Door Henk Wolf
Goed begrijpend lezen is een belangrijke vaardigheid, daar waren de deelnemers aan de soms verhitte discussie over het eindexamen Nederlands hier op Neerlandistiek het de afgelopen dagen wel over eens. Begrijpend lezen houdt in het voortgezet onderwijs onder meer in dat je de in een tekst staande structuurelementen als alinea’s en verwijswoorden gebruikt om de bedoeling van de schrijver te achterhalen.
Dan moet die schrijver die structuurelementen alleen wel gebruiken op zo’n manier dat de lezer er wat aan heeft. En dat doet lang niet elke schrijver. Een probleem is dat niet per se. Dat zal ik hieronder laten zien.
Van de week zette iemand de hierboven overgenomen foto van een kaartje op Facebook. Dat kaartje was door de postbode in z’n brievenbus achtergelaten. Ik las de tekst erop eerst vluchtig, zoals mensen dat met Facebookberichtjes wel vaker doen, en begreep eruit dat de postbode er pro forma spijt voor betuigde dat ie een poststuk beschadigd had afgegeven. Over de precieze formulering van die spijtbetuiging had ik heen gelezen.
Maar omdat de op-Facebook-plaatser iets taligs in de tekst wilde bespreken (dat hier niet ter zake doet), las ik die nog eens kritisch door en toen viel me op dat ik ‘m door goed begrijpend lezen helemaal niet zinvol kon interpreteren.
Want wat staat er dan in? Het eerste binnentekstuele verwijswoord in de tekst is Dit. Dat woord kan alleen maar verwijzen naar de eerste zin. De tweede zin laat zich dan ook alleen maar lezen in de betekenis: de bezorging van de post is gebeurd bij de verwerking van de post. Dat slaat nergens op.
Het tweede binnentekstuele verwijswoord is dat. Dat woord kan alleen maar verwijzen naar de zin voor en. Het tweede deel van de nevenschikking betekent daardoor bij een precieze lezing dat het team van PostNL het erg vervelend vindt dat de bezorging van de post gebeurd is bij de verwerking van de post. Klinkklare nonsens, natuurlijk!
Misschien is heuristisch lezen ook wel een nuttige vaardigheid in een wereld waarin Tante Pos het te druk heeft om lang op verwijswoorden te broeden. Maar die vaardigheid zit dan weer niet in het eindexamen.
Peter-Arno Coppen zegt
Je komt eruit als je beseft dat in de zin ‘Helaas is deze post beschadigd of niet compleet bij je bezorgd’ het zinsdeel ‘beschadigd of niet compleet’ een bepaling van gesteldheid is. Dat houdt in dat de betekenis ‘deze post IS beschadigd of niet compleet’ op basis van de opbouw in de zin zit. Die betekenis beschrijft een toestand (aangetast) die het gevolg is van een gebeurtenis. Die gebeurtenis is het antecedent van ‘Dit’.
Klaarblijkelijk is het feit dat die gebeurtenis heeft plaatsgevonden in de context van de werkzaamheden waar PostNL voor verantwoordelijk is (is gebeurd bij de verwerking van de post) het antecedent van ‘dat’. Dit woord slaat dus ook terug op een impliciete predicatie, namelijk dat de gebeurtenis (het aantasten) in een existentiële zijn-predicatie zit met die postverwerking.
Het lijkt me onjuist dat die verwijswoorden ‘alleen maar kunnen verwijzen naar de voorgaande zin’.
Henk Wolf zegt
Zo heb ik ‘m ook geïnterpreteerd, maar dat lukt me eigenlijk alleen met wat pragmatiek en kennis van de wereld (wat ik ‘heuristisch lezen’ heb genoemd), syntactisch lukt het me niet om een voornaamwoordelijke verwijzing naar een impliciete predicatie te gebruiken.
Even als check: kun jij zeggen:
“Mijn overhemd is bruin uit de wasmachine gekomen. Dit [=het bruin zijn/worden van het overhemd] is gebeurd toen er wat roestwater in de trommel kwam.”
Bij mij wil die verwijzing niet.
Peter-Arno Coppen zegt
Ja dat kan ik heel goed hebben. Het lijkt me ook in overeenstemming met wat Kirsten Romijn in haar proefschrift over ‘het’ opmerkte: dat kan naar alles verwijzen wat je in de context kunt reconstrueren. Iconisch voorbeeld: ‘je moet nooit tegen de wind in spugen want dan komt HET op je kleren terecht’
Henk Wolf zegt
Ik vermoed dat me dat zinnetje van Kirsten Romijn in gesproken taal ook nauwelijks op zou vallen, net zo min als de exacte formulering in het briefje van de postbode. We hebben allerlei interpretatiestrategieën om dat soort situationele anaforen te interpreteren. Er lopen verschillende draadjes in de literatuur over ‘fuzzy reference’ van pronomina en andere anaforen. Ik ken de literatuur niet heel goed, maar ik heb de indruk dat Constanze Marx de meeste recente inzichten wel beschrijft in haar boek over complexe anaforen.
