Deze video gaat over naamvalsvormen van voor-, achter- en verwantschapsnamen in de Midden-Brabantse Langstraatdialecten. Er wordt ingegaan op de mogelijke oorsprong van dit morfosyntactische verschijnsel en op het gebruik in de hedendaagse dialecten. Het gebruik wordt geïllustreerd met audiovoorbeelden van authentieke dialectsprekers uit verschillende Langstraatplaatsen.
Meer weten over naam-naamvallen in de Nederlandse dialecten?
Corver, N.F.M. (2008). ‘On silent semi-lexical PERSON.’ Lingue e Linguaggio, 2 (1): 5-25.
Haeringen, C. van (1947). ‘Naamvallen bij eigennamen van personen en bij verwantschapsnamen.’ De Nieuwe Taalgids, Jaargang 40, 250-259.
Audiobronnen:
- ‘Besoijen’ (1967), opname Meertens Instituut:
- ‘Drunen’ (1977), opname Meertens Instituut
- ‘Herpt’ (1967), opname Meertens Instituut
- Opnames Van Engelen en Van der Streek (jaren 90)
Copyright gemeentekaart van Noord-Brabant: Jan-Willem van Aalst op Wikimedia Commons (2010).
Afbeelding van miniatuur: Karel de Grote en de Paus, Antoine Vérard (1493).
Henk Wolf zegt
Is er ook oud dialectmateriaal te vinden waarin de datief- en accusatiefvormen niet met een suffix gemarkeerd zijn en de genitiefvorm wel? Anders zou ik aannemen dat de moderne uitgangen de voortzetting zijn van de datief/accusatiefmarkeringen uit het Oudgermaans. Die hebben het wel vaker lang volgehouden.
Bij Van Maerlant vind je bij Germaanse en ‘vernederlandste’ mannennamen een systematisch naamvalsonderscheid tussen nominatief/genitief/overig, met de -s als markeerder van de genitief en de -e als markeerder voor de overige naamvallen (‘an sente Michiele’). In het Hoogduits kom je in de negentiende eeuw nog markeringen tegen op eigennamen die niet in de nominatief staan (‘für Rudolfen’), en in een paar moderne Friese dialecten wordt dat nog steeds gedaan (ook op vrouwennamen, trouwens). Het Mooringer dialect krijgt bijvoorbeeld -(e)n achter namen in datief en accusatief en na voorzetsels (‘jü schucht Henken’), en -(e)ns in de genitief (‘Henkens hün’).
Yoïn van Spijk zegt
Bedankt voor je reactie. Fijn dat je (als ik je mag tutoyeren) er kritisch op ingaat, want ik – de maker van de video – ben nog steeds op zoek naar een waterdichte verklaring.
Dat de moderne uitgangen een voortzetting zijn van de Germaanse datief en accusatief, sluit ik zeker niet uit. Morfologisch hebben zich dan wel een paar veranderingen voltrokken. Dat wil zeggen: de uitgang wordt – anders dan in het Germaans – niet meer bepaald door het woordgeslacht maar door de woordstructuur, en daarbij is de uitgang tegenwoordig in alle gevallen identiek aan de genitief. Maar dat mag uiteraard geen bezwaar zijn voor jouw aanname.
Ik heb helaas geen literatuur gevonden die de historische ontwikkeling uiteenzet aan de hand van oud dialectmateriaal. Er lijkt überhaupt weinig over dit fenomeen geschreven te zijn, maar ik hoop nog steeds dat ik daar geen gelijk in heb en dat er meer is.
Peter-Alexander Kerkhof bood aan om me verwittigen als er historische administratieve teksten online beschikbaar komen zonder literaire kwaliteit. Daarin had hij accusatiefvormen als ‘Janne’ gezien en die spreken voor jouw aanname. In zulke teksten zou ik inderdaad willen kijken in welke periode en in welke constructies naamvallen gebruikt werden.
Het artikel van Norbert Corver (2008) behandelt de naamvallen vanuit synchroon perspectief en noemt ze een ‘hidden possessive noun phrase consisting of the proper name […] and a silent noun PERSON’. Zijn visie verklaart heel mooi waarom in bepaalde gevallen de uitgang ongrammaticaal is. Zeer simpel gezegd: wordt de naam verder gespecificeerd, dan is er geen ‘plaats’ meer voor dat impliciete semi-lexicale PERSOON:
(a) Ik zag Jantjes [PERSOON]. – grammaticaal
(b) Ik zag Jantje_ van Liempt. – grammaticaal
(c) Ik zag *Jantjes *[PERSOON] van Liempt. – ongrammaticaal
(d) Ik zag die arme *Jantjes *[PERSOON]. – ongrammaticaal
(e) Ik noem hem *Jantjes *[PERSOON]. – ongrammaticaal
Daarnaast observeren Sipma (1913), Peters (1939-1940) en Van Haeringen (1947) dat dialecten in de periferie van het naam-naamvalsgebied alleen naamvalsvormen kennen waar daadwerkelijk sprake is van een verzwegen element [PLAATS] (zoals in: ‘We gaan naar Jantjes [HUIS]’). Er zijn gevallen bekend uit Antwerpen, Groningen, Limburg en – zoals hieronder – Friesland:
by domenys, de tun fen masters, it hof fen domenys (en vreemd genoeg ook: by de bakkers, by de fervers)
Maar dat gebruik is beperkter dan het Friese naamvalsgebruik dat jij hierboven noemt en dat een nieuw licht op de zaak werpt.
Tot slot: Overdiep (1940) wijst in zijn grammatica van het Katwijks, dat hetzelfde systeem kent als het Brabants, op parallellen in talen waarin de genitiefvorm van namen van levende wezens in de accusatieffunctie voorkomt.
Bovenstaande gegevens heb ik als basis genomen voor de theorie die ik in de video uiteenzet.
Maar zoals gezegd: ik laat me graag overtuigen door een verklaring die gestaafd is met historische gegevens.
Wat doen de moderne Friese dialecten in gevallen van verdere specificatie? Wat doen ze bijvoorbeeld in de volgende drie zinnen?
(a) Ik zag Anna Terpstra.
(b) Ik zag die lieve Anna.
(c) Ik zag Anna van Tjibbe.
(d) Ik noem haar Anna.
Henk Wolf zegt
Hoi Yoïn,
Veel dank voor de toelichting. Wat een mooi onderwerp is dit!
Voor oordelen over naamsmarkeringen in het Mooring heb ik even een moedertaalspreker geraadpleegd. Volgens hem is mogelijk:
a. Ik såch Anna(n).
b. Ik såch Anna(*n) Terpstra(*n).
c. Ik såch jü latj Anna(*n)
d. Ik såch Anna(n) – foon Erk(en). (opmerking: ongebruikelijk, suffix alleen mogelijk met pauze tussen ‘Annan’ en ‘foon’)
e. Ik nååm har Anna(*n).
f. Änteene drååwed ik Dräis(*en) Kikens. (gisteren trof ik Dräis, de zoon van Kike)
g. Änteende drååwed ik Dräis(en).
Hij merkte op dat het toevoegen van -(e)n vooral wordt gedaan bij namen van mensen die de spreker goed kent. Bij zin a en g kun je aannemen dat Anna/Dräis familieleden, buren of vrienden van de spreker zijn.
In het Westerlauwerse Fries (dat ik spreek) kunnen namen, naamachtige woorden als ‘dokter’, naamachtige woordgroepen als ‘heit-en-dy’ en voornaamwoorden na een beperkte groep voorzetsels ook een -s krijgen. Heel goed beschreven is dat verschijnsel niet, maar ik heb het idee dat de uitgangen zowel een plaatsaanduidende als een possessieve functie kunnen hebben: ‘dat famkes fan Sjoerdes/dokters/buorman-en-dys/jimmes’ (dat meisje van Sjoerd/dokter/buren/jullie-s), ‘nei Sjoerdes/dokters/buorman-en-dys/jimmes’ (naar Sjoerd/dokter/buren/jullie = naar het huis van Sjoerd/dokter/buren/julie). Een summiere beschrijving vind je op https://taalportaal.org/taalportaal/topic/pid/topic-14140759607176171
Misschien aardig voor jou om te weten dat het Mooring ook een richtingaanduidende -s heeft, maar dat het bereik daarvan groter is dan in het Westerlauwerse Fries. Zo kun je in het Mooring naast ‘bai/tu kriimers’ (bij/naar [de] kramer = ‘in/naar de winkel’) ook zeggen: ’tu schörks’ (naar [de] kerk-s) en ’tu toorps’ (naar [het] dorp-s), ’tu lönjs’ (naar [het] lands-s). Dat gebruik is wel beperkt tot een vast rijtje zelfstandig naamwoorden. Daar is het aannemen van een weggelaten element [PLAATS] niet meer mogelijk.
Yoïn van Spijk zegt
Beste Henk, hartelijk dank voor je reactie en voor het raadplegen van de moedertaalspreker van het Mooring.
Dat zijn interessante resultaten. Als ik ze goed interpreteer, kent het Mooring dezelfde beperkingen als het mijne – en dat voorbij de landsgrens!
Interessant ook hoe het in jouw Fries zit: daar zijn dus de functies bewaard waarvan ik verwachtte dat het de eerste fases waren in de ontwikkeling in het zuiden. Volgens Taalportaal wordt de -s bij jullie ook gebruikt na een woordgroep met een lidwoord – ‘by de bakkers’ – in tegenstelling tot wat hier kan. Dat is dan weer opmerkelijk.
Tot slot is het inderdaad frappant dat in het Mooring ’tu toorps’ etc. [PLAATS] niet meer aangenomen kan worden. Ik zou wel benieuwd zijn hoe Corver daarover denkt.
henkwolfljouwert zegt
Dat het lidwoord bij ‘by de bakkers’ blijft staan, kan er wel eens mee te maken hebben dat ‘de bakker’ als woordgroep iets naamachtigs krijgt. Je kunt in het Fries in plaats van een tweedepersoonspronomen namen gebruiken (‘Henk, hat Henk de toets al neisjoen?’). Familieaanduidingen (heit, mem, pake, beppe) kunnen ook op die manier worden gebruikt. Dat geldt ook voor bepaalde beroepsaanduidingen. Algemeen gezegd hebben in dat gebruik handberoepen een bepaald lidwoord (‘Bakker, hat de bakker it nijs al heard?’) en hebben gestudeerde beroepen geen lidwoord (‘Dûmny, hat dûmny it nijs al heard?’).f
‘By dûmnys’ kom je nu nog wel in het wild tegen, maar ‘by de bakkers’ is wel behoorlijk ouderwets. Ik ken het alleen uit boeken.