Door Nico Keuning
Inmiddels woon ik alweer vijftien jaar achter de Zeeweg te H., op nog geen vijfhonderd meter van de plek waar het gebeurde. Er is nu een rotonde, maar toen stonden er stoplichten. Is híj op de fiets door rood gereden, of was het de auto die hem heeft geschept? De elfjarige Johan, vriendje van Maarten van Roozendaal (1962-2013), overleed de volgende ochtend in het ziekenhuis. Bijna dertig jaar later schreef Van Roozendaal er een lied over. Geen naam, niet in de titel noch in de tekst, maar een veelzeggend ‘jij’: ‘Jij blijft bij mij’.
Op zijn veertigste vertelde Van Roozendaal in een interview over de hechte vriendschap met Johan. Maarten zat in de zesde klas van de lagere school, Johan een klas lager. In het lied zou hij na de zomer naar ‘groep acht’ gaan. En na school ‘voetballen, fietsen, schaatsen en voetballen’. Niet voor niets komt de plaatselijke voetbalclub HSV in het lied voor: ‘Kinderliefde, dat is het eigenlijk. We deden alles samen. We liepen vaak gearmd over straat.’
Hoor je de kerk, hoor je de klokken
Hoor je de kinderen uit je klas
Hoor je dat ze zeggen
Dat je zo’n leuke jongen was
Als hij er dertig jaar later over nadenkt vindt hij het nog erger dan toen. ‘Dan denk ik: die jongetjes! Daar word ik bijna sentimenteel van. Wat zielig!’ Maar in het lied wordt sentiment oprecht verdriet. Tussen de regels schuilt de obsessieve gedachte hoe het heeft kunnen gebeuren: het noodlot als optelsom van stomme toevalligheden. Dezelfde gedachte die A.F.Th. Van der Heijden probeert te bezweren in Tonio, het boek over de dood van zijn zoon, die in een stil nachtelijke uur fietsend door de stad door een auto werd geschept en overleed. In zijn verbeelding probeert de vader het lot te manipuleren hem af te leiden van de weg naar de plek. De tijd te vertragen, of te versnellen.
‘Als hij iets later was vertrokken, was er niets aan de hand geweest,’ vertelt Van Roozendaal over Johan. ‘Hij was in het zwembad [dat is er nog steeds], zou daar overblijven, maar hij is naar huis gefietst.’
Hoor je de kinderen in het zwembad
Hoor je het vaantje aan je fiets
Hoor je het stoplicht op de Zeeweg
Of hoor je echt niets
Dacht je aan school of aan vakantie
Na de zomer naar groep acht
Dacht je aan je ouders of je broertje
Wat was het laatste dat je dacht…
Een lied schrijven is een ding, maar dan moet je het nog zingen. Ook al vond Van Roozendaal de vroege dood van Johan op zijn veertigste erger dan toen, tijdens het zingen mag hij niet geëmotioneerd raken: ‘Ik moet het zo goed mogelijk zingen, want de bedoeling is dat zij [het publiek] geëmotioneerd raken.’
Jij,
Jij,
Jij blijft bij mij
Gewoon bij mij
Tot zijn zesde ging Maarten met zijn ouders mee naar de kerk. Toch had hij daarna nog wel vertrouwen in God, ‘die oude man die vanuit de hemel alles bestuurt’. Maar na de dood van zijn vriendje bestond Hij niet meer: ‘Die leuke oom was vanaf dat moment mijn grootste vijand.’ Van Roozendaal kreeg er een ander leven voor terug: ‘De reservetijd is mij gegund. Dat verschaft mij een zeker gevoel van vrijheid.’
Maar wat deed hij met die vrijheid? Aanvankelijk niets. De reservetijd van Van Roozendaal heeft veertig jaar geduurd tot 1 juli 2013. Hij is 51 jaar geworden. Kort na zijn dood verscheen de bundel Om te janken zo mooi met gedichten en verhalen van dichters en schrijvers die zich door een lied van de zanger lieten inspireren. Bij leven stelde Van Roozendaal vier regels als voorwaarden. Een ervan was dat het geschrevene niet over hem zou gaan. ‘Het gaat om het lied en over wat dat voor de door mij gevraagde schrijver zelf behelst.’
‘Jij blijft bij mij’ staat niet in de bundel. Wel het lied ‘Omgedraaid’, met een verhaal van Joost Zwagerman, oorspronkelijk uit Alkmaar, die Van Roozendaal in het plaatselijke Provadja had zien optreden. Zwagerman: ‘Je kon dus ook met ándere artistieke middelen dan punk de abjecte tijdgeest van Van Agt en Wiegel, Thatcher en Reagan te lijf gaan – maar tegelijk ook je eigen demonen op het podium proberen te bezweren.’
Van Roozendaal woonde in die tijd in Alkmaar in het gekraakte pand van de Raad van Arbeid aan het eind van de Geestersingel. ‘Ik was druk bezig afwijkend en onaangepast te zijn,’ zei hij in een interview met Zwagerman (Vrij Nederland, 2004). ‘Kraakpanden, dagenlang blowen, niks doen, maar op de lange duur zoog dat leven me mee in een afgrond van waanzin en depressie. Ik zat in een circuit van radicale types, zelfbenoemde genieën, drugheads en anarchisten. (…) Ik zag leeftijdgenoten bij bosjes vallen – want drugs waren behoorlijk onmisbaar. Aan het einde van de dag sprongen je hersenen alle kanten op, soms had ik het idee dat ik mijn brein letterlijk van de grond moest rapen. Hee, daar ligt mijn brein! Wat doet dat ding daar op de grond?’’
Je hebt je verste vergezicht
Alleen maar op jezelf gericht
En op die klotemaatschappij
Daar hoorden wij niet bijJij hebt je op die avond omgedraaid
En er was niemand die wat zei
Van Roozendaal liet de ‘verlate pubersymboliek en lerenjassenromantiek’ achter zich. Hij ontdekte zijn talent en de vrijheid van het podium. ‘Omgedraaid’ geeft het beeld van de ontspoorde krakers ‘met blauw en groen geverfd haar’. Tijdens kroningsdag in 1980 trekken de krakers vanuit Alkmaar naar Amsterdam. De 17-jarige Maarten blijft in Alkmaar en ziet de rellen op tv.
Joost Zwagerman laat in Buitenvrouw (1994) de andere, burgerlijke kant van Alkmaar zien in de scène waarin de familie Stet in hun huis aan de Willem de Zwijgerlaan naar de rellen op de televisie zit te kijken en opa Stet ‘het schorriemorrie tuchthuizen en gevangenisstraffen’ toewenst. Lied en romanpassage vormen de sterke tegenstelling tussen ‘verstoorders en verstoorden’.
Alleen je vrijheid maakt je sterk
En er was trouwens toch geen werk
Echt alles klopte als een bus
Waren wij stoned en lazarus
Gewoon zo’n zelfde maatschappij
Alleen jij hoorde daar niet bijJij hebt je op die avond omgedraaid
En er was niemand die wat zei
Bijna dagelijks fiets ik langs het vroegere ouderlijk huis van Maarten van Roozendaal die ik een keer in ons dorp tegenkwam. Hij liep, in gezelschap, op het midden van de weg, vertellend, lachend, zwaaiende armen. Ik herkende hem het eerste aan zijn stem.
pralgra zegt
schitterend verhaal; dank daarvoor!