Het onderwijs doet zo goed als ik weet niet zoveel met ‘fuzzy reference’. Onderwijs over verwijswoorden zit vol met opdrachten van het type ‘Naar welke zin uit alinea 2 verwijst het woordje ‘het’ in regel 14?’
Nog een vraagje voor Peter-Arno: het is vast lastig en misschien zelfs onmogelijk om er antwoord op te geven, maar heb jij de indruk dat je bij het interpreteren van ‘Dit’ in het wasmachinevoorbeeld in de syntaxis een referent vindt (door de bepaling van gesteldheid ‘bruin’ als volledige predicatie te interpreteren en daar vervolgens binnentekstueel naar te verwijzen) of doe jij dat ook situatief?
Peter-Arno Coppen zegt
Als het syntactisch is moet het gevoelig zijn voor syntactische beperkingen. Als ik even afzie van een mogelijk probleem met ongelijke nevenschikking vereenvoudig ik het tot ‘Helaas is de post beschadigd bezorgd en dit is jammer’. Uitgaande van het feit dat ‘dit’ een vrije anafoor is zou je dan een syntactische structuur moeten maken waarbij ‘dit’ niet kan verwijzen naar het beschadigd geraakt zijn. In een nevenschikking heb je daar geen mogelijkheden voor, want dat zou altijd moeten kunnen (‘Ik zag Piet en een broer van hem’). Je zou een geval moeten construeren waarin ‘dit’ is ingebed in een zinsdeel dat op gelijke hoogte met de bepaling van gesteldheid staat, maar die inbedding mag dan niet in een zin zijn (‘Ik stelde Piet voor dat hij mij zou bellen’). Dus dan moet je iets maken als ‘Ik stelde Piet een broer van hem voor’ (daarbij kan ‘hem’ niet ‘Piet’ zijn). Bijvoorbeeld ‘Helaas is de post beschadigd bezorgd met dit als gevolg.’ In die zin is het echt onmogelijk om ‘dit’ naar het beschadigd zijn (of het bezorgd zijn) te laten verwijzen. En deze onmogelijkheid is naar mijn gevoel duidelijk van een andere orde dan de eventuele stroefheid van het oorspronkelijke voorbeeld.
Henk Wolf zegt
Dat laatste denk ik ook. Wijst dat er niet op dat in het oorspronkelijke voorbeeld ‘Dit’ dan vermoedelijk toch op een niet-syntactische manier aan z’n referent wordt gebonden (pragmatisch, heuristisch, situationeel, met kennis van de wereld, imaginair-deiktisch – hoe je het maar wilt noemen)?
Ik zou overigens, voor de helderheid, niet “‘Helaas is de post beschadigd bezorgd en dit is jammer” als verkorte versie pakken, maar iets als “Helaas is de post kapot bezorgd en dit is gebeurd bij de verwerking van de post”.
Peter-Arno Coppen zegt
Nee, in de gewraakte zin (en in die verkorting daarvan) staat ‘dit’ in een nevenschikking. Het kan syntactisch in principe naar alles verwijzen in het eerste lid van de nevenschikking.
Jouw verkorte versie is inderdaad beter. Maar dan krijg je dus iets als ‘Helaas is de post kapot bezorgd met dit als gevolg’. Dat kan zeker niet op ‘bezorgd zijn’ of ‘kapot zijn’ betrokken worden.
Henk Wolf zegt
Ik ben geloof ik even een denkstapje kwijt, Peter-Arno. Ik snap dat je zegt dat in het versimpelde voorbeeld ‘‘Helaas is de post kapot bezorgd met dit als gevolg’ het verwijswoord ‘dit’ in de syntaxis niet aan ‘kapot zijn’ gebonden kan worden. En ik snap dat je duidelijk wilt maken dat er ergens een ‘dit’ moet zijn waarmee je die syntactische binding wel tot stand kunt brengen. Maar de tussenliggende stappen kan ik niet helemaal volgen.
Peter Nieuwenhuijsen zegt
Is dat niet een ‘anaforisch eiland’?
Henk Wolf zegt
De opeenvolging van reacties maakt de interpretatie van verwijswoorden hier ook een beetje lastig. Waarin zie je een anaforisch eiland, Peter?
Peter Nieuwenhuijsen zegt
Ik had geprobeerd op het juiste ‘Beantwoorden’-knopje te drukken, maar het resultaat viel tegen. Dank dat je alsnog reageert, Henk. Ik vroeg me af of in “je moet nooit tegen de wind in spugen want dan komt HET op je kleren terecht’ HET een voorbeeld van een anaforisch eiland is. Een informatieve vraag.
Henk Wolf zegt
Dat is een goede vraag. Postal (de bedenker van de term) zegt dat er taalbouwsels zijn met grenzen waar niet overheen verwezen kan worden. Woorden zijn daar voorbeelden van. Ik ken die literatuur niet heel goed, maar als ik er even naar kijk, vat hij die restrictie op twee manieren op:
– je kunt niet verwijzen naar een deel van een woord, dus je kunt niet iets zeggen als ‘Dropliefhebbers eten het veel’, met ‘het’ als verwijzer naar ‘drop’;
– je kunt niet verwijzen naar iets wat in de betekenis van een woord verstopt zit.
