De Alias-praktijk
door Jan Stroop
Wie wel eens een artikel op de sportpagina van de krant leest, komt regelmatig een stijlverschijnsel tegen dat ik de ‘Alias-praktijk’ noem. Dat gaat zo. De schrijver voert een voetballer ten tonele, bijv. Deulofeu, en daar gaat zijn artikel verder over. Maar iedere keer dat die Deufoleu verschijnt, noemt de journalist hem anders en wel zo dat je iets van de man moet weten om te kunnen concluderen dat die Deulofeu bedoeld is. Terwijl de lezer dat bij ’t vetgedrukte hem in de vorige zin meteen wist. Maar als de schrijver in plaats van een verwijswoord een bijnaam of een kwalificatie van de persoon in kwestie gebruikt, kan er onduidelijkheid ontstaan.
In ’t volgende fragment valt dat nog mee, al is ’t vreemd dat Deulofeu wel drie keer anders genoemd wordt.
“Watford moet het de rest van dit seizoen stellen zonder Gerard Deulofeu. De Spaanse aanvaller heeft de voorste kruisband en de meniscus van zijn rechterknie afgescheurd. Dat gebeurde zaterdag in de gewonnen competitiewedstrijd tegen Liverpool bij een duel met Virgil van Dijk.
Deulofeu verliet per brancard het veld. Waar iedereen al voor vreesde, werd bevestigd bij een MRI-scan. De schade in de knie van de 25-jarige Spanjaard is groot. De oud-speler van FC Barcelona, Everton, Sevilla en AC Milan moet een operatie ondergaan.” (AD 3-3-2020).
De tactiek is vooral hevig aanwezig in de sportjournalistiek maar komt ook daarbuiten volop voor. Zie bijvoorbeeld:
“Peter van Nieuwenhuizen (81) ontving onlangs een ‘Oscar van de wetenschap’ voor zijn theorie over superzwaartekracht. Toch is de natuurkundige in zijn geboorteland Nederland nog vrijwel onbekend.” (Volkskrant 22-11-2019)
Hier geen misverstand wie de natuurkundige is. Maar dan zijn er artikelen die over meerdere personen gaan en als die ook telkens met een andere benamingen worden aangeduid, is ’t voor een gewone lezer vaak niet uit te maken wie met wat bedoeld wordt.
“Op het altijd grillige onderdeel van de keirin bleek Lavreysen zelfverzekerder dan Hoogland en op de sprint tactisch sterker. De Nijverdaller trok na de verloren sprint de conclusie dat er ‘werk aan de winkel’ is.” (Volkskrant 3-3-2020).
Omdat ik niet weet wie van de twee uit Nijverdal komt, weet ik ook niet wie de sprint gewonnen heeft.
Uit een andere sector:
“Van Koppen en Dietz ontdekten een patroon: “Bij Hooft zitten we op het spoor dat tweeledige negatie een versterking is van eenledige negatie.” [……………………….]. Toch houdt de onderzoeker ook nog een slag om de arm.” Kennislink 15-12-2017
Wie is hier de onderzoeker? Van Koppen of Dietz?
Een tijdje geleden had Pieter van der Wielen in ’t radioprogramma ‘Nooit meer slapen’ een gesprek met journaliste Marian Husken over haar pas verschenen boek Dokter XTC. Van der Wielen was enthousiast over dat boek. Hij was er zo door geboeid geweest, dat ie een keer vergat dat ie in een vergadering zat.
Zo’n boek kun je niet laten passeren, vond ik, dus heb ik ’t aangeschaft en ik ben meteen begonnen met lezen. ’t Blijkt inderdaad een spectaculair verhaal over de Belgische drugskoning Danny Leclère, die na een kort marihuana-avontuur overstapte op de productie en verhandeling van xtc-pillen. Leclère was daar heel succesvol in o.a. omdat zijn pillen beter waren dan welke andere ook, ze waren ‘loepzuiver’. Hij had ze zelfs laten testen door de Jellinekkliniek uit bezorgdheid om de volksgezondheid. Leclère wist zijn pillen wereldwijd te exporteren. In korte tijd werd ie multimiljonair maar voordat ie ervan heeft kunnen profiteren werd ie geëxecuteerd. De daders zijn nooit gevonden.
