De Multatulileescursus (74)
– Hebben jullie het nieuwste nummer van Zacht Lawijd gelezen?
– Ja, wat is dat toch een heerlijk blad. En dan komen ze nu ook nog met een Multatuli-special, met allerlei ver-ruk-ke-lij-ke bijdragen!
– Jongen, overdrijf toch niet zo. Wees eerlijk: heel veel nieuws staat er nu ook weer niet in.
– Ik heb nog nooit iets gelezen over Multatuli waar niets nieuws in stond.
– Geef een voorbeeld.
– Een van de dingen die duidelijk worden uit dit nummer is dat het heel jammer is dat Multatuli niet allerlei felle tegenstanders heeft. Als liefhebber van het werk kun je die gemakkelijk verzinnen: mensen die uit overdreven politieke correctheid menen dat het maar eens afgelopen moet zijn met dat ophemelen van Max Havelaar. Cultural appropriation en zo.
– Elsbeth Etty laat in haar bijdrage zien dat het heel lastig is om Multatuli het etiket #metoo op te plakken, omdat er daarvoor te veel onduidelijk is, bedoel je dat?
– Ja, maar het is dan dus jammer dat er niemand is die dat ook echt beweert.
– Ik had dat onlangs ook met de schrijver Arjen van Veelen, die meende dat het fascisme nu was aangebroken omdat een boekwinkel aan de Amerikaanse westkust had besloten een bepaalde schrijver toch maar niet uit te geven voor een lezing. Toen ik zei dat me dit een wat overtrokken reactie leek, begon hij erover dat Multatuli nu wel binnenkort verboden zou worden.
– Terwijl er dus niemand is die dat wil.
– Ja, en dat is jammer, want het werk van Multatuli leeft natuurlijk pas echt bij felle controverse. Iedere keer dat iemand het zonder meer mooi vindt, draait Douwes Dekker zich om in zijn graf.
– We moeten het nu hebben van de christenen. Althans, August Hans den Boef beweert in zijn bijdrage dat James Kennedy, die de canon gaat herzien, daar vast Max Havelaar uit gaat laten.
– Maar ook dat zonder spoor van bewijs. Iedereen moet voortdurend zijn eigen tegenstanders van Multatuli bedenken, terwijl de feitelijke tegenstander natuurlijk het gebrek aan kennis en belangstelling is.
– Martin Bossenbroek schrijft in zijn stuk dan ook enigszins spijtig:
Multatuli had zomaar omver geblazen kunnen worden door de storm van etniciteit, identiteit, diversiteit en intersectionaliteit die is opgestoken tegen ‘de racistische arrogantie van de witte historicus die het koloniale verleden van zijn land niet kan zien door de bril van de gekoloniseerde, maar uitsluitend via de bril van de kolonisator’.
Vooral omdat de historicus die het meest heeft bijgedragen aan het huidige beeld van Multatuli in zijn eentje zo’n beetje alle ‘witte historici, witte rechters, witte panelleden en witte toeschouwers’ belichaamde die social justice warriors zo verafschuwen.
– Dat laatste gaat dan over Cees Fasseur, die inderdaad als hij nog leefde een voldoende arrogante kwal had kunnen zijn om flinke woede op te wekken.
– Die politiek correcten zijn te onnozel om Multatuli aan te pakken.
– Heb je gezien dat wij van de leescursus in dit kader ook nog genoemd worden door Elsbeth Etty? Ze heeft het over onze discussie over Multatuli’s klacht dat Tine zo koud was in bed.
– Ja, wij durven dan tenminste nog kritiek te hebben, al blijven we hem wel lezen.
– Het interessantst in dit nummer vind ik daarom de bijdrage van Dik van der Meulen. Die gaat tenminste over échte ruzies en controverses: de manier waarop de Volledige Werken tot stand zijn gekomen.
– Ja, ik had daarvan toch echt geen idee. Dat de totstandkoming van dat imposante werk 17 jaar gestaakt was omdat Van Oorschot in 1960, bij de herdenking van honderd jaar Max Havelaar, met zijn dronken kop Stuiveling had lopen beledigen.
– Nou, er waren ook allerlei andere redenen, laat Van der Meulen zien. Die Stuiveling had het ook gewoon heel druk en bovendien was hij een ‘kopijboek’ kwijtgeraakt.
– Maar dat verhaal over die dronken uitgever! En dat ze daarna dan desalniettemin toch samen blijven werken, dat is toch smullen!
– Van der Meulen eindigt dan ook hoopvol. Er is nu een hoogleraar, en later dit jaar komt hopelijk de site online met een veel betere versie van de Volledige Werken:
Lawijd
Een digitale volledige Multatuli en een Multatuli-hoogleraar: in het jaar dat Eduard Douwes Dekker 200 zou zijn geworden, lijkt de tijd rijp voor nieuw onderzoek en nieuwe inzichten.
– Ik zou dus zeggen: in plaats van aan nieuw onderzoek en nieuwe inzichten hebben we veel meer behoefte aan nieuwe ruzies!
– Amen. Ondertussen hebben wij de Volledige Werken dus nog steeds niet helemaal uitgelezen.
– Volgende week!
Henk Smout zegt
“… jammer dat er niemand is die dat ook echt beweerd.”
