Een van de dingen die mij weer opvielen tijdens de neerlandistiekdagen: hoe wanhopig sommige moderne letterkundigen zijn over het beeld dat er van hun vak heerst. De gemiddelde schrijver háát de literatuurwetenschap. Ik geloof eigenlijk dat er weinig andere vakgebieden zijn waar het onderwerp van studie zo’n irrationele en zo openlijk beleden afkeer heeft van de wetenschap. Er zijn natuurlijk ook allerlei intellectuelen die op niets af de taalwetenschap haten, maar als taalkundige hoef je niet per se te richten op het taalgebruik van mensen die menen dat het een schande is dat taalkundigen ‘ik geef hun een boek’ zomaar goedkeuren.
Je kunt het allemaal vrij eenvoudig demonstreren aan de hand van het boekenweekessay Generaal zonder leger van Özcan Akyol.
Over dat essay valt van alles te zeggen en de afgelopen dagen is dat dan ook gedaan (twee aardige besprekingen die het voor mij wel ongeveer samenvatten staan hier en hier). Wat daarbij dan nog relatief onderbelicht is gebleven: Akyols afkeer van het academische.
Zoals altijd (altijd) wanneer een Nederlandse schrijver iets over de literatuurwetenschap zegt, bestaat het belangrijkste bewijs voor de verschrikkelijkheid van die tak van wetenschap uit het feit dat Karel van de Reve in de jaren tachtig een lezing heeft gegeven waarin hij zei dat het heel verschrikkelijk was. Dus. Zodoende.
Akyol voert dit argument overigens nog naar een heel ander niveau door te demonstreren dat hij Van het Reve eigenlijk niet begrepen heeft. Hij citeert de hooggeleerde buutreedner:
Ik neem als voorbeeld een heel eenvoudige eis die men aan een wetenschap stelt, namelijk dat de beschrijving van een zaak alleen maar die zaak beschrijft en niet nog enige andere. Een beschrijving van het Nederlands moet niet ook toepasbaar zijn op het Duits of het Chinees. Welnu, een van de hamvragen van de literatuurwetenschap zou eigenlijk moeten zijn: hoe kun je van een goed boek een beschrijving maken – uiteraard zonder dat het woord ‘goed’ erin voorkomt – zonder dat die beschrijving ook zou kunnen slaan op een waardeloos boek?
Het is een bekend citaat, gebaseerd op een eigenaardig misverstand, namelijk dat ieder willekeurig artikel over de Nederlandse taal alleen zou mogen gaan over zaken die niet voorkomen in het Duits (je mag dus geen studie wijden aan het feit dat in het Nederlands werkwoorden de neiging hebben aan het eind van een zin in een groepje bij elkaar te gaan staan, want dat gebeurt in het Duits ook). Of dat de biologie nooit mag ingaan op het effect van de zwaartekracht op levende wezens, want de zwaartekracht werkt ook op dode wezens. Of dat de sterrenkunde niet mag ingaan op helium, want helium hebben we op de aarde ook.
Affijn, wat Van het Reve hiermee ook bedoeld heeft, hij vond blijkens dit citaat duidelijk dat de literatuurwetenschap echte literatuur moest onderscheiden van dingen die geen literatuur waren. Maar Akyol heeft wel de moeite genomen bovenstaande bewering te copypasten, maar niet om hem te begrijpen, want hij haalt er precies het omgekeerde uit, Onmiddellijk na dit citaat neemt hij zelf het woord en zegt dan:
Ik heb op de radio, om maar wat te noemen, nooit iemand horen zeggen dat iets geen liedje is omdat de zang en de klanken de deejay niet aanstonden. Als het om boeken gaat, doen recensenten, schrijvers, critici en andere duiders dit wel. Sterker nog: ze zeggen niet alleen dat iets slecht is, maar beschouwen het in wezen ook niet als literatuur.
Hoe iemand zoiets kan denken en tegelijk met instemming Van het Reve aan kan halen, is een raadsel. Het enige dat Akyol en Van het Reve gemeen hebben is een idiote afkeer van de literatuurwetenschap, maar om tegengestelde redenen.