Kortom een boek dat je meesleept, totdat er tijdens ’t lezen iets gaat haperen. Dat komt omdat dat bepaalde stilistische trekje begint op te vallen. Vervolgens gaat dat storen en tenslotte irriteren: de Alias-praktijk.
De eerste keer was dat op bladzijde 15: “Dat leek dus ook het geval bij de moord op Danny Leclère. De auto waarin de Belg die dag reed, stond op naam van een 32-jarige inwoner uit Maassluis, bij Rotterdam”.
‘De Belg’, dat is wat je kunt noemen een ‘inclusief alias’, ’t geeft nieuwe informatie: we wisten namelijk nog niet dat Leclère een Belg was.
Meestal, ’t gaat in dit boek om tientallen gevallen, is de alias exclusief zoals in de volgende zin:
“Toen hij Vandenbroeck dit feit voorhield, gaf de Medi Phar-directeur geen krimp.” (blz. 57)
Dat Vandenbroeck directeur van Medi Phar is, was ons al bekend. De persoon in kwestie wordt op twee verschillende manieren genoemd, voor de afwisseling, denk ik. Onnodig en onnozel zo’n alias, maar ’t stoort nog net niet als je op dit punt in ’t boek bent aangeland.
Dat wordt anders, zeker bij zinnen als deze, die je niet kunt begrijpen als je niet weet, of liever als je je niet herinnert dat Van Essen en Ron dezelfde persoon zijn:
“Alleen Van Essen zat nog vast, maar de transportroute waarvoor Ron verantwoordelijk was geweest, stond nu onder leiding van Kok, Femer en Hillis.”(106)
Als je je steeds vaker moet afvragen ‘wie is dat nu weer?’, begint dat bij ’t lezen behoorlijk te hinderen. ’t Volgende fragment geeft zelfs twee raadsels op, want wie is de Rotterdammer en wie is Ron?
“En die laatste twee kwamen Van Dalen even ondubbelzinnig uitleggen dat ze er niet van gediend waren dat hij Endstra om zeep zou helpen. Dat druiste in tegen hun belangen. Ze twijfelden bovendien aan de hoogte van het bedrag dat Van Essen had willen innen bij Endstra. Kon die man dat wel waarmaken?
Volgens de Rotterdammer was dat laatste op dat moment erg lastig geweest. De diskettes waarop Van Essen in de gevangenis de inkomsten en uitgaven van de criminele winst uit de xtc-handel had bijgehouden, waren dermate cryptisch dat Van Dalen en de vrouw van Van Essen er niet wijs uit werden. Wel kon je eruit distilleren dat Endstra ‘blokken huizen’ voor Ron had aangeschaft, zei Van Dalen tegen de politie.” (203)
Ter verduidelijking: de Rotterdammer is Van Dalen, met Ron wordt Van Essen bedoeld.
Aan dat gebruik van onnodige aliassen had Karel van het Reve ook een broertje dood aan. In zijn ‘Uren met Henk Broekhuis’ (1978) schrijft ie er een stukje over: “Op welhaast alle scholen zegt de meester dat je herhaling van hetzelfde woord moet vermijden.”
Ik ken zulke meesters en dat soort scholen niet, maar dat die regel door journalisten gevolgd wordt, kun je elke dag in de krant constateren en nu dus ook in een boek.
Husken lijkt er wel door geobsedeerd als je kijkt naar ’t aantal aliassen dat ze voor bepaalde personen gebruikt.
Willem Endstra heet: Mr. Willem (66); de xtc-witwasser (162); de vastgoedman (181, 182, 200, 202); de vastgoedmagnaat (181, 202, 203); de vastgoedtycoon (182); de vastgoedhandelaar (183, 184).
Fred Teeven: de officier (160); de oud-crimefighter (176); de oud-officier (176); de crimefighter (176).
Peter R. de Vries is ook: de crime-auteur (183); Peter de Vries!! (184, 208); de misdaadjournalist (184); de journalist (184); de journalistieke ‘allesweter’ (184); De Vries (184).
Pikant is dat ze Peter R. de Vries ook Peter de Vries noemt. Die zal daar niet blij mee zijn, gesteld als ie is op die R.
Van het Reve beschrijft precies wat mij overkwam: “Het kan ontzettend irriteren om iemand eerst ‘Van Agt’, dan ‘de minister’, dan ‘de bewindsman’ en dan weer ‘Dries’ te horen noemen terwijl het steeds over dezelfde vent gaat.” (24)
In dit boek is ’t bijna manisch. Er gaat geen bladzijde voorbij of je stuit op zinnen als deze:
”Koks kompaan Stanley Hillis verkeerde in die jaren in het Caraïbische gebied – mensen om hem heen dachten dat de Ouwe zijn criminele carrière aan het afbouwen was. Hillis had immers in 2003-2004 zijn miljoeneninleg bij Willem Endstra onder enige dreiging teruggeëist. Overigens was het onduidelijk óf en zo ja, hoe hij zijn geld van de xtc-witwasser had gekregen.”(162)
Daar komt nog iets bij. Vaak is zo’n synoniem zover verwijderd van zijn ‘antecedent’, dat je niet meer weet wie ermee bedoeld wordt.
Zo duikt op blz. 126 opeens ‘De Snor’ weer op, een alias die eerder op blz. 84 geïntroduceerd werd als de bijnaam van Jan Femer en die verder nergens gebruikt wordt. Die Femer komt heel wat keren in ’t verhaal voor, maar dan altijd met zijn eigen naam ‘Femer’.
Of soms staan naam en alias weer zo dicht op elkaar dat je denkt dat ’t over iemand anders gaat.
“Wat was er gebeurd? En wie had het op Rons leven voorzien?
Van Dalen en Van Essen hadden het voor elkaar gekregen dat ze de laatste twee jaar van de hen opgelegde detentie in dezelfde gevangenis in Almere in de Flevopolder werden ondergebracht.” (195).
Die Ron is dezelfde als Van Essen.
Je zou willen dat er achter ’t boek een lijstje of register opgenomen was van de personages en hun alias. Nog beter was geweest als er een redacteur had ingegrepen en Husken had geadviseerd met die onzin te stoppen. Maar ’t schijnt dat redacteuren ’t juist stimuleren.
De uitgever schrijft: “In haar razend spannende nieuwe boek ontrafelt Marian Husken de cold case van de godfather van de Nederlandse xtc-industrie.” Daar is niets teveel mee gezegd. Je moet dit boek echt lezen. Je zult je soms of vaak ergeren, of ook niet, en zo ja, zet je erover heen. Heb ik ook gedaan.
Bert Mostert zegt
Volgens mij een goed voorbeeld van postmodern taalgebruik.
DirkJan zegt
Jan Stroop, alias Flip de Fluiter. 🙂
Jan Stroop zegt
Wouter van der Land zegt
Wat een leuk stuk. Ik denk dat die aliassen in de sportjournalistiek een belangrijke functie hebben. Op zich is een sportwedstrijd een onbelangrijke gebeurtenis. Je moet de lezer dus op de een of andere manier bevestigen in zijn betrokkenheid bij de sport, het team of de sporters waar het om gaat. Wanneer Kiki Bertens in een verslagje ‘de Westlandse’, ‘de voorvrouw van het Nederlandse tennis’ en ‘de nummer zes van de wereld’ wordt genoemd slaagt de schrijver daar beter in dan droge verwijzingen met ‘haar’ en ‘Bertens’. Je moet even nadenken, net als bij poëzie.Tegelijkertijd daalt het leestempo er iets mee en dus de kwaliteitsbeleving.
Het heeft ook met schrijftijd te maken, denk ik. Een sportverslag moet in een half uur af zijn en dan zijn dit soort standaardvariaties praktische oplossingen. Formules zijn sowieso onvermijdelijk wanneer je honderden verslagen per jaar schrijft.
