Door Ton van der Wouden en Ad Foolen
In de vorige bijdrage bespraken we dat het moderne Nederlands partikels als hè, kortom en o ja heeft die een spreker kan gebruiken om de hoorder te helpen zijn uiting goed te interpreteren, en gingen we in op de plaatsingsmogelijkheden van kortom in de Nederlandse hoofdzin. Het Nederlands heeft nog wel meer van dat soort partikels. Initieel hé bijvoorbeeld kun je gebruiken om aandacht te trekken of om een nieuw onderwerp aan te snijden:
- hé Venkeltje.
- hé wie is die dikkerd?
- hé vertel ‘ns iets over die uh trouwerij van uh.
Bovendien daarentegen kan dienen om een aanvullend, sterker argument aan te kondigen:
- ’t was mijn voorstel niet ’t hare. bovendien ze is d’r niet op ingegaan
- ik weet ik heb geen verstand van oorbellen. bovendien dacht ik dat ze erg moeilijk te krijgen waren geweest.
Finaal hè vraagt om instemming:
- wij hebben overal rookmelders hè? ja.
- zo gaat dat bij de gemeente hè.
En finaal hoor kun je gebruiken om te laten merken dat tegenspraak niet gewenst is:
- ik snap dat niet hoor.
- stoer hoor.
De lexicale elementen die we tot nu toe behandeld hebben, waren heel kort: één lettergreep zoals bij hè en hoor, twee lettergrepen zoals o ja en kortom, drie bij bovendien. Gezien het feit dat ze een voorkeur hebben voor een positie buiten de zin, zouden ze traditioneel bij de tussenwerpsels ingedeeld worden, al zijn ze niet altijd gemakkelijk “als zelfstandige taaluiting te beschouwen” (onderdeel van de definitie van de ANS). Op grond van hun functie zouden we ze evenwel liever indelen bij de partikels. En dat kortom en bovendien als één woord geschreven worden, en o ja als twee, daar moeten we denkelijk niet zo veel waarde aan hechten.
Maar als we uitgaan van de functie van deze dingetjes, dan blijken er ook langere uitdrukkingen zijn, die vergelijkbare functies vervullen. Beschouw om u daarvan te overtuigen de volgende lijst, die zeker niet uitputtend is:
- Allemaal goed en wel, maar … om een tegenwerping aan te kondigen;
- Tussen aanhalingstekens om aandacht te vragen voor de vorm van een taaluiting;
- (Ik geef) een paar voorbeelden om voorbeelden aan te kondigen;
- Maar dit ter zijde en tussen haakjes om een terzijde aan te duiden (https://www.taalvoutjes.nl/column-maar-dit-terzijde);
- Met andere woorden om een parafrase of een samenvatting te markeren;
- Denk ik, volgens mij enz. om het subjectieve karakter van een uitspraak te onderstrepen;
- Ik wil me nergens mee bemoeien, maar … om aan te kondigen dat je je ergens mee gaat bemoeien (https://tallsay.com/page/4294978115/ik-wil-mij-nergens-mee-bemoeien);
- Nu we het toch over X hebben om het gespreksonderwerp een bepaalde kant op te sturen;
- Bij mijn beste weten om een slag om de arm te houden.
Deze uitdrukkingen zijn natuurlijk veel te groot om ze nog partikels (‘deeltjes’) te noemen. Laten we ze dan maar aanduiden met de term pragmatische markeerders (naar het Engelse pragmatic markers. De eerder genoemde pragmatische partikels zijn daar dan een deelverzameling van. Voor zover wij weten is voor het Nederlands nooit systematisch onderzoek gedaan naar deze grotere pragmatische markeerders. Voor de woordenboeken zijn deze uitdrukkingen te lang – hoewel ze deel uitmaken van het talige repertoire van de moedertaalspreker, en hoewel ze een (min of meer) vaste vorm en een vaste betekenis hebben. Maar ook in de grammatica’s zoekt men vergeefs naar een systematische behandeling, zelfs in het nieuwe hoofdstuk van de ANS over partikels dat binnenkort verschijnt. Toch zijn deze pragmatische markeerders van groot belang voor iedere taalgebruiker: je moet ze kennen en hun functie begrijpen, anders gaat de communicatie mis. Omdat er nog zo weinig over bekend is, zouden we denken dat hier massa’s prachtige scripties over geschreven kunnen en moeten worden. We houden ons aanbevolen voor een exemplaar.
Literatuur
Ton den Boon en Ruud Hendrickx (red.) (2015). Van Dale groot woordenboek van de Nederlandse taal. 15e ed. Utrecht, Van Dale uitgeverij.
