Door Jona Lendering
Je kunt niet alles leren, maar mag wel betreuren dat je opleiding zó kort was dat je cruciale dingen niet hebt meegekregen. Aan Aristoteles’ Organon, vermoedelijk de grootste filosofische prestatie uit de Oudheid, is tijdens mijn studie geen woord besteed, noch bij de colleges geschiedenis, noch bij filosofie. Ook over oudgermanistiek, d.w.z. de bestudering van de antieke en vroegmiddeleeuwse fase van de Germaanse talen, heb ik weinig gehoord. Ik denk eigenlijk: niets. Terwijl het vak toch niet zonder belang is. Onze taal is immers een mooi stuk antiek erfgoed en kennis daarvan is zeker voor oudheidkundigen die zich met Nederland en Vlaanderen bezighouden, niet bepaald betekenisloos.
Om mijn kennislacune te vullen las ik Lo, donk, horst van Jozef van Loon, emeritus hoogleraar in Antwerpen. Simpel samengevat toont hij aan dat het woord lo in de Late Oudheid en Vroege Middeleeuwen verwees naar een cultuurbos, terwijl donk en horst het Frankische en het Saksische woord waren voor versterkingen in moerassige gebieden. Toen ik onlangs vanuit Vught door het Bossche Broek fietste naar Oeteldonk, begreep ik het meteen.
Ik vermoed – maar ik ben geen taalkundige – dat Van Loon soms wat makkelijk de ene hypothese op de andere stapelt, maar ik geloof ook dat hij een instrument biedt om de Lage Landen in de Merovingische tijd beter te begrijpen. Waar plaatsnamen op –donk en –horst voorkomen, moeten elites in hun versterkte woonhuizen hebben gewoond en dat inzicht is een mooie aanvulling op wat archeologisch bekend is.
Woensel
Omdat ik wat minder in de Vroege Middeleeuwen ben geïnteresseerd dan in de Oudheid, was ik vooral geboeid door het deel over lo (meervoud loon). Het woord, teruggaand op het oud-Germaanse *lauh(a) kan betrekking hebben gehad op vergaderplaatsen en nederzettingen, maar ook op heilige plekken. Dat zal niemand verbazen want het correspondeert met het Latijnse lucus, het woord dat bijvoorbeeld een Tacitus gebruikt voor heilige wouden. Hoogeloon is een interessant voorbeeld omdat hier ook een cultusplaats is opgegraven: een vierkant domein waarin een assenkruis stond opgesteld van palen die wellicht waren bewerkt tot voorouderbeelden.
Interessant is ook Woensel, waar Wodanslo in herkend kan worden. Een tegenwerping is dat de oudste vermelding Gunsela is, maar Van Loon attendeert erop dat dit is opgeschreven in het Franse taalgebied, waar de W wel vaker als G wordt geschreven (werra, “oorlog”, wordt guerre). Het wegvallen van de D is evenmin vreemd, denk maar aan het woord woensdag, dat zeker is afgeleid van de naam Wodan. “Klankwettig”, zo schrijft Van Loon, “zijn er bijgevolg geen bezwaren om het toponiem Woensel met de naam Wodan in verband te brengen.”
Daar voegt Van Loon aan toe dat het latere aartsdiaconaat Kempen een voortzetting was van de Merovingische pagus Texuandria, een gouw waar Woensel precies middenin ligt. Het is goed mogelijk dat het heidense heiligdom door de christenen is overgenomen, zonder dat er veel vernielingen plaatsvonden. Net als in Engeland veroordeelde de kerk de heidense eredienst, werden de gods- en voorouderbeelden verwijderd en werd zo’n cultusplaats gekerstend. Woensel bleef dus de hoofdplaats van een gouw, al was dat nu een diaconaat. Erg moeilijk was dit niet omdat Wodan, die aan een boom gehangen was gestorven en was doorboord met een lans, eenvoudig aan de gekruisigde Christus viel gelijk te stellen.
Saasveld
Documenteert Woensel een Frankisch of Chamaafs heiligdom in Noord-Brabant, het Twentse Saasveld zou weleens de cultusplaats van een Romeinse godheid kunnen zijn in het land van de Tubanten. De oudste vorm, overgeleverd uit 1145, is Saterslo en Maurits Gysseling opperde in 1960 nog dat de naam afgeleid is van *Sanþa-hari, “waarhaftig leger”. Inmiddels begrijpen taalkundigen de klankwetten waarmee woorden veranderen beter dan in 1960 en kunnen we vaststellen dat deze etymologie onmogelijk is.
Van Loon denkt dat Saterslo is afgeleid van *Saturnes laugh. Dat is misschien wat onverwacht, maar hij wijst erop dat Saturnus ook de zevende is in het welbekende rijtje dat begint met de zon en de maan en verder gaat met de Germaanse godennamen Thingsus, Wodan, Donar, Freya. Anders gezegd, als Saturnus zijn naam aan de zevende dag van de week kan hebben gegeven, kan hij ook als god zijn vereerd. Los daarvan: Tacitus schrijft dat de Germanen ook Isis vereerden. Moderne onderzoekers leggen dat wel uit als de interpretatio Romana van een lokale godin maar welbeschouwd is het precies dat: de uitleg van moderne onderzoekers. Er is geen reden om niet aan te nemen dat de Tubanten Saturnus hebben overgenomen. De vraag is natuurlijk wel wat ze hebben gezien in deze niet heel populaire Romeinse god.
Hier laat ik het even bij. Het zwaartepunt in Van Loons boek ligt niet in de Oudheid maar in de Vroege Middeleeuwen, maar Lo, donk, horst heeft me duidelijk gemaakt dat er veel te winnen valt door te kijken naar de geschiedenis van onze plaatsnamen.
Dit stuk verscheen eerder op de Mainzer Beobachter.
Anoniem zegt
Wat betreft Woensel [:]
Lees aub nog un keer dat boek !
Bz. 49 [:] « Künzel en Blok zien in Woensel een naam op -lo . Dat is echter uitgesloten ( … ) » .