Iets eerder heeft Akyol zijn eigen problemen met het vak – hij heeft een blauwe maandag aan de VU gestudeerd – dan al geuit::
Mijn bezwaar bestond namelijk vooral uit het feit dat de literatuurwetenschap een strontvervelend vak is waar alle vreugde die een roman kan opleveren ontnomen wordt door neerlandici die elk zinnetje eindeloos willen ontleden, net zo lang tot ze de vermeende symbolische betekenis hebben gevonden die de auteur erin wilde stoppen – ook als het doodeenvoudige en nietszeggende opvulling betrof. En dit gebeurde allemaal even humorloos als lethargisch.
Het ligt natuurlijk voor de hand dat iemand die dit soort zinnen schrijft, ze inderdaad maar beter liever niet eindeloos wil laten ontleden, want alles wordt zo omslachtig gezegd dat de ene doodeenvoudige inderdaad de andere nietszeggende opvulling opvolgt. Maar wat is nu de al die niet ‘symbolische’ betekenis van zo’n bewering? Het is vreselijk slecht om goed na te denken over wat iemand anders schrijft? We moeten het allemaal niet zo serieus nemen?
Hoe kan die Akyol het toch nog twee jaar op de VU hebben volgehouden als hij zo veel onbenullige dingen zegt?
Akyol illustreert zijn betoog vervolgens door een anekdote te vertellen over hoe hij in Groningen een discussie bijwoonde van een ‘professor’ en diens studente over een passage over de slacht van een lam in een door hem geschreven roman. De ‘professor’ is onder de indruk van de analyse van de studente, maar Akyol niet:
In werkelijkheid had ik met die scène geen dieppsychologische motieven, zoals me daar in het zaaltje werd toegedicht. Ik vond de anekdote gewoon mooi en rauw.
Ik weet niet wie die ‘professor’ is die Akyol in Groningen uitnodigde, maar dat het iemand zou zijn die op zoek was naar ‘dieppsychologische’ motieven lijkt me van weinig inzicht in de wetenschap te getuigen én van weinig psychologisch inzicht tout court. Ik geloof niet dat er wetenschappers zijn die denken dat het nodig is om dieptepsychologie te bedrijven op een roman. En als ik eerlijk ben klinkt dat hele verhaal meer alsof men uit beleefdheid tegen de gast net deed alsof het allemaal echt vreselijk interessant was wat hij schreef – en daarbij geen rekening hield met wat voor een hork de gast eigenlijk was.
Een schrijver die denkt dat alles wat er over een tekst gezegd kan worden alleen kan bestaan uit dingen die hij zichzelf bewust is, ook na het schrijven, lijkt me nauwelijks een schrijver die interessant is om te lezen.
Waarom willen mensen dat dan toch lezen?
Ook overigens staat Generaal zonder leger vol feitelijke literair-historische onzin. Eén voorbeeld: tot een paar keer toe beweert hij dat er in de jaren dertig al een discussie was tussen elitaire schrijvers die neerkeken op het plebs dat zijn boeken verkocht in de media, en dat dit toen de ‘vorm-vent-discussie’ werd genoemd. Welk van de twee partijen in die discussie dan precies bezig was zijn boeken te verkopen in de media wordt er niet bij gezegd: mij lijken beide partijen ongeveer even elitair te zijn geweest, en even overtuigd van het feit dat sommige boeken géén literatuur waren.
Waarom willen mensen essays lezen van schrijvers die zo weinig weten over hun onderwerp?
In die zin is het boekje van Akyol een lang pleidooi voor de studie Nederlands. Had hij die maar afgemaakt, of was er maar minstens iets van de boodschap doorgedrongen: dat feiten ertoe doen, dat je teksten ook serieus kunt nemen, dat er voor sommige mensen meer op het spel staat dan het uitventen van zoveel mogelijk boeken.
Ik geloof dat dit voor hem als Akyol als arrogantie geldt: het enige literaire criterium zijn de verkoopcijfers. Had hij maar bedrijfskunde gestudeerd.