Hans Broekhuis en Norbert Corver. Pragmatic markers. Taalportaal.. (accessed 01 May 2020).
Walter Haeseryn et al. (1997). Algemene Nederlandse Spraakkunst. Tweede druk, Groningen/Deurne, Martinus Nijhoff en Wolters Plantijn.
Robert S. Kirsner en Jeanine Deen (1990). Het mes snijdt aan twee kanten. On the semantics and pragmatics of the Dutch sentence-final particle hoor. In: M. Bruijn Lucy (ed.), The Low Countries: Multidisciplinary Studies. Lanham, MD: University Press of America, 1-11.
Piet Paardekooper (1986). Beknopte ABN-Syntaksis. 7e druk, Uitgave in eigen beheer.
Carla Schelfhout (2006). Intercalations in Dutch. Proefschrift Nijmegen.
Michiel de Vaan en Ton van der Wouden (2010). O ja??! In: Alexander Lubotsky & Michiel de Vaan (eds.), Van Sanskriet tot Spijkerschrift. Breinbrekers uit alle talen, Amsterdam, Amsterdam University Press, 51-52 en 142-143.
Ton van der Wouden (2020). Allemaal goed en wel. Lezing gehouden op de Grote Taaldag, 31 januari 2020, ingediend voor publicatie.
Ton van der Wouden en Ad Foolen (2011). Pragmatische partikels in de rechterperiferie Nederlandse Taalkunde 16, 307-322.
Ton van der Wouden en Ad Foolen (2015). Dutch particles in the right periphery. In: Sylvie Hancil, Alexander Haselow and Margje Post (eds.), Final Particles, Berlin, De Gruyter Mouton, 221-247.
Ton van der Wouden en Ad Foolen (2020). Mapping the left periphery of the Dutch clause through discourse particles. Presented at the SLE Workshop on Pragmatic markers and clause peripheries, augustus 2019, Leipzig, ingediend voor publicatie.
Afbeelding: Kortom.be
DirkJan zegt
Er worden twee voorbeelden gegeven van het gebruik van hè op het eind van de zin met de bedoeling dat de toehoorder hiermee instemt,
– Wij hebben overal rookmelders hè? ja.
– Zo gaat dat bij de gemeente hè.
Bij de eerste zin lijkt mij dat duidelijk, maar het hèi in de tweede zin, beschouw ik als ironisch, in de trant van, Ja, zo gaat dat bij de gemeente en ik heb daar geen goed woord voor over. Het is dus juist niet instemmend bedoeld.
Vroeger was het finale hè als ironie populair, bijvoorbeeld bij Annie M.G. Schmidt (die gisteren 25 jaar geleden overleed) die het vaak gebruikte, zoals in het citaat, ‘Als schrijfster van Jip en Janneke hoorde je natuurlijk niet tot de grote literatoren van dit land, hè.’
Ik geloof dat hè als ironie kennelijk niet meer goed herkend wordt.
Ad Welschen zegt
Je zou dat tweede ”hè” beter ‘met de nodige berusting verklarend’ kunnen noemen, met de betekenis: ‘zo is dat nu eenmaal, wat doe je daartegen’.
Ad Foolen zegt
Dirk Jan en Ad: Dank voor jullie feedback. Berustend of ironisch: Met hè blijft er toch steeds iets van een appel aan de hoorder. Die hoeft niet steeds expliciet in te stemmen, ook zwijgend kun je toestemmen.
Harry Reintjes zegt
steeds vaker hoor, of liever, lees ik: “echt hè” als reactie op een mededeling en vooral gebezigd door vrouwen.
voor mij “klinkt” het soms vragend, soms als verbazing, verwondering, bewondering en heel soms als bevestiging.
ik heb een kleine enquête gehouden met de vraag: kun je in een paar woorden of zinnen aangeven wat je ermee uit wilt drukken. hier enkele reacties:
– om te benadrukken
– als blijk van instemming
– als blije reactie op eens (gelijk?)gezinden
– opschrijven wat je niet zou uitspreken
– als bevestiging van hetgeen de ander zegt
– als een soort conclusie maar dan naar aanleiding van iets wat niet per se vanzelfsprekend is
– er zit ook wel iets van verwondering in
DirkJan zegt
Ik volg deze discussie niet echt)(!), maar op Twitter is de uitdrukking, ‘maar echt”, populair, ook als lois zinnetje. Daarmee wordt op een grappige manier benadrukt dat waar het op terugslaat echt waar is, terwijl daar wellicht aan getwijfeld wordt. De uitdrukking, ‘echt hè”, heken ik niet direct, maar zeker niet in de gegeven mogelijke betekenissen, behalve dan in de betekenis van benadrukken.