Over de boeken en de catalogus van P.J.M. Aalberse
Lezers en verzamelaars vormen sinds decennia een geliefd onderwerp voor letterkundigen en boekhistorici. De bronnen voor dit onderzoek zijn talrijk. Boekenlijstjes, aantekenschriftjes, uitgaven voorzien van aantekeningen in de marge, maar ook brieven en dagboeken kunnen een beeld geven van wat er werd verzameld en gelezen en hoe. Het rijke archief van P.J.M. Aalberse bevat heel wat bronnen die zicht geven op de lezer en verzamelaar Aalberse. Een tweedelige handgeschreven catalogus, in de archiefinventaris te vinden in de rubriek ‘Persoonlijk leven’, is tussen al die bronnen van onschatbaar belang.
Op 9 april 1892 begint P.J. Aalberse met de inventarisatie van zijn boekenbezit. Hij reserveert hiervoor twee schriften met een bruin kartonnen kaft. Op het etiket van het eerste schrift noteert hij ‘Catalogus I Geschiedenis, Rechten, Aardrijkskunde, Politiek enz. Theologie en Philosophie’. Het etiket van het tweede schrift vermeldt ‘Catalogus II Taal en letterkunde en kunst’. Een vervagend ex-libris is rechtsboven nog net te zien.
Piet Aalberse, geboren op 27 maart 1871 als zoon van een Leidse banketbakker, is eerstejaarsstudent Nederlands te Leiden als hij een catalogus aanlegt van zijn boekenbezit. Wie het archief van Aalberse doorneemt, ziet dat vastleggen en inventariseren een karaktertrek van hem moet zijn geweest. Op elke bladzijde getuigt zijn nauwgezet bijgehouden dagboek daarvan. Ook voor wie geïnteresseerd is in Aalberse als boekenliefhebber vormen die egodocumenten een rijke bron. Herhaaldelijk schrijft hij over werken die hij gelezen heeft en de aankoop van nieuwe boeken krijgt soms uitvoerige aandacht. Zo noteert hij op 16 september 1891, vijf dagen voor hij zich inschreef als student Nederlands, dat hij zich had beziggehouden met een ‘poosje te bladeren in Multatuli door A.J., dat ik mij vandaag heb aangeschaft. ’t Is pas uitgekomen, vrij duur – f 1,50 voor een klein boekje! – maar misschien is de qualiteit wel beter dan de quantiteit! ’k Zal er morgen eens nader mee kennis maken.’
De dag erna verdiept hij zich inderdaad in dit boekje, en het bevalt hem slecht: ‘Dat boek over Multatuli van A.J. is me geweldig tegengevallen; ’t is niets meer dan een toegelicht compendium van Multatuli’s brieven. En dan nog welk een compendium!’ Hij gaat in op de bezwaren die hij heeft en besluit: ‘Ik gevoel grooten lust dien jongenheer A.J. eens wat op zijn falie te trommelen. Zou ik eens een recensie over zijn werkje schrijven? ’k Zal het eens beproeven; wie weet, misschien lukt het wel!’
Aalberse schreef zijn venijnige kritiek en zond het naar De Tijd, waarin hij vaker had gepubliceerd, maar daar werd het geweigerd. Een paar dagen later zond hij het naar De Katholiek, en nu vernam hij dat achter A.J. de schrijver Karel Alberdingk Thijm verborgen ging, bekender als Lodewijk van Deyssel. De hoofdredactie durfde publicatie niet aan, en Aalberse moest zich erbij neerleggen dat zijn recensie nooit in druk verscheen. Het boekje van A.J. kreeg een plaats in zijn bibliotheek en acht maanden later noteerde hij het in zijn pas begonnen catalogus.
In die twee nieuwe schriften heeft Aalberse in 1892 in eerste instantie de boeken vermeld die hij al had, om vervolgens gedurende zo’n twaalf jaar, de nieuwe boeken die hij verwierf, toe te voegen. Daarbij waren nog twee andere publicaties van Van Deyssel, al heeft Aalberse met dat werk minder affiniteit dan met de boeken van diens vader, J.A. Alberdingk Thijm, waarvan hij er zeven op de plank had staan.
