Door Nico Keuning
Na zijn indrukwekkende beschouwingen in De zieke mens in de romanliteratuur (1964) en Het wezen van de angst (1968), waarop Vestdijk aanvankelijk zou promoveren bij hoogleraar psychiatrie prof. dr. H.C. Rümke, zet hij zich pas in 1969, twee jaar voor zijn dood, aan het schrijven van De persconferentie, een ‘depressieroman’, waarin hij eindelijk over zijn eigen ‘mysterieuze ziekte’ wil schrijven. Waarom zo laat pas, als wij weten dat Vestdijk al vanaf zijn zeventiende jaar last had van depressies? Misschien was hij uitgeschreven en bleef er niets anders over dan Vestdijk zelf. Na zes dagen is hij om gezondheidsredenen met de roman gestopt. Wat nog wel ter sprake komt zijn de angstaanjagende elektroshocks, begin jaren vijftig.
Op 5 november begint Vestdijk aan De persconferentie die hij in een brief van 1 augustus 1969 aan uitgever Geert Lubberhuizen van De Bezige Bij al had aangekondigd: ‘Het komt mij n.l. voor, dat er een wel leuke cynisch-realistische roman in zit, en die is natuurlijk voor de B.B.’ In wat een autobiografische roman had moeten worden, vertelt hij over zijn jeugd, zijn seksuele ontwikkeling en de eerste depressies. Een arts in Amsterdam schrijft de jonge Simon in een brief, dat de scholier lijdt aan ‘een periodedepressie’, die zoals Vestdijk schrijft ‘op mijn leeftijd zo vaak gedurende een periode van hard werken en vaak na een aanval van influenza optrad, – dus niet door hard werken, dit noteerde ik zorgvuldig.’ Volgens zijn grootmoeder was het een ‘luiaardziekte’, inwoners in zijn geboorteplaats Harlingen noemen het ‘zemelappig’. Tijdens de depressies lijdt hij aan ‘mensenschuwheid’ en hij heeft een ‘minderwaardigheidsgevoel’.
In brieven schreef Vestdijk wel eerder al over zijn depressies. Onder andere in brieven aan Willem Brakman. Deze correspondentie in de periode 1961-1969, gepubliceerd in Gaven, giften en vergiften (2018), geeft een beeld van de ontwikkeling van nieuwe medicatie tegen depressies. Na vreselijke, vergeefse elektroshockbehandelingen op aanraden van een vroegere arts experimenteert Vestdijk met medicijnen. Brakman zal hierbij een helpende hand bieden en uitgroeien tot zijn pillenleverancier. Tofranil blijkt het wondermiddel. Vestdijk slikt het in grote aantallen, evenals tryptizol en sarotex vanaf 1961: ‘Le dernier cri in de depressiebestrijding’.
In de brief aan Lubberhuizen vertelt Vestdijk in het kort de geschiedenis en behandeling van zijn ‘endogene’ depressies, die zonder aanleiding van binnenuit ontstaan en even plotseling weer verdwijnen. Artsen behandelen hem met opium. ‘Later kwamen de klootzakken op het idee van de “elektroschocktherapie”.’ Door Brakman getypeerd als ‘schedeltje lichten, lichtjes roeren, schedeltje dicht. Gelijkstroom van de ene naar de andere kant, met microscopische bloedingen.’
Radioloog Paul Algra geeft op mijn verzoek medisch commentaar bij deze literaire definitie van Brakman en volgende citaten van Vestdijk: ‘Bij de Elektroconvulsietherapie (ECT), of zoals vroeger genoemd elektroshock, wordt een epileptisch insult opgewekt. Depressies werden zelden gezien bij epileptici en de gedachte was dat convulsies (insulten) depressies tegen gingen.’
Het lijkt een horrorfilm. Begin jaren vijftig wordt er door depressiedokters en zenuwartsen bij gebrek aan medicatie geëxperimenteerd met onder andere elektroshocks. Vestdijk wordt opgenomen in een voormalig jachthuis van een 19de-eeuws kasteel, waar zenuwarts George Willem Arendsen Hein praktijk houdt. Je ziet de filmscène voor je: Er komt een auto aanrijden over knersend grind, de schrijver stapt uit en loopt naar de deur van een wat vervallen pand, de arts in witte jas doet open, de schrijver verdwijnt door de deuropening en achter zijn rug valt de stevige deur in het slot.
Vanuit deze Stichting Veluweland in Ederveen schreef Vestdijk aan Henriëtte van Eyk dat hij onder narcose een elektroshockbehandeling had ondergaan. Wim Hazeu citeert Vestdijk in de biografie Vestdijk (2005): ‘Shock was lichamelijk een succes, de rest moet nu volgen. Ik houd je op de hoogte. Aan deze ellendige tijd komt hopelijk spoedig een eind, maar ik juich niet te vroeg.’ Het tempo van zijn herstel valt hem niet mee, schrijft hij een week later. Lichamelijk is hij ‘hersteld: de bewegingen en de manier van spreken zijn krachtig, maar het is net of die niet bij mij passen. Zou ik als gehalveerd individu moeten blijven voortvegeteren?’
Begin 1954 wordt Vestdijk behandeld in het Christelijk Sanatorium in Zeist. Daar ondergaat hij maar liefst twaalf elektroshocks. ‘Zonder narcose ondergaat hij zijn pijnlijk lot,’ schrijft Hazeu, ‘de angstige ervaring, het heftig samentrekken van de spieren.’ Algra: ‘ECT kent bijwerkingen. Onder andere spierspasmen die tegengegaan kunnen worden door spierverslappers (curare). De behandeling kan angstaanjagend zijn. Vandaar dat tegenwoordig ECT onder narcose wordt gegeven. ECT zonder narcose en zonder spierverslappers moet een hel zijn; denk maar aan de huiveringwekkende scènes in One Flew Over the Cuckoo’s Nest. In die film (1975) van Milos Forman werd ECT ingezet als straf.’
Na de laatste shock op 15 maart schrijft Vestdijk aan Van Eyk dat wat hem betreft de ‘shocks’ zijn afgelopen. Hij slikt vitamine B voor het geheugen: ‘Dit heeft n.l. sterk geleden door de kuur, ik weet de eenvoudigste dingen niet meer. (…) Ik had altijd gedacht, dat de shockkuur gelijkstond met een geneesmiddel, dat je inneemt en dat dan eenvoudig “werkt”, maar het is een beetje ingewikkelder, naar het schijnt.’ Algra: ‘ECT heeft jaren in het verdomhoekje gezeten, mede door voornoemde film. Maar het paste ook niet in de jaren zeventig, de tijd van de antipsychiatrie. De laatste jaren wordt ECT weer toegepast bij ernstig depressieven die niet op medicatie reageren. Ondanks alle voorzorgmaatregelen is (tijdelijk) geheugenverlies nog steeds een bijwerking van ECT.’
Na drie weken keerde bij Vestdijk het geheugen terug, schreef hij in de brief aan Lubberhuizen, ‘zodat ik weer zonder leiding schijten en pissen kon, maar de depressie kwam ook terug. Dank u, dokter.’ Tijdens het schrijven aan De persconferentie krijgt Vestdijk een depressie. Na zes dagen is hij met schrijven gestopt. Eenmaal uit de depressie krijgt hij fysieke klachten: de ziekte van Parkinson en de ziekte van Kahler. Op 10 september 1970 wordt hij opgenomen in het Sint Antoniusziekenhuis in Utrecht. Door de ziekte van Kahler wordt de hersenfunctie aangetast. Ook het spreken gaat moeilijker. Eind december wordt hij overgeplaatst naar de interne afdeling van het ziekenhuis. Hij raakt in coma.
Op 22 maart 1971 zal het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen Vestdijk de Prijs der Nederlandse Letteren toekennen, ‘mits de laureaat nog in leven is’. Mieke Vestdijk vertelt hem het nieuws, maar of het tot hem is doorgedrongen is de vraag. De volgende morgen om kwart over zes overlijdt Simon Vestdijk.
Laat een reactie achter