Door Henk Wolf
- De paus is in Nederland.
Heel wat leerlingen benoemen in de bovenstaande zin ‘(is) in Nederland’ als naamwoordelijk gezegde. Fout, zeggen we dan, want een naamwoordelijk gezegde is altijd te bevragen met wat of wie en nooit met waar. Maar is er toch niet iets voor die ontleding te zeggen?
Onderwerp en mededeling
Veel zinnen zijn te beschouwen als korte verhaaltjes: ze hebben een onderwerp en over dat onderwerp wordt een mededeling gedaan. In de onderstaande zinnen krantenkoppen is het onderwerp in hoofdletters geschreven en de mededeling (of: het gezegde) onderstreept:
- “BRUINS treedt af“
- “EMMA’S IJSSALON failliet“
We verdelen de mededelingen of gezegdes traditioneel in twee groepen. Als er voor de mededeling een werkwoord wordt gebruikt, dan noemen we die werkwoordelijk gezegde. Als de mededeling met andere woordsoorten wordt gedaan, dan noemen we die naamwoordelijk gezegde.
Werkwoordelijke en naamwoordelijke mededelingen
De tweede krantenkop hierboven heeft een echt naamwoordelijk gezegde: de mededeling over Emma’s ijssalon wordt helemaal zonder werkwoord gedaan. Ze bestaat uit het bijvoeglijk naamwoord failliet.
Als we ons Nederlands in volzinnen spreken, dan kunnen we de centrale mededeling van de zin niet uitdrukken zonder werkwoord. Zelfs in naamwoordelijke gezegdes moeten we dan een werkwoord toevoegen (‘Emma’s ijssalon is failliet’). Dat noemen we een koppelwerkwoord.
Koppelwerkwoorden
De noodzaak om een koppelwerkwoord toe te voegen, is taalspecifiek. In het Russisch hoeft een naamwoordelijk gezegde geen werkwoorden te bevatten. Soms kan het niet eens. Letterlijk vertaald zeggen sprekers van het Russisch dingen als ‘Hij dokter’, ‘Mijn buurvrouw ziek’, ‘Ik erg blij’.
In ingekorte zinnetjes zoals krantenkoppen kan een betekenisloos koppelwerkwoord wegblijven, maar de woorden die je nodig hebt om de mededeling te doen, moeten natuurlijk wel worden gebruikt. Kun je een woord zonder problemen weglaten, dan heb je dus vermoedelijk niet te maken met een stuk van de centrale mededeling – het ‘echte’ gezegde.
Mededelingen die we geen ‘gezegde’ noemen
Kijk nu eens naar deze krantenkoppen:
- “PAUS in Nederland“
- “G7-LEIDERS naar Catshuis“
Dat zijn volmaakt begrijpelijke zinnen, zonder werkwoord. Ze bevatten een onderwerp en een werkwoordloze mededeling daarover. Alle reden dus om de onderstreepte stukken naamwoordelijk gezegde te noemen.
In het Russisch zou de woordelijke vertaling van ‘Paus in Nederland’ een welgevormde volzin zijn. In het Fries kun je in een bepaald type bijzin de G7-zin ook zonder werkwoord vormen. Letterlijk vertaald: ‘(Het is een goed idee van de G7-leiders om) naar het Catshuis’. En in het Nederlands kun je gaan ook weglaten als je een modaal hulpwerkwoord gebruikt, bijvoorbeeld: ‘De G7-leiders willen naar het Catshuis’.
Toch benoemen we mededelingen van het type ‘in Nederland’ en ‘naar het Catshuis’ nooit als gezegde. We noemen ze bijwoordelijke bepalingen. Dat doen we vanuit de redenatie dat de echte mededeling toch in een werkwoord zit. Omgezet naar een volzin zouden de laatste twee krantenkoppen er zo uitzien:
- De paus is in Nederland.
- De G7-leiders gaan naar het Catshuis.
Het idee is dat het woordje is in de paus-zin zoiets betekent als ‘zich bevinden’ en dat de paus dat ‘doet’. Voor de G7-zin geldt volgens de traditionele redenatie dat de echte mededeling is dat de G7-leiders iets doen, namelijk gaan (en wel naar het Catshuis). Maar de weglaatbaarheid ervan in krantenkoppen en in Russische, Friese en Nederlanse volzinnen maakt dat je je best kunt afvragen of dat wel de meest voor de hand liggende redenatie is.
Best wat voor te zeggen
Voor een benoeming van ‘in Nederland’ en ‘naar het Catshuis’ als bijwoordelijke bepaling is best veel te zeggen. Bovendien is deel van de ontleedtraditie dat we alleen zinsdelen als gezegde benoemen die vertellen dat onderwerp ‘iets doet’ of ‘iets is’. Maar je kunt ook anders redeneren. En het is zeker niet vreemd dat leerlingen in het basis- en voortgezet onderwijs soms iets gezegde-achtigs zien in zinsdelen waarvan wij hebben geleerd dat we dat er niet in mogen zien.
Alleen staan die leerlingen daar ook niet in. Er zijn allerlei taalkundigen die de mededelingen over de locatie of het reisdoel van het onderwerp met dezelfde vakterm benoemen (meestal predikaat) als mededelingen over wat dat onderwerp doet of wat het is – en die een woord als is in ‘de paus is in Nederland’ als koppelwerkwoord benoemen (zoals hier en hier).
Harry Reintjes zegt
L.O.L.
De paus wordt in Nederland????
De paus dunkt me toch in Nederland (is aan het basketballen) 😉
De paus komt (me) in Nederland voor en in Rome en in diverse andere landen en steden 😉
Voor mijn part gooi je er een paardekoopertje tegenaan, maar deze onzin?!?!?!
Harry Reintjes zegt
Voor alle leraren BO en VO en alle PABO’ers: nieuws in de lesmethode Nederlands. Wij verwijzen hiervoor naar de “theorie Wolf”.
“Lieve (momenteel misschien kijkbuis- of teamview-)leerlingen, let op! Wat misschien geen koppelwerkwoord is, is er misschien toch een en wat misschien een bijwoordelijke bepaling is, is er misschien toch geen.
Jan Uyttendaele zegt
Is de weglaatbaarheid van het werkwoord het ezelsbruggetje om een naamwoordelijk gezegde te herkennen? Ik denk het niet. ‘Hij wordt ziek’ is niet hetzelfde als ‘Hij lijkt ziek’. Er zijn overigens ook grammatica’s die voor dit soort bijwoordelijke bepalingen de termen ‘plaatsobject’ en een ‘richtingsobject’ gebruiken, omdat ze niet zomaar weggelaten kunnen worden, wat met bijwoordelijke bepalingen meestal wel het geval is. De vraag is natuurlijk of we die termen ook in de klas moeten introduceren. Volgens mij is de didactische aanpak van het verschil tussen het naamwoordelijk en het werkwoordelijk heel belangrijk. Ik heb eens geprobeerd om een didactisch voorstel uit te werken, maar ik weet niet of het werkt. Zie: https://www.klascement.net/downloadbaar-lesmateriaal/52833/harry-potter-en-het-naamwoordelijk-gezegde/
Peter-Arno Coppen zegt
Welke benoeming je uiteindelijk kiest is inderdaad minder belangrijk dan het lijkt. Naar mijn idee moet je eerst vaststellen dat het om ‘zijn’ en niet om ‘