Het is heel lastig te opereren voor een serieuze onderzoeker wanneer de automatische gedachte is dat iemand die nooit iets heeft gelezen, nooit ergens over heeft nagedacht, nooit de aandacht heeft kunnen opbrengen voor de ideeënwereld van een ander kennelijk serieuzer wordt genomen dan jij.
Marcel Meijer Hof zegt
Een kritische noot gevoel ik nodig:
De meeste kunstenaars en willen niet weten
dat er mensen zijn die kunsthistoricus heten:
Die legt erin dat ik niet weet
en plaatst mij in een hok. Vergeet
het. Ik wil vrij zijn, blij zijn, mij zijn.
Veel kunsthistorici daarentegen
voelen ontzag
voor wat een kunstenaar vermag
en worden van de weeromstuit verlegen.
Wouter van der Land zegt
Het ‘Boek en Week’-essay doet imho iets heel interessants. Je mag het zoals Matthijs zou zeggen het hoogaltaar van de Nederlandse essayistiek noemen. Akyol lapt echter kennelijk de regels van het genre aan zijn laars en roept maar wat. Het is geen dwarsdenken, maar dwars niet-denken. En dat is eigenlijk nog veel dwarser.
Arnold de MAn zegt
Mijn waarde Wouter,
Je weet dat de boekenweek een reclamecampagne is van de boekhandelaren om boeken te verkopen?
Ik zie dat je de incentive, de vaste goodie, de Boekenweek freebee, het “koop je tijdens deze Boekenweek voor maar € 10.- of meer aan boeken, dan krijg je daar het BoekenweekGeschenk bij geschonken!” het gratis literatuurtje, het weggevertje dylirisch ‘het hoogaltaar van de Nederlandse essayistiek (echt, dude?) noemt?
Oh wacht, nee, dat swaffel je tegen ‘Matthijs’ aan. Want wat een fantástische grachtengorgelaar moet je wel niet zijn, dat je jouw hersenspinsels op de internets aan ‘Matthijs’ mag ophangen…
Heb jij wel eens wat geschreven? Iets uitgegeven? Iets blijvends bedacht? Meer nog, iets helemaal zelf bedacht?
Dwarsdenken? Regels van het genre? Het boekenweekgeschenk, een genre?
Als de paarse broekenbaas van de Boekenweek reclame-aktie had gedacht dat boekenkopers alleen voor letterwaar willen betalen als de schrijver zijn woorden volgens ‘de regels van het genre’ aan de lezerts thuis te boek had geschikt, dan hadden we het nu over de BoeketreeksWeek gehad. En het BoeketreeksWeekGeschenk was een lekker duurzaam 10-pak tyvek kringloop zakdoekjes. Dán had je pas echt wat gehad om over te janken…
Groeten aan Matthijs. Zeg maar van Arnoldus. Weettiewel…
Manfred (@mterburg) zegt
“Ik heb op de radio, om maar wat te noemen, nooit iemand horen zeggen dat iets geen liedje is omdat de zang en de klanken de deejay niet aanstonden.”
Als mensen muziek niet begrijpen en niet mooi vinden zeggen ze al snel dat ‘dat toch geen muziek is’. Net zoals ze makkelijk zeggen dat iets toch geen kunst is.
chrisbernasco zegt
Klopt. Bovendien: een radio-dj is geen recensent.
Ronald V. zegt
Prachtig, Marc, en schitterend, Wouter.
Maar mensen als Akyol bestaan en dienen niet alleen academisch te worden beschreven maar ook literair. En Akyol beschrijft zichzelf literair. En dat vind ik dan best wel aardig. Literatuur mag best een beetje maf zijn. En dat essay van Akyol is een beetje maf.
Verder lijkt Akyol mij best een sympathiek mens. Maar daar gaat het niet om. Het gaat nu om visies. En de ene visie is nu eenmaal onzinniger dan de andere.
Chrétien Breukers zegt
‘(…) dat feiten ertoe doen, dat je teksten ook serieus kunt nemen, dat er voor sommige mensen meer op het spel staat dan het uitventen van zoveel mogelijk boeken.’ – Als dat de ‘boodschap’ zou zijn van de studie Nederlands, die ik overigens ook nooit afmaakte, dan breekt mijn klomp. Niet dat ik klompen draag, maar ik vind het wel apart dat Van O dat tot de kern benoemt. Die man leeft geloof ik ook in een heel andere ideeënwereld dan ik.