Als je ‘spugen’ interpreteert als ‘fluim je mond uit persen’ of zoiets, dan kun je niet met een verwijswoord als ‘het’ naar dat ongenoemde ‘fluim’ verwijzen. Dan zou je dus inderdaad een eiland hebben.
Maar, zoals gezegd, ik heb die draad in de literatuur niet goed gevolgd, dus ik laat me graag corrigeren door iemand die er meer van weet.
Emmy van Stratum zegt
Ik heb me stiekem ingedrongen in een gezelschap van neerlandici, terwijl ik ‘maar’ een classicus ben. De Romeinen, die, zoals jullie vast wel weten, grossierden in stijlfiguren om hun redevoeringen kracht bij te zetten, hadden ook zoiets als een ‘constructio ad sententiam’, een constructie die grammaticaal niet helemaal correct is, maar de bedoeling van de spreker/schrijver weergeeft. Iemand die daar gebruik van maakte, werd als een zeer kundig redenaar gezien (Cicero bijvoorbeeld). Ik heb wel eens gemerkt dat neerlandici bv. een pleonasme buiten de poëzie zien als stijlfout, terwijl de Romeinen zoiets prachtig vonden.
Het briefje van de post munt uit in duidelijkheid, zou ik zeggen.
Er is, als ik het goed gezien heb, nog niemand geweest die het oorspronkelijke briefje herschreven heeft in een taal die voor iedereen (!) begrijpelijk is:
Helaas is deze post niet compleet of beschadigd bij je bezorgd. Bij de verwerking van de post is iets fout gegaan en dat vinden we heel vervelend. Sorry daarvoor.
Hans zegt
Als nog eenvoudigere ‘germanist’ permitteer ik me een stoutmoedig vermoeden, Emmy. Aan je informatieve en originele bijdrage heb ik niets toe te voegen maar of de schrijver van het briefje later herinnerd zal worden als een Cicero waag ik te betwijfelen. Ik verwacht niet dat hij of zij zich helemaal bewust is geweest van de stijl van de tekst. Het moge de duidelijkheid niet in de weg staan maar – met groot respect voor de Romeinen – zou ik in deze tijd voor een andere formulering kiezen.
Harry Reintjes zegt
Wat Emmy schreef op 29 mei om 19.58 lijkt heel plausibel. Elke vermeende? grammaticale (foutieve verwijzing) of stijlfout (foutieve samentrekking) is “gewoon” een in het latijn erkende stijlvorm: constructio ad sententiam. Elke scribent van een Nederlandse tekst kan dan zeggen: “senti” wat jij wilt, maar (ego) sentivi dit. (als het latijn niet klopt hoor ik het wel). Het zou voor leraren Nederlands heel wat uitleg (werkdruk) schelen.
Mient Adema zegt
Ik had dezelfde gedachte, maar hield me in door het algemeen aanvaarde feit dat “dit” en “dat” toch veelal verwijst naar een ruimer begrip dan een heel specifiek begrip uit een voorgaande tekst. Het draait hier puur om de schade aan en het niet compleet zijn van het poststuk en dat wordt eerst verpakt in een boodschap met bezorgen en vervolgens in een boodschap met verwerken. En de aanmerking op die tweede fout zit dan wat verscholen in die van de eerste. PostNL draait er wat omheen, maar het moet ook een beetje kort en bondig.
En naast begrijpend lezen mogen we in deze turbulente tijd ook wal wat begripvol lezen.
Ik stoorde me meer aan “heeft u nog vragen”, alsof er nog meer onheil te verhapstukken was. “Heeft u hier vragen over, dan…” zou helderder geweest zijn.
Peter-Arno Coppen zegt
Ik zou me overigens vooral storen aan het feit dat PostNL erkent dat de schade onder zijn verantwoordelijkheid valt maar dit eenvoudig met een ‘sorry’ afdoet. Dat ‘hebt u nog vragen’ laat niet de mogelijkheid open dat je hierover een klacht kunt indienen
Harry Reintjes zegt
Deze discussie bewijst dat voor een schriftelijk eindexamen “begrijpend” lezen, waarbij discussie voor de kandidaten uitgesloten is, een correcte, goed gescreende tekst met eenduidige verwijzingen gebruikt wordt.
Voor een mondeling examen, waarbij discussie wel mogelijk is, zou “heuristisch lezen” ingezet kunnen worden, om de kandidaat (in het gegeven geval taalkundig) over meer mogelijke interpretaties na te denken.En dan is praktisch elke tekst geschikt.
Harry Reintjes zegt
”’gebruikt wordt=moet worden
Peter-Arno Coppen zegt
Die teksten bestaan niet
Harry Reintjes zegt
Dus????…
1. Zo’n tekst maken
2. Geen schriftelijk examen, i.i.g. niet met dat verdomde multiple choice
3. Een schriftelijk examen met de mogelijkheid antwoorden (mondeling dan wel schriftelijk) toe te lichten
4. Alleen mondeling examen (uiteraard met minimaal 2 examinatoren)
n.b. 3 en 4 zijn zeer tijdrovend en belastend
Peter-Arno Coppen zegt
Als je, zoals je voorstelt, kandidaten over meerdere interpretaties wilt laten nadenken is een eenduidige verwijzing niet nodig. Dan kun je gewoon authentieke teksten gebruiken. Maar ik heb het hier niet over het eindexamen, ik heb het alleen over de interpretatie van deze zin (en het heilzame effect van grammaticale redenering op het goede begrip van een tekst)
Harry Reintjes zegt
“als t/m gebruiken” zie 3 en 4
“maar t/m tekst)” d’accord, maar in zijn stukje heeft Henk het daar wel over.