Harry Reintjes zegt
en wat dacht je van “een van de dingen die duidelijk wordt”. maar ja, dit is dan ook de categorie letterkunde.
Peter Altena zegt
Jammer dat je vandaag in de Nieuwe Kerk verstek moest laten gaan. Pas halverwege werd het slechte nieuws van je verhindering gemeld. De vergadering die wel doorging was een parodie op een vergadering: een polonaise van bestuursleden die het ogenschijnlijk over anderen hadden maar toch vooral over zichzelf. De voorzitter las voor uit eigen werk en citeerde stukjes uit de Multatulileescursus, maar een hoge vlucht nam de voorstelling niet. De gedenksteen in de Nieuwe Kerk, ach artistieke vrijheid om er niets van te maken: links een molentje en rechts zo’n palmboom bekend van de rumboonreclame en dan een regel van Droogstoppel. Wraak van het Hennemannetje, familie van de Hallemannetjes? Gelukkig smaakte het bier na afloop bij Scheltema goed. Hopelijk is de corona-verdenking snel voorbij!!
Marie-José Klaver zegt
In ‘Haalt 1887 1987?’, het eerste van zeven stukken over Multatuli van Hugo Brandt Corstius uit de bundel Vrijdag? Dit moet cultuur zijn!, staat ook interessante informatie over Garmt Stuiveling en zijn trage uitgave van de Volledige Werken.
Piet Grijs schrijft:
“In het jaar 1987 herdenken we de honderdste sterfdag van Eduard Douwes Dekker (ach, hij is vóór en na 1887 heel wat vaker dan honderd keren de dood gestorven, maar zo heet dat nu eenmaal), en de onontkoombare vraag is dan ook: haalt Stuiveling in 1987 1887?”
In 1987 verscheen deel XVIII met het werk uit 1875-1877. https://tinyurl.com/y3bnset4
Brandt Corstius zou genoten hebben van een nieuwe digitale uitgave. Ik citeer één van zijn drie bezwaren tegen Stuivelings editie:
“Die uitgave is het eenmanswerk van professor dr. G. Stuiveling, en wij kunnen hem daar niet dankbaar genoeg voor zijn.
Maar je moet een gegeven paard altijd in de bek zien. Het lijkt soms wel alsof iedereen zó blij is dat Stuiveling dit werk op zich heeft genomen dat er weinig op wordt gelet hóé hij dat doet. (…)
Ten eerste: het Volledig werk zit sukkelig in elkaar. Ik bedoel nu niet het verlopen van zeventien jaar tussen het verschijnen van deel x en deel xi, hoe rampzalig voor de publieke belangstelling dat ook geweest is. Ik bedoel dat er, uniek in een uitgave van deze omvang en pretentie, niets is gedaan om het de lezer, en vooral de gebruiker, gemakkelijk te maken. Ik noem maar iets: in een verzamelwerk dat bij voltooiing uit ongeveer tienduizend losse onderdelen zal bestaan, is het, sinds de uitvinding van het getal, een goede gewoonte om die onderdelen te nummeren, zodat je met vier cijfertjes naar elk onderdeeltje kan verwijzen. Dat is niet gebeurd. Kun je niet verwijzen naar ‘Brief van M. aan X van 29 februari 1900’? Neen, want er zijn wel eens twee zulke brieven op één dag. Het begrip ‘brief’ is ook te weinig precies. Er zijn brieven die bij de geadresseerde zijn aangekomen en bewaard, brieven waarvan we slechts een kopie bezitten, brieven die nooit verstuurd zijn, brieven die nooit ontvangen zijn, brieven die in andere brieven verscholen zitten, brieven die door een ander met wijzigingen zijn uitgegeven, brieven waarvan wij alleen het bestaan vermoeden, brieven met een datering die niet waar kan zijn, en nog veel ingewikkelder gevallen.
Maar het sukkeligste is dat haast elk deel moet beginnen met een aantal correcties en aanvullingen op het vorige deel. Zo was de grote verrassing van deel xi, zeventien jaar na deel x verschenen, dat er eerst nog 75 bladzijden nagekomen brieven uit 1861 en 1862 in behandeld moesten worden. En dat terwijl Stuiveling, als ik het goed begrijp, alleen maar de brieven en documenten uit het onvolprezen Multatuli-museum aan de Amsterdamse Korsjespoortsteeg als materiaal beschouwt. Hij heeft, voor zover mij bekend, nooit een mededeling in de belangrijkste binnenlandse en buitenlandse bladen gezet met het gebruikelijke verzoek aan heel de wereld om alle documenten aangaande Douwes Dekker of Multatuli aan hem op te sturen. Ook is, voor zover ik weet, geen systematisch onderzoek gedaan in Indonesische en Duitse archieven en is er slechts een gedeeltelijk onderzoek geweest in Nederlandse archieven. Zo kunnen er dan verrassingen opduiken buiten de Volledige werken om, zoals de waardevolle vondsten van Van ’t Veer en Kortenhorst bewezen.”
Grijs’ derde bezwaar wil ik jullie niet onthouden: “het zeggen van totaal overbodige opmerkingen op een toon of er ik weet niet wat gebeurt.”