk niet meer gebruikelijk.
**) Dat moet een contaminatie zijn van de telefoon pakken + een telefoontje plegen.
Sociale media. ‘To share’.
Als ‘delen’ pas in 1975 ‘het eens zijn’ is gaan betekenen was het Woordenboek der Nederlandsche Taal in 1910 zijn tijd ver vooruit, want toen schreef een redacteur met vooruitziende blik als betekenis: ‘9. Een deel hebben van, d. i.: deel hebben aan; met iemand gemeen hebben; instemmen met.’ (cursivering van mij) En hij gaf er ook nog een voorbeeld uit 1874 bij: ‘Eduard scheen dien tegenzin te deelen, R. LOVELING, Nov. 113.’