Peter-Arno Coppen zegt
Ik beschouwde het alleen als de aanleiding. Ik denk niet dat Henk dit voorstelt als een casus voor een eindexamen. Maar dat kan hij beter zelf toelichten natuurlijk.
Henk Wolf zegt
Nee, hoor, het is niet meer dan een anekdote om te laten zien dat er meer vormen van tekstbegrip zijn dan het schoolse begrijpend lezen.
Mient Adema zegt
Lees die eerste zin anders eens in twee stukken.
Helaas is deze post beschadigd (nou jou, wij bedoelen hier natuurlijk ook mee dat je hem niet helemaal volledig ontvangen hebt).
Ik denk dat verwijzingen het best kunnen terugslaan op de belangrijkste boodschap. Dat een overhemd bruin uit de wasmachine komt is vrij normaal voor een bruin overhemd, maar met dat roestwater erbij focus je toch echt op de kleur, niet op het uit de wasmachine komen.
Henk Wolf zegt
Dat denk ik ook, Mient, en zeker in spreektaal vallen zulke niet-syntactische verwijzingen niet of nauwelijks op. We interpreteren voornaamwoorden dan door onze kennis van de wereld of door de situatie voor ons te zien die de spreker waarschijnlijk voor ogen had. Alleen is er daarnaast ook nog een syntactische verwijzing, waarin woorden wel specifiek binnentekstueel verwijzen. Daar wordt bij ‘begrijpend lezen’ in het onderwijs erg de nadruk op gelegd.
Mient Adema zegt
Daar ben ik ’t mee eens. De vraag was alleen of hier tegen syntactische wetten gezondigd was. Waarnaar moeten voornaamwoorden verwijzen, willen ze door de syntactische beugel kunnen? Daar kun je rekkelijk of precies in zijn. U was redelijk precies, anderen minder. De rekkelijken zoeken de grens op van wat qua taal niet onjuist is, maar strikt genomen discutabel.
Het mooist is als de twee samenvallen. Als je heuristiek niet nodig hebt om je syntactische gelijk te bewijzen. Bij examens zouden verkeerde conclusies aantoonbaar onjuist moeten zijn als je ze meet met de syntactische lat. Daar kun je dezelfde discussie krijgen als hier met onze postbode.
Harry Reintjes zegt
idd mient, zie ook mijn reacties. maar uiteindelijk, hoewel wel genoemd, ging het henk blijkbaar niet om examens, maar om aan te tonen dat er vormen van tekstbegrip zijn???
Henk Wolf zegt
Mee eens, Mient. Los van het descriptieve verhaal denk ik dat een schrijver z’n lezers er werkelijk een plezier mee doet als ie probeert al z’n verwijswoorden een duidelijke binnentekstuele referent te geven. Over het algemeen ben ik niet heel prescriptief aangelegd, maar daar train ik onze studenten wel op.
Ik ben benieuwd of Peter-Arno de interpretatie van ‘dit’ ook via de syntaxis doet. Het is misschien sowieso wel aardig om eens bij wat lezers na te gaan wat ze binnen de syntaxis nog acceptabel vinden. Wie weet vinden we nog onverwacht grote verschillen of wat anders leuks.
Ik bijt het spits maar af met een aantal gevallen waarin ‘dat’ steeds syntactisch moet verwijzen naar het bruin zijn/worden van het overhemd. Dat naamwoordelijke predicaat heeft steeds een andere vorm. Dit zijn mijn oordelen:
Mededelende hoofzin: Het overhemd was bruin. Dat kwam doordat er bij het wassen roest in de trommel was gekomen. [prima]
Vragende hoofdzin: Was het overhemd bruin? En kwam dat doordat er bij het wassen roest in de trommel was gekomen? [prima]
Gewone mededelende bijzin: Piet zag dat het overhemd bruin was. Dat kwam doordat er bij het wassen roest in de trommel was gekomen. [prima]
Gewone vragende bijzin: Piet vroeg of het overhemd bruin was. En of dat kwam doordat er bij het wassen roest in de trommel was gekomen. [prima]
‘Om … te’-bijzin: Het beviel het overhemd goed om bruin te zijn. Dat kwam doordat er bij het wassen roest in de trommel was gekomen. [raar in de bedoelde interpretatie]
Bijvoeglijke bepaling: Het bruine overhemd kwam uit de wasmachine. Dat kwam doordat er bij het wassen roest in de trommel was gekomen. [raar in de bedoelde interpretatie]
Bepaling van gesteldheid: Het overhemd kwam bruin uit de wasmachine. Dat kwam doordat er bij het wassen roest in de trommel was gekomen. [raar in de bedoelde interpretatie]
Mient Adema zegt
Ik vind alle voorbeelden prima behalve de om…te-bijzin en de bijvoeglijke bepaling.