Door dagboeken en catalogus met elkaar te vergelijken, wordt het mogelijk vast te stellen wat de 21-jarige student bezat in 1892, terwijl bovendien de groei van zijn collectie te volgen is. In de eerste jaren is duidelijk dat hij Nederlands studeert, en als hij na enige tijd ook rechten gaat studeren, laat dat sporen na in de collectie. Vondel én Hugo de Groot zijn opvallend aanwezig. Net als hedendaagse katholieke auteurs. Van Herman Schaepman vermeldt de catalogus 26 titels, vrijwel gelijk verdeeld over beide schriften. Het onderstreept de geestverwantschap die Aalberse voelde met deze politieke voorman van katholieke komaf uit Twente. In 1903, na diens dood, volgde hij Schaepman op als kamerlid voor het kiesdistrict Almelo.
Het eigentijdse katholicisme en de betrokkenheid bij sociale kwesties kleurt de loopbaan van Aalberse en is goed zichtbaar in zijn bibliotheek. De encycliek Rerum novarum, die paus Leo XIII in 1891 uitvaardigde, en die handelde over de positie van de arbeiders, is richtinggevend geweest in het politieke leven van Aalberse. Hij heeft de tekst grondig bestudeerd en had twee exemplaren: één uit 1891 en gepubliceerd te Amsterdam – waarschijnlijk betreft het een Nederlandse vertaling – en één uit 1892 waarin de Latijnse tekst vergezeld gaat van een Franse vertaling. Bovendien stonden er diverse boeken over deze encycliek in zijn kast.
Zijn belangstelling voor sociale kwesties beperkte zich niet tot boeken uit zijn eigen kring. Naast werk van de Engelse kardinaal Henry Manning en Alphonse de Lamartine, een Franse katholieke edelman, bezat Aalberse geschriften van socialistische auteurs als P.L. Tak en Pieter Jelles Troelstra. Graag zouden we weten wat zijn oordeel was over Troelstra’s Wat willen de Sociaal-democraten? uit 1897, maar dit boek heeft in de nalatenschap van Aalberse geen sporen nagelaten als die over het werkje van A.J. over Multatuli.
Piet Aalberse had een brede belangstelling en was een fervent koper van boeken. De catalogus vormt er de neerslag van, net als zijn dagboeken. Op woensdag 20 september 1893 schrijft hij daarin:
’k Heb weer verschillende nieuwe boeken gekocht: vooreerst de Encyclopedie van Sijthoff en besteld het etymologisch woordenboek van Franck (brrrr!!!). Verder op een cataloog van Van Leeuwen nog: drie dichtbundels van De Koninck, deCaractères van La Bruyère, Mejuffrouw Leclerc van Alberdingk Thijm en van Louis Veuillot: L’illusion libérale, Le lendemain de la victoire en Célébrités catholiques contemporaines; tenslotte nog eenige overdrukjes van Kok, over Dante, Calderon en Manzoni. Dus vooreerst weer leesvoorraad genoeg!
Al deze boeken hebben een plaats gevonden in de catalogus van Aalberse. Wie onderzoek doet naar de culturele en intellectuele vorming van een jonge en ambitieuze katholiek, en naar leesgedrag en verzamelstrategieën, vindt in het archief van Aalberse een schat aan bronnen. De catalogus is daarbij een sleutelstuk: hij geeft een uitputtend overzicht van Aalberses boekenbezit tijdens zijn studiejaren, de jaren waarin hij tevens een proefschrift schreef, en de eerste jaren van zijn politieke loopbaan. Het is een bron die schreeuwt om nader onderzoek!
In 1904 voegt hij de laatste titels toe aan zijn catalogus, die op dat moment alles bij elkaar 1.072 titels omvatte. Het was op dat moment een respectabele bibliotheek. Niet gek voor een 33-jarige banketbakkerszoon.
Referenties
Katholiek Documentatie Centrum. Archief P.J.M. Aalberse. Inv. nr. 730-731: Catalogi van zijn boekenbezit
Dagboeken van P.J.M. Aalberse 1891-1948. Uitgegeven door J.P. de Valk en A.C.M. Kappelhof. http://resources.huygens.knaw.nl/dagboekenaalberse
J.P. Gribling, P.J.M. Aalberse 1871 -1948. Diss. Nijmegen. Utrecht 1961.
Dit stuk verscheen eerder op het blog van Radboud Erfgoed
Laat een reactie achter