“Horen wij, Monsieur, niet zorgvuldig alexandrijnen te vermijden als we proza schrijven?” vraagt een personage in Sartres roman Walging. Hij drukt daarmee een eigenaardig principe uit dat al duizenden jaren een rol lijkt te spelen in het literaire proza: dat een prozaschrijver nadrukkelijk probeert om géén poëtische middelen in te zetten. Goed proza heeft misschien een ritme, maar geen metrum.
Hexameters
De Romeinse retoricus Quintilianus gaf in de eerste eeuw al het advies dat we later in Walging zouden vinden: het is extreem lelijk om een hele metrische versregel in een prozatekst op te nemen en vooral aan het begin of het einde van een tekst moet je zelfs je best doen om zelfs maar een halve regel te laten klinken.
Uit voorlopig onderzoek blijkt dat Romeinse schrijvers zich die raad ter harte namen, schrijft een groep Amerikaanse taal- en letterkundigen in een artikel dat de beroemdste van hen (Paul Kiparsky) op zijn website plaatste. Wanneer je een aantal Romeinse prozateksten onder elkaar zet en je gaat vinden, tref je er slechts 137 fragmenten in aan die kunnen doorgaan voor hexameters, het metrum dat onder andere Vergilius en Ovidius gebruikten. Zet je de woorden in die teksten in een willekeurige andere volgorde, dan vind je ineens 199 hexameters – een teken dat schrijvers actief metriek vermeden.
Toeval
Kiparsky en de zijnen ondernamen zelf een ander, misschien nog wel spectaculairder onderzoek, naar de Engelstalige literatuur. Ze laten zien dat daarin drie perioden te onderscheiden zijn. Lange tijd, zo’n beetje tot de negentiende eeuw, vermeden prozaschrijvers als Daniel Defoe net als hun klassieke tegenhangers kennelijk vrij actief regelmatige afwisselingen van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen.
Maar in de negentiende eeuw gebeurde er iets. De poëzie werd minder streng metrisch, maar tegelijkertijd nam het proza, het over als de dominante literaire vorm: een groot schrijver schreef niet meer per se een epos of een tragedie, maar een roman. En wat blijkt? Een schrijver als Dickens gebruikt in zijn proza juist méér jambische pentameters dan je bij een willekeurige verdeling zou verwachten. Dickens’ proza is, volgens Kiparsky en de zijnen, antiantimetrisch.
En in de twintigste eeuw verandert er weer iets. De poëzie verliest grotendeels haar metriek en daardoor heeft het proza niets meer om zich tegen af te zetten. In werken van moderne auteurs vinden we niet meer of minder jamben dan je zou verwachten met een toevalsverdeling.
Rijmen
De auteurs gebruikten voor hun werk gedigitaliseerde teksten en software die in zulke teksten metrische patronen kan opsporen. Dat bestaat voor het Nederlands natuurlijk allemaal ook. Vinden we hier een soortgelijke tendens? Het zou interessant zijn om dat uit te zoeken.
Maar fascinerender is natuurlijk nog de achterliggende vraag: waarom moet je als prozaschrijver zo je best doen om geen poëtische middelen te gebruiken? Stijlgidsen noemen geloof ik ook regelmatig als taboe om woorden in elkaars buurt te zetten die op elkaar rijmen; mij lijkt dat ook een redelijk zinnig advies. Het leidt op de een of andere manier af. Maar waarom?
Afbeelding: oorspronkelijk omslag van David Copperfield. Bron: Smith College
Wouter Steenbeek zegt
Waarom je geen elementen van poëzie in je proza moet pleuren? Simpel, omdat het de werking van een tekst verandert. In poëzie is de taal zelf kunst geworden: de klanken, die normaal alleen een semantische waarde hebben, worden voor artistieke doelen ingezet. Als proza gaat herinneren aan die artistieke doelen, leidt dat af van de semantische functie. Het is alsof je gaat zingen of rappen terwijl je college geeft: dan heeft je gehoor zijn aandacht ook niet 100% bij de inhoud.