Bij de eerste moet je natuurlijk eerst even de personificatie toepassen, maar als dat gedaan is is het niet goed te verklaren welke relatie er zou bestaan tussen het plezier van dat overhemd en het feit dat-ie door de wasstraat was gehaald. Anderzijds: als deze tekst staat in een context van verfrissende douches, dan is onze fantasie er wel goed genoeg voor.
De bijvoeglijke bepaling van het bruine overhemd is in de zin te ver ondergesneeuwd om als echte referent te dienen. Ik zei al dat zo’n verwijzing op iets pregnants moest slaan. Hier is (wat mij betreft) de boodschap dat het overhemd uit de wasmachine kwam en dat het bruin was is niet meer dan een bijkomstigheid.
Ik denk eigenlijk (serieus) dat die opsteller van het kaartje zijn eerste zin met haakjes heeft bedoeld:
Helaas is deze post beschadigd (of niet compleet bij je bezorgd.)
waarmee hij meteen al het misverstand heeft willen weghalen dat “beschadigd” heel eng zou moeten worden geïnterpreteerd.
Toegegeven dat het geen literaire tekst is, maar fout is anders.
Leuke discussie, vind ik.
Hans zegt
Ik kom met en bos bloemen binnen bij Henk Wolf. Als dank voor de leuke discussies die hij aanzwengelt.
Henk ziet mij en zegt: “Dat had je nu niet moeten doen!”
Henk Wolf zegt
Dank, Hans! Blij dat het [= fuzzy reference] in de smaak valt!
Dat ‘Dat’ zou ik deiktisch interpreteren, dus als een verwijzing naar iets in de directe spreeksituatie, dat je eventueel kunt aanwijzen.
Wouter van der Land zegt
‘Klinkklare nonsens, natuurlijk!’
Een oplossing is om het briefje ‘logisch’ te lezen:
(De post is beschadigd) OF (De post is niet compleet bezorgd)
Dit is gebeurd tijdens de verwerking van de post.
Hieruit kun je afleiden dat het eerste het geval is. Geen nonsens dus.
Henk Wolf zegt
Slim bedacht, Wouter, maar werkt jouw taalgevoel echt zo? Ik kan niet met ‘dit’ of ‘dat’ terugverwijzen naar alleen het eerste lid van een ‘of’-nevenschikking of naar iets als de waarde van een booleaanse vergelijking. “De patiënt is verpleegd of overleden. Dat gebeurde in de week voor zijn dood”? Bij mij wil dat niet. Bij jou wel?
Wouter van der Land zegt
@Henk Wolf, ik vind het met zo’n lezing niet onnatuurlijk, voor zover dit soort ambtelijke briefjes natuurlijk zijn.
Jan Uyttendaele zegt
Ik heb ooit geleerd dat ‘dat’ verwijst naar wat al gezegd is en ‘dit’ naar wat je gaat zeggen. Bv. ‘Het regent weer en dat vind ik niet leuk’ en ‘Dit vind ik niet leuk: het regent weer’. Hier had dus twee keer ‘dat’ moeten staan. Je kunt ‘beschadigd en niet compleet’ inderdaad samen lezen als een bepaling van gesteldheid, maar je kunt de hele zin ook beschouwen als een samentrekking van ‘de post is beschadigd’ en ‘de post is niet compleet bezorgd’. Dat is een geoorloofde samentrekking, mits je ‘de post is beschadigd’ beschouwd als een werkwoordelijk gezegde. Die zin geeft, net als het tweede deel, een handeling weer, zoals blijkt uit de toevoeging van ‘door ons’: ‘De post is door ons beschadigd en niet compleet bezorgd’. ‘De post is beschadigd’ kan ook een naamwoordelijk gezegde zijn en dan mag je natuurlijk niet samentrekken. Vergelijk met: *De post is te laat en niet compleet door ons bezorgd.’
Jan Uyttendaele zegt
Het laatste voorbeeld klopt natuurlijk niet, omdat ’te laat en niet compleet’ ook hier weer een bepaling van gesteldheid kan zijn. Ik geef een ander voorbeeld, dat volgens mij ongrammaticaal is, omdat het een ongeoorloofde samentrekking bevat: * ‘De post is altijd een verrassing, maar vandaag niet compleet door ons bezorgd’. De eerste ‘is’ is koppelwerkwoord en de tweede (samengetrokken) ‘is’ is hulpwerkwoord.
Mient Adema zegt
Geheel eens.
Voor mij is nu alleen nog de vraag of je ook van een onjuiste samentrekking kunt spreken als je van de twee zinsdelen er één tussen haakjes zet.
? De post is altijd een verrassing (vandaag echter niet door ons bezorgd) ?
en (doorgetrokken naar onze probleemzin (die in verband met het verwijzende “dit (is gebeurd)” werkwoordelijk moet beginnen)
? Helaas is deze post beschadigd (of niet compleet bij je bezorgd) ?