Van Oostendorp is een raszuivere populist, en dat is wel grappig, maar het is ook jammer dat hij dan op studenten wordt losgelaten.
Marc van Oostendorp zegt
Ik ook van jou, Chrétien!
Chrétien Breukers zegt
Dat is fijn. Maar het scheert een beetje om de inhoud heen, als gewoonlijk.
Ronald V. zegt
Misschien is dit een leuk liedje over minder leuke liedjes:
DirkJan zegt
Goed zakelijk en feitelijk stuk. Ik wil nog iets anders naar voren brengen rondom het rumoer van Akyol. Hij heeft zelf twee biografische romans geschreven, een over zijn criminele jeugd (dan heet het eufemistisch een ‘schelmenromam’) en een over zijn getormenteerde Turkse, analfabetische vader. Prima. maar Akyol verwijt met name jonge millennialauteurs dat ze niets hebben meegemaakt en dus nergens over kunnen schrijven. Ik denk een groot misverstand dat een schrijver alleen maar over zichzelf moet schrijven en een meeslepend leven moet leiden, terwijl het juist ook de kunst van het schrijverschap is om pure fictie te schrijven, om verhalen te verzinnen en andere werelden en mensen tot leven te brengen. De norm wordt steeds meer dat een literaire schrijver over zichzelf schrijft. Ik vind dat een verschraling.
Ronald V. zegt
– dat feiten ertoe doen, dat je teksten ook serieus kunt nemen, dat er voor sommige mensen meer op het spel staat dan het uitventen van zoveel mogelijk boeken –
Met bovenstaande kan ik van harte instemmen. Ik vind een kritische geest zo ongeveer het mooiste wat er is. Echter dan wel een rationeel kritische geest, geen onderbuikige “kritische” geest. Maar ik zie niet in wat er mis is met het geciteerde. Nou ja, misschien kan de “criticus” het één en ander onderbouwen.
Hessel van Texel zegt
Wat Eus vaak (en overigens goed) doet, is het stichten van een relletje. Normaal door iets te zeggen in De Wereld Draait Door, maar ditmaal door een zestigtal pagina’s te wijden aan het probleem dat ‘men’ in het algemeen en de jeugd in het bijzonder de belangstelling voor de literatuur kwijtraakt, dreigt te raken of is kwijtgeraakt. De hoofdschuldige daaraan: het literaire wereldje zelf.
Wat volgens mij het probleem is, is dat Eus het geheel van boekverkopers, literatuurwetenschappers, lezers en zogenaamde niet-lezers als een homogeen geheel ziet. Bourdieu heeft in de jaren ’80 en ’90 al aannemelijk gemaakt dat dit niet het geval is. Zoals terug te lezen is in het Algemeen Letterkundig Lexicon is het zo dat …:
‘… binnen de literaire productie diverse velden tegelijk werkzaam [zijn]. Bourdieu maakt […] een onderscheid tussen een ‘veld van grootschalige productie’ (dat gericht is op kapitaal en consumptie) en een ‘veld van beperkte productie’, dat voor zichzelf een onbeperkte autonomie opeist en integraal gericht is op het verwerven van cultureel kapitaal binnen een beperkte groep van insiders.’
Wat Akyol met dit essay doet is polariseren: binnen de grachtengordel heeft iedereen het druk met naar elkaars navel staren en bovendien maling aan iedereen buiten de grachtengordel. Volgens mij ligt de waarheid wat genuanceerder dan dat, al zou je dat bijna vergeten door de vermoeibare stelligheid waarmee Akyol zijn standpunten poneert.
Tegen het eind van dit stuk stelt Eus dat we ‘de groeiende genegenheid voor het geschreven woord’ moeten over moeten dragen. Een heel nobel streven. Een stuk minder nobel is om ‘het veld van beperkte productie’ als hoofdverantwoordelijke missie aan te wijzen.