Door Siemon Reker
Voorzitters leiden vergaderingen, ook als dat technische briefings over het coronavirus in de Tweede kamer betreft. In die rol opent Helma Lodders (VVD) deze door een tekst voor te lezen die op een papiertje staat, onderwijl daar voorzichtigjes op improviserend. De externe deskundigen worden verwelkomd, naast Jaap van Dissel (RIVM) de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Intensive eh Care en mevrouw Van Diemen-Steenvoorde, inspecteur-generaal van de Inspectie Gezondheidszorg en eh Jeugd. Hartelijk eh welkom.
Over die eh-kwestie heb ik in dit blog al eens geschreven en ik haast me te zeggen, dat ik het gebruik van eh volstrekt natuurlijk vind, meestal. Bij Een klikje in de taal ehvan Willemijn Hoebert dacht ik te begrijpen waar zij die eh’s op een bijzondere manier plaatst en waarom, maar dat lag anders in de bijdrage over De Minister van eh Defensie. Daar luidde de conclusie bij opvallende realiseringen als “bond-eh-genootschap” en “kabinets-eh-periode”: “Eh is hier dus geen tussenwerpseltje dat aarzeling uitdrukt maar iets anders. De vraag is wát. Maar ik heb geen idee wat het antwoord op die vraag eh is.”
Helma Lodders gebruikt die eh’s (het zijn heel korte eh-tjes dus misschien maken specialisten onderscheid) zélfs als zij teksten van papier voorleest. Het intrigerende is dat ze dat bij die Nederlandse Vereniging voor Intensive Care en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd op exact dezelfde positie doet bij de opening van de Briefing én als Jaap van Dissel anderhalf uur later is opgevolgd door de heer Gommers en mevrouw Van Diemen.
Ik heb het verslag van de laatste Briefing van 08.04.2020 erbij gepakt en selecteerde het welkom aan de externe deskundigen. Het is in dit opzicht 99% volgens wat er gezegd is maar het betrof grotendeels voorgelezen tekst. Waar ik een eh-tje hoorde heb ik een •-tekentje gezet en de vraag aan collega’s die deze bijdrage lezen luidt: wát is er hier aan de hand? (Het gaat me niet om de politiek of om de persoon van mevrouw Lodders, ik ben geïnteresseerd in taal.)
Goedemorgen, allemaal. Ik heet u van harte welkom bij de technische briefing van vandaag over de ontwikkelingen rondom het coronavirus. Ik wil namens alle leden van deze commissie onze •gasten bijzonder welkom heten en hartelijk dank zeggen voor het feit dat zij vandaag weer aanwezig zijn om ons •bij te praten en te informeren over het coronavirus. Naast mij aan tafel zit de heer Van Dissel, directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM. Hartelijk welkom. In de zaal naast ons zitten de heer Gommers, voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Intensive •Care, en mevrouw Van Diemen-Steenvoorde, inspecteur-generaal Gezondheidszorg en •Jeugd. Ook tegen u zeg ik: van harte •welkom.
Uiteraard ook van harte welkom aan de aanwezige leden en aan iedereen die deze technische briefing vanuit een andere gelegenheid volgt, thuis of wellicht ergens anders.
Richting de leden zou ik willen zeggen dat we •vandaag weer dezelfde werkwijze hanteren als vorige week. Wederom bent u met veel leden aanwezig bij deze •briefing en daarom stel ik voor dat ieder lid weer maximaal twee vragen kan stellen tijdens de •briefing. Het staat u •vrij te kiezen aan wie u de vragen •stelt. Zodra •wij de vragenronde met de heer Van Dissel hebben gehad, maken we hier een •changement en komen de andere twee genodigden aan •tafel.
Zoals gezegd, openen we de briefing met de heer Van •Dissel. Hij heeft net als de vorige keer ook weer een presentatie voorbereid. Graag wijs ik iedereen erop dat deze presentatie inmiddels op de website van de Tweede Kamer is geplaatst. •Ik stel voor om •van start te gaan. Mag ik de heer Van Dissel het woord geven? Gaat uw gang.
(…)
Aan tafel zijn geschoven de heer Gommers, voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Intensive •Care, en mevrouw Van Diemen-Steenvoorde, inspecteur-generaal van de Inspectie Gezondheidszorg en •Jeugd. Hartelijk •welkom. Wij hebben voorafgaand aan deze briefing overlegd en u zou •gezamenlijk ongeveer twintig minuten de tijd nodig hebben om een presentatie te doen. Dat betekent dat we dan ruim een halfuur overhebben voor de •vragen. Ik zou u willen voorstellen om •niet al te veel te drukken op de tijd voor de presentatie, maar ik hoop dat u zich kunt richten op •20 à 25 minuten. Dan is het aan de leden om de vragen echt kort te houden. Vervolgvragen ga ik dan ook niet meer toestaan, zodat we om 12.00 uur kunnen afronden. Ik hoop dus dat we het daarmee vorm kunnen geven.
Mag ik als eerste het woord geven aan de heer •Gommers? Ook deze presentatie staat op de website van de Tweede Kamer. Gaat uw gang.
(Kijk mee)
Deze post verscheen eerder vandaag op het blog van Siemon Reker.
Hendrik zegt
Misschien een vorm van stotteren?
Henk Wolf zegt
Ik herken dit patroon uit sommige van mijn videocolleges. Bij het redigeren daarvan hoorde ik veel van dit soort ehs op gekke plekken, waarvan ik niet eens wist dat ik ze had gebruikt. De meeste heb ik eruit geknipt, omdat ik ze zelf opvallend vond. Ook opvallend, maar niet weg te knippen, waren opvallende beklemtoningen. Bijvoorbeeld op 0:28 in dit filmpje:
https://www.youtube.com/watch?v=JWD6uDvm1gI
leg ik onbewust de klemtoon sterk op ‘de’.
Ik heb me al eens afgevraagd of de ehs en de klemtonen verwante fenomenen zijn. Een hypothese is dat een monoloog de spreker laat streven naar een metrum. Veel van de ehs van mevrouw Lodders zorgen ervoor dat er tussen twee sterk beklemtoonde lettergrepen twee zwak beklemtoonde komen te liggen. Mijn beklemtoonde ‘de’ zorgt daar ook voor. Het zou de moeite waard kunnen zijn om eens te kijken of dat patroon in een wat groter corpus kan worden aangetoond.
Anoniem zegt
Ik zie verwantschap met stopwoordjes. De een zegt eh, de ander zeg maar enz. (Ik zeg niet: hetzelfde, maar verwant) Misschien moet Siemon zich eerder tot psychologen richten dan tot taalkundigen. Waarmee ik taalkundig onderzoek naar patronen niet wil ontmoedigen.
Reinier Salverda zegt
Mooi opgemerkt! Leuke vraag.
Op de middelbare school in de jaren zestig had ik een biologieleraar, die om de haverklap ‘dus’ zei. Met werkelijk zeer hoge frekwentie: als hij les gaf, haalde hij in een uur makkelijk honderd keer ‘dus’ (ik heb het geturfd). Hij kon het gewoon niet helpen, het was een automatisme geworden (misschien ook als pseudo-academisch vertoon).
Sindsdien heb ik vaak gedacht dat al dat ge-‘dus’ eigenlijk ook niks te betekenen had, in elk geval niks logisch, en enkel maar een signaal was dat hij met zijn uitleg nog steeds, voortdurend, coherent, en zonder vragen te verwachten, aan het woord was – een fatische continuiteitsmarkeerder dus.
Zoals tegenwoordig ook veel geinterviewden uit de sport goed kunnen als ze op de radio ‘uh’ zeggen: hun mond blijft daarbij openstaan en geeft nog even geluid, waarmee ze intussen wel aangeven dat ze nog niet uitgesproken zijn.
In het voorbeeld van het Tweede Kamer-corona-overleg zou je van een dus-zegger als mijn vroegere biologieleraar heel gemakkelijk iets kunnen krijgen als het volgende: “Wij hebben dus voorafgaand aan deze briefing dus even overlegd en u zou dus gezamenlijk ongeveer twintig minuten dus de tijd nodig hebben om dus een presentatie te geven. Dat betekent dus dat we dan dus ruim een half uur over hebben voor de vragen dus. Ik zou u dus willen voorstellen om dus niet al te veel te drukken op de tijd dus voor de presentatie dus maar ik hoop dus dat u zich dus kunt richten op dus zo’n twintig a vijfentwintig minuten dus.”
Dit ge-‘dus’ werkt duidelijk wel iets anders dan het ge-‘eh’- in de Tweede Kamer. Maar zo heel erg ver liggen ze toch ook weer niet van elkaar af.
Zo is mijn sociale inschatting van het Tweede Kamer-fragment dat de spreekster hier globaal de wijdverbreide ‘eh’-mode uit de sportinterviews volgt, maar dan toch wel net een graadje sjieker:
Enerzijds, net als de volksmond in de sportinterviews, is en blijft de Tweede Kamer-spreekster hier aan het woord en laat dat met haar ‘eh’s weten ook.
Dit is in Algemeen Gangbaar Nederlands, en haar ge-‘eh’ betekent ook helemaal niet, dat ze eventjes niet zou weten wat ze ook weer wilde zeggen. Integendeel: dat weet ze heel goed. Er lijkt me hier geen sprake van aarzeling of verlegenheid of zoiets. Daarvoor is haar ‘eh’gebruik ook veel te functioneel en systematisch.
Anderzijds markeert spreekster met de plaatsing van de ‘eh’s in haar mededelingen telkens heel beleefd, maar duidelijk zonder tegenvragen te verwachten of toe te laten, welke woorden er nu precies toe doen in haar inleidende toespraakje, en hoe ze het hebben wil met de verdere vergaderorde en de verdeling van rollen over en tussen de diverse deelnemers.
Dit laatste in Hoger Beleefd Gesproken Nederlands, en ook: geheel impliciet – door met die ‘eh’s telkens even een beleefd maar niet mis te verstaan ‘luister goed’-aandachtsmomentje te maken voor de aanwezige deelnemers aan de briefing.
Die ‘eh’s markeren voor de aanwezigen ook nauwelijks nieuwe informatie.
Wat ze wel doen is de verdere taakverdeling aansturen. De andere deelnemers weten hierna precies wat zometeen ieders rol is en wat hen te doen staat.
Zonder haar ‘eh’s zou de tekst natuurlijk ook heel goed te begrijpen zijn, maar dan enkel als blote feitelijk-zakelijke mededeling die voorgelezen wordt.
Met de toevoeging door spreekster van haar spreektaal-‘eh’s maakt spreekster duidelijk dat het hier gaat om instructies voor de aanwezigen, en om welke precies.
Zullen we deze impliciete, beleefde, gesproken instructies, gemarkeerd door dit quasi-verlegenheids-ge’eh’, voortaan maar het “parlementaire eh” noemen?
Het lijkt me voor de schriftelijke Handelingen van de Tweede Kamer wel goed dat er een teken komt om in het Kamerverslag een dergelijke graad van beleefdheid van een gedachtenwisseling mee aan te duiden.
Zodat de lezers daarvan kunnen zien hoe hoffelijkheid-in-taal ook anno nu wel degelijk nog voorkomt in het Parlement – zelfs binnen dezelfde partij, waarvan de leider op TV goede sier weet te maken met quasi-macho/substandaard-uitingen als ‘komme’, ‘effe’ en ‘motte’.
Veel succes met verder politiek-stilistisch taalonderzoek,
met vriendelijke groet, Reinier Salverda
Henk Smout zegt
Of het nog steeds zo is, weet ik niet, vroeger was in ieder geval overvloedig ‘dus’ zeggen een idiosyncrasie van Nederlandse voetbalhelden.
Henk Smout zegt
Ik bedoel natuurlijk mijn eigen overgevoeligheid als ik zo’n voetballer hoorde.
Arie Verhagen zegt
Herbert Clark (Stanford) heeft hier al vaker over geschreven – weliswaar in verband met conversaties in het (Amerikaans) Engels, maar in grote lijnen en veel details is het ook van toepassing op het Nederlands (en veel andere talen – het heeft, vermoed ik, net zo’n universeel karakter als het gebruik van “huh?”-achtige woordjes als vraag om verduidelijking: https://www.nemokennislink.nl/publicaties/of-je-worst-lust/). Het is in de eerste plaats een manier om aan te geven als spreker dat je even een probleem hebt (ergens over na moet denken, b.v. om het goede woord te kiezen) maar dat je nog niet klaar bent, zodat de toehoorders niet zelf de beurt nemen of gefrustreerd raken (omdat ze niets horen). Zie b.v. https://abcnews.go.com/Technology/story?id=97983&page=1. In tweede instantie kan het dan soms ook een manier worden om een indruk van spontaniteit te wekken, ook als je iets voorleest, maar misschien is dat vooral gewoon een bijkomend effect van het automatisme bij het spreken om er even ‘eh’ tussendoor te gooien als het taalverwerkingssysteem op een probleem(pje) stuit (b.v. ‘staat hier nou ‘brief’ of ‘briefing’).
Joke Overbruggen zegt
Hoorde onlangs van Engelshoven op de radio: zij gebruikte echt heel veel eh”s
Dat viel echt op. Misschien is het iets storender als je iemand hoort praten, zonder
die persoon te zien, zoals in dit geval