Zo bezien is dit haakjeszinsdeel een nadere toelichting op wat mede onder “beschadigd” wordt verstaan en zou je “bezorgd” naamwoordelijk kunnen vertalen naar “op de mat”. Maar bij een werkwoordelijke uitleg van beide elementen (beschadigd en bezorgd) is de aansluiting met de verwijzing “dit is gebeurd” meteen raak en lijken alle problemen verdwenen.
Het enige kromme zou dan zijn dat je bij lezing van de zin het eerst denkt aan het naamwoordelijke “beschadigd” (= stuk), het tweede zinsdeel aan de zin onttrekt door het afhankelijk te maken van het eerste en even aan de zijkant parkeert via de haakjes om ten slotte met de volgende zin de zaak zo te draaien dat het aan drie kanten klopt.
Nou, Hans, nu de bloemen maar gauw verwisselen voor een nieuwe wasmachine!
Emmy van Stratum zegt
Volgens mij kun je ‘beschadigd’ best werkwoordelijk opvatten. Dat veronderstelt dan wel een activiteit aan de kant van de verwerkafdeling, enige opzet dus. En waar houdt de verwerking op? Vindt die alleen plaats in het sorteercentrum of valt de periode van bezorging daar ook onder? Vanuit de optiek van de postdienst het tweede, zou ik zeggen.
Henk Wolf zegt
Dat zou goed kunnen, Emmy, maar dan moet je de hele eerste zin lezen als een samengetrokken nevenschikking van twee lijdende zinnen (‘De post is beschadigd’ en ‘De post is … bezorgd’). Dan moet je met het woord ‘Dat’ in de tweede zin vervolgens alleen naar het eerste lid van die samenstelling laten verwijzen, zoals Wouter voorstelde. Logisch gezien zou dat kunnen, maar de vraag is of ons taalgevoel dat toestaat. Het mijne doet dat in elk geval niet.
Een vergelijkbaar geval zou zijn: “De kat is verpleegd of afgemaakt. Dat is een week voor z’n dood gebeurd.” Dat wil bij mij ook niet. Bij jou wel?
Emmy van Stratum zegt
Ik denk dat taal geen logische machine is; hoe komt het anders dat we het briefje perfect begrijpen bij vluchtige lezing? Is het echt nodig dat iets onder alle omstandigheden klopt? Natuurlijk ben ik het met je eens bij het geval van die kat. Dat is een dermate geconstrueerd geval dat het haast lachwekkend aandoet (nou ja, deerniswekkend). Eigenlijk moet iemand die goed thuis is in de formele logica zich hier maar eens over buigen. Want een logische redenering gaat aldus: Het antwoord op de vraag ‘Is de kat verpleegd of afgemaakt’ luidt “Ja”. Maar dat is een beetje buiten de orde hier.
Mient Adema zegt
Ik zou het wel verhelderend vinden als we wisten wanneer een verwijswoord uitsluitend syntactisch is bepaald. Is bijvoorbeeld een verwijswoord als “dit” en “dat” alleen maar een verwijzing naar een onzijdig zelfstandignaamwoord? Neen, want in onze zin verwijst het naar de toestand waarin het poststuk verkeert. En het kan ook naar de hele voorgaande zin of alinea verwijzen. Het kan zelfs naar helemaal niets verwijzen, als je tegen de wind in spuugt en dat komt op je revers. Maar dat het ergens naar verwijst is wel zeker.
Met “deze” en “die” zijn de opties wat minder talrijk, want die slaan alleen op substantiva die over mensen of zaken gaan. Maar die kan je dan weer ook bij meervouden toepassen en dan daagt plotseling dat syntactische waarnaar we zochten. Kan de vorm van het verwijswoord dusdanig in de zinsbouw worden gekneed dat het op een en hetzelfde object betrekking moet hebben en niet op meerdere?
Is er dan een syntactische relatie, heb je dan een grammaticale koppeling waaronder je niet uit kunt?
PostNL is uiteraard verantwoordelijk voor de verwerking van post en postpakketten en voor de ongeschonden bezorging daarvan, voor zover dat geacht wordt tot zijn taak te behoren en dat doet ’t in de regel.
Zonder context en voorkennis van al het aardse komen we niet veel verder. Als ik het goed zie, staat het traject tussen de syntactische werkelijkheid en het practische begrip nog wat open. Als je het mij vraagt lacht Hans in zijn vuistje. Taaie kost hoor!
Harry Reintjes zegt
Taaie kost? Mwa. Voor mij is het…eh…dit…eh…dat…oeps, onduidelijke verwijzingen. Opnieuw dan. Voor mij is het probleem met de verwijzingen in de gegeven zinnen zo klaar als een klontje:
1. objectief syntactisch: incorrect
2. subjectief intuïtief: correct, maar dan is elke interpretatie correct. Het is aan de boodschapper om duidelijk te maken wat bedoeld wordt.
Mient Adema zegt
Je zegt dus min of meer dat je creatief naar een verband tussen aanwijzer en aangewezene moet zoeken en dat je dat verband niet krijgt langs de weg van een syntactische formule. OK, dan hoeven we niet verder te zoeken en blijft de hamvraag die boven dit stukje hangt onbeantwoord. Ik ging er even van uit dat die formule er wél was, maar dat dat nogal ingewikkeld in elkaar zit.
Eenvoudige stervelingen interpreteren aan de hand van de betekenis wat de relatie is. PostNL vond het vervelend dat je pakje stuk was. Dat zegt ons boerenverstand, dat zegt niet de onderliggende taalwet.
Hans zegt
In mijn vuistje lach ik niet, zeker niet in de zin van uitlachen: dat zou wel van een enorm dedain getuigen tegenover de bijdragen. Bovendien weet ik het zelf niet maar mijn mening is dat de tekst op het briefje niet van een geweldig stilistisch niveau getuigt. Soms blijkt – lees columns maar eens van de taalkundigen die ook op dit forum hun licht vaak laten schijnen over onderhavige gevallen – dat een op het eerste gezicht rare constructie toch best te verklaren is.
In dit geval twijfel ik daar sterk aan: anderen hebben er al op gewezen dat de betekenis of bedoeling wel duidelijk is maar de formulering niet zo chic. Henk had gelijk dat mijn kwinkslag ‘deiktisch’ te verklaren is, maar ik zou het ook zo kunnen formuleren. Iemand, achter het raam van een belendende ruimte heeft gezien dat ik bij Henk binnenkom met bloemen. Hij is er niet, ik doe ze in een vaas en zet ze op tafel met een briefje. De ‘getuige’ schrijft later op: “Hans kwam binnen met bloemen voor Henk. Die was er niet waarop Hans de bloemen in een vaas heeft gedaan en ze op Henks bureau gezet met een briefje erbij. Henk reageerde later met de woorden: ‘Dat had hij niet hoeven doen’.”
Nu kun je discussiëren over de vraag waar dat ‘dat’ op terugslaat. Aan te nemen is dat hij bedoelt: het meenemen van de bloemen. Maar het zou ook kunnen zijn: het doen van de bloemen in de vaas. De woorden ‘Dat had je niet hoeven doen’ lijken – naar mijn mening – al een soort ‘dank’ of ‘waardering’ te bevatten, vandaar dat je geneigd bent om te denken dat ik de bloemen niet had hoeven brengen. Maar voor je het weet zit je bij de speech-act-theory en ik ga mijn Levinson lekker in de kast laten staan.
Ik zie het briefje van de post zo: ‘dit’ slaat op de niet-correcte levering van de post. Ik begrijp het maar vind het niet handig geformuleerd. Mijn leerlingen zou ik het in ieder geval anders laten doen.
Mient Adema zegt
Ik had een Hans in gedachten die met vijf verschillende klinkers en code 454 deze bubbel was binnengedrongen en wiens orchestrerende rol daarin bestond dat Henk het vriendelijke verzoek kreeg het aanwezige publiek nu eens van binnen uit te confronteren met een verschijnsel dat nogal fuzzy en dizzy maakt. Wat maakt dat publiek ervan? Vergeef mijn fantasie.
Nee, die PostNL bakte ze wel bruin; ik zei nog: zet nou die haakjes, hier komt trammelant van. Maar nee hoor, eigenwijs als altijd. De volgende keer kom ik toch echt met een vraag om opslag, want ze zullen luisteren naar rede. En ze zijn gevoelig voor de publieke opinie.
Onze boodschapjes kruisten elkaar. Maar geef die formule dan nu maar, we kunnen niet wachten.
Henk Wolf zegt
Mooie aanvullende beschouwing, Hans. Volgens mij heb je met je ‘Dat’ is ‘Dat had hij niet hoeven doen’ een heel mooi voorbeeld gegeven van een situatieve anafoor, die nauwelijks deiktisch en helemaal niet intratekstueel te interpreteren is.
En wat je laatste alinea betreft: daar zijn we het roerend over eens.
Peter-Arno Coppen zegt
In de generatieve grammatica wordt ‘dit’ gezien als een zogeheten “vrije anafoor”. Dat betekent, simpel gezegd, dat het woord in principe met elk element uit de context kan worden verbonden (deiktisch of niet). Er zijn wel enkele syntactische beperkingen op de mogelijke verwijzing van ‘dit’ binnen een zin. Als je zegt ‘Dit komt omdat het pakket beschadigd is’, dan kan ‘dit’ niet verwijzen naar het beschadigd zijn van het pakket, omdat ‘dit’ dan structureel in een positie staat waar dit niet kan (de officiële term is ‘c-commanderen’, maar het komt erop neer dat het hoger in de structuur staat). Ook als je zegt: ‘Het beschadigd raken van het pakket is een gevolg van dit’ kan ‘dit’ niet verwijzen naar het beschadigd raken. ‘Dit’ staat dan wel lager in de structuur, maar “te dicht bij” (in structurele termen).
Henk Wolf zegt
Peter-Arno: ja, wat je nu beschrijft, had ik wel begrepen. Maar je wilt toch beredeneren dat er in “Helaas is de post kapot bezorgd en dit is gebeurd bij de verwerking van de post” een anafoor-referent relatie is tussen ‘dit’ en het secundaire predikaat ‘de post is/gaat kapot’? Hoe je die stap zet, snap ik niet. Of heb ik je doel verkeerd begrepen?