Maar zijn romans dan geen taalkunst? Jazeker, maar in principe geen klankkunst. Schrijvers zijn wel intensief bezig met het vinden van het juiste woord, maar dat is een kwestie van expressie: wat is de gevoelswaarde van dit woord? Dat blijft dus een kwestie van betekenis. Natuurlijk is die grens vager geworden vanaf de negentiende eeuw. In de vroegmoderne tijd stond de roman in laag aanzien: volksliteratuur, minderwaardig aan toneel en lyriek. Leugenachtig bovendien, want de schrijver vertelt een verhaal dat niet echt gebeurd is. In de negentiende eeuw werd de roman juist belangrijker dan het toneel. Het is ook niet zo vreemd dat de vorm toen artistieke pretenties kreeg en poëtische elementen opnam.
Wouter van der Land zegt
Stel dat je een tekst beging met: ‘Natuur is voor tevredenen of legen. En dan: wat is natuur nog in dit land? Een stukje bos, ter grootte van een krant. Een heuvel met wat villaatjes ertegen.’ Door het metrum lezen de zinnen snel, maar moet je na elke zin even stoppen. Zo onstaat een vervelende dreun. Maar als je ervan maakt: ‘Natuur is voor tevredene toeristen, maar wat is de natuur nog in dit land? Een stukje bos, ter grootte van een vlaai, of een heuvel met wat villaatjes ertegen.’ is de tekst nog steeds metrisch, maar als proza volkomen acceptabel.
Dickens lijkt me een slechte steekproef omdat hij veel vette effecten gebruikt, bijvoorbeeld ook bij naamgeving. Bij reclameteksten zou je ook veel ‘poëtische’ effecten moeten tegenkomen. En bij titels. ‘De donkere kamer van Damocles’, ‘Hoe God verdween uit Jorwerd’, enzovoort.
Marc van Oostendorp zegt
Het gaat hier niet om sequenties van jambische pentameters, maar om enkele jambische pentameters. Ik denk dat het idee van de dreun daarmee vervalt. Dat Dickens een ‘slechte steekproef’ is zou ik ook durven betwisten. Met al zijn ‘vette effecten’ was hij natuurlijk wel een van de belangrijkste Engelstalige romanschrijvers van zijn periode.
Wouter van der Land zegt
De op één na bekendste opening van Dickens laat zich bijvoorbeeld makkelijk als gedicht lezen:
‘It was the best of times
It was the worst of times
It was the age of wisdom
It was the age of foolishness
It was the epoch of belief
It was the epoch of incredulity
It was the season of Light
It was the season of Darkness
It was the spring of hope
It was the winter of despair
We had everything before us
We had nothing before us
We were all going direct to Heaven
We were all going direct the other way’
De bekendste ook, met heel dik beginrijm:
‘Marley was dead: to begin with.
There is no doubt whatever about that.
(…)
Old Marley was as dead as a door-nail’
Dat doet vermoeden dat Dickens meer dan zijn tijdgenoten dichterlijke effecten gebruikt. Maar dat kunnen de robots controleren.
Ik vind het niet lelijk om klankherhalingen en regelmatig ritme in proza te gebruiken. Zeker als krachtigs iets te zeggen hebt, werkt het ook goed. Helemaal zuiver jambische/trocheïsche regels zijn alleen een beetje saai. Beter is het om er bijvoorbeeld één dactiel in te verwerken of te kiezen voor parallellisme. Maar ook dat is een vet effect.
Wat Sartre beweerde, is een beetje tegenstrijdig. Een Alexandrijn is in feite een soort prozaregel, die weliswaar voor gedichten werd gebruikt, maar vooral voor toneelteksten. Door de wisseling van de cesuur is natuurlijke spraak ermee redelijk te imiteren.