Jan Stroop zegt
Dank u wel. Zie verder mijn reactie hieronder.
Anoniem zegt
(dus zonder ‘van’ en met archaïsche spelllng, bovendien geen natuurkundige) Je zegt: “Ik ken zulke meesters en dat soort scholen niet, maar dat die regel door journalisten gevolgd wordt, kun je elke dag in de krant constateren”. Nee, inderdaad, in de taalkundige wereld is er geloof ik niemand die weet waar dit soort adviezen vandaan komen. Geldt bijvoorbeeld ook voor het dringende advies om deelwoorden in bijzinnen achteraan te plaatsen, als in ‘omdat het kabinet over deze kwestie was verdeeld’. Wie zijn die adviseurs? Kan er niet eens een overleg plaatsvinden tussen deze groep en taalkundigen?
Peter Nieuwenhuijsen zegt
O, ik vergeet mijn naam in te vullen, terwijl daar nu juist het eerste deel van mijn reactie over gaat.
chrisbernasco zegt
In aanvulling op Wouter van de Land: het principe om met aliassen te werken, heeft nog een functie: het is een manier om informatie over de tekst te verspreiden, ook voor lezers die de persoon nog niet kennen. Zo leren ze over Gerard Deulofeu dat hij een Spaanse aanvaller is, 25 jaar oud is en eerder voor FC Barcelona, Everton, Sevilla en AC Milan heeft gespeeld. Dat is informatie die je op deze manier veel aangenamer tot je neemt dan wanneer je dat bij de introductie van deze persoon in een keer zou doen. Het is dus eigenlijk een heel prettige manier van schrijven, die ook echt bij de sportjournalistiek hoort, maar die je ook elders vaak tegenkomt. Het wordt soms wel overdreven of slecht toegepast, zoals wanneer de lezer niet goed kan begrijpen over wie de schrijver het heeft.
Jan Stroop zegt
Dat noem ik dus, zie boven, inclusieve aliassen, ze geven nieuwe informatie.
Jan Stroop zegt
Wat ’t tweede advies betreft citeer ik uit mijn Artikel uit 1972 (https://www.dbnl.org/tekst/stro008syst01_01/stro008syst01_01_0001.php)
In de 3e druk uit 1960 van de ‘Gids voor de redaktie’ van het Algemeen Handelsblad werd nog meegedeeld dat de volgorde: ‘overschreden hebben’ en ‘beschouwd worden’ Duits is en gemeden dient te worden: ‘Men schrijve bij voorkeur het verleden deelwoord achteraan’.
Twee moderne stelboekjes adviseren ook nog heeft gedaan te schrijven, een van J.C. van Wageningen (Even tijd voor… onze taal, Leiden 1946) en dat van E. Vrieze, een bekende naam voor veel onderwijzers (Ik schrijf goed Nederlands, Den Haag 1961: 193).
Van ’t eerste advies heb ik geen bronnen
Jan Stroop zegt
mijn reactie hoort bij de reactie van Peter Nieuwenhuijsen
Ad Welschen zegt
Ik deel Peters wrevel. In ‘omdat het kabinet over deze kwestie was verdeeld’ hebben we uiteraard met een naamwoordelijk deel van het gezegde te maken, en dan zou het uit den boze moeten zijn om hier niet de persoonsvorm aan het einde van de bijzin te plaatsen. Een dergelijke fout wordt door nieuwslezers bij het journaal geregeld gemaakt. Zij is waarschijnlijk op het bedoelde advies terug te voeren, met alle risico’s op vergissingen van dien.
Ad Verhoeven zegt
Dank voor de interessante uiteenzetting over vervelende aliassen. De auteur van het Johannes-evangelie had geen last van die hebbelijkheid, hij had dan ook niet op een journalistenschool gezeten:
“In het begin was het Woord;
En het Woord was bij God,
En het Woord was God;
Het was bij God in het begin.”
(Canisius-vertaling)