Peter-Arno Coppen zegt
Ik denk dat jij iets anders bedoelt met ‘anafoor-referent’-relatie dan ik. Voor mij is het domweg een indexering die dezelfde referent heeft. Syntactisch is zo’n indexering soms verplicht (bij gebonden anaforen) en soms verboden (bij vrije anaforen en non-anaforische referentiële expressies). Er is dus geen syntactisch proces dat die indexering verzorgt. De syntaxis legt alleen beperkingen op aan wat je kunt doen.
Henk Wolf zegt
Peter-Arno: kan ik jouw bijdragen dan samenvatten als:
1. De volgende binding is mogelijk: “Helaas is [de post kapot]i bezorgd en [dit]i is gebeurd bij de verwerking van de post”
2. Dat die binding mogelijk is, komt doordat er geen formele (syntactische) beperking is die een identificatie onmogelijk maakt.
Peter-Arno Coppen zegt
Ja dat zou de formulering zijn in een generatievegrammaticakader. Alleen wordt het geen “binding” genoemd omdat die term gereserveerd is voor coreferentie met bepaalde structurele kenmerken (heel technisch: het antecedent c-commandeert de anafoor). Dus een generativist zou hier alleen van “co-referentie” spreken.
Henk Wolf zegt
Peter-Arno: volgens mij begin ik te begrijpen waar we langs elkaar heen hebben zitten praten. Jij hebt volgens mij ‘syntactisch’ in mijn vraag wat strikter opgevat dan ik het bedoelde, namelijk binnen het klassieke GB-kader. Daarin is ‘dit’ een vrije anafoor en dus, zeg jij, kan ‘dit’ naar alles verwijzen wat (simpel gezegd) niet te dichtbij staat, dus zeker naar alles buiten de zin. Is dat inderdaad wat je bedoelde?
Ik bedoelde mijn vraag wat ruimer. Coreferentie over zinsgrenzen heen is ook bij een vrije anafoor niet altijd mogelijk, zoals in:
– Ik zie [een jongetje]i. [Ze]*i heeft een groene trui aan. (botsende features)
– Ik zie een [zand]i-heuvel. [Het]*i komt uit de Sahara. (eilandschending)
– Ik zie een [fluitende]i man lopen. [Dat]*i doet ie ook als ie op een bankje zit. (referent te ver weg)
Ik kan die zinnen allemaal wel interpreteren dankzij kennis van de wereld en allerlei pragmatische strategieën – en zeker de tweede en derde zouden me in een gesprek vermoedelijk amper opvallen, maar in de bedoelde betekenis zijn ze voor mij niet welgevormd: ik kan ze niet zo lezen alsof er een formele coreferentiële lezing is.
Dat geldt ook voor “Helaas is [de post kapot]i bezorgd en [dit]i is gebeurd bij de verwerking van de post”.
Begrijp ik nu goed dat die zin voor jou met de bedoelde lezing wel welgevormd is? En dus van een andere categorie is dan de drie zinnetjes die ik hierboven heb genoemd? Dan verschilt ons taalgevoel gewoon. Of interpreteer jij de post-zin ook via de pragmatiek? Want dan zien we de kwestie uiteindelijk toch gelijk.
Mient Adema zegt
Niemand ziet de kwestie helemaal “gelijk”, want de een kan “mijn overhemd is bruin uit de wasmachine gekomen en dat kwam door roestwater” wél hebben en voor de ander wil dat niet. Is dat erg? Neen, het geeft onze communicatie iets extra’s en je gesprek komt niet stil te liggen. Je kunt in een examen de ideale situatie nastreven en daarop testen. Loopt het mis, dan heb je altijd Cicero nog als excuus.
Interessante stukjes lees ik nog weleens door. Hier was ’t aan de ene kant wat doorgeschoten naar de taalwetenschappelijke kant en anderzijds riep dit verhaal de nodige minder relevante (maar daarom niet minder leerzame) associaties op. Je zou er een trapjesstructuur van kunnen maken en aan examinandi de vraag voorleggen om die uit te tekenen. Dan weet je of ze het begrepen hebben. Begin maar vast met de vraag waar “die” op slaat in de vorige zin en laat ze daarna tekenen. Zoiets moet in twee uur te doen zijn.
Er (allemaal) echt achter komen doen we niet, maar “quidquid id est tamen est laudanda voluntas”.
Peter-Arno Coppen zegt
Jouw zin 3 lijkt me van dezelfde orde als de gewraakte zin: een geval van in de context gecreëerd antecedent (zoals Romijn dat beschrijft). Daar heb ik inderdaad geen enkele moeite mee. Ik ken ook geen syntactische theorie die over zinsgrenzen heen beperkingen aanbrengt. Zin 1 zou ik beschouwen als een semantisch/pragmatische beperking. Zin 2 is wel interessant, die is voor mijn taalgevoel ook ongelukkig. Ik vermoed dat het woord ‘zand’ door die morfologische inbedding niet in het discussiedomein terecht is gekomen, en dus niet beschikbaar is voor (pragmatische) coreferentie,