Het groote lijden
Hij moest zijn hart, zijn zwaar hart, achterlaten
Toen hij naar zijn natuur zich weer onthief.
Wij, die na ’t afscheid om den heuvel zaten,
Wisten, hij heeft in angst, in doodsangst, lief.
Ach, wij verlieten wat wij nooit bezaten,
En vonden meer dan we ooit hadden gemist -,
Maar hij, tusschen twee eenzaamheden, wist
Toen hij verliet, tevens te zijn verlaten.
Zijn leed vervreemdde hem, ’t was grooter dan
Het hart, het was een over hem losbrekend
Noodweer dat hem onttrok aan het gezicht –
Daar, in dien duist’ren tuin, ter zijde van
De wereld, riep zijn stem, van ver nog, smeekend:
‘Waakt met mij, één uur’ – Toen viel alles dicht.
Martinus Nijhoff (1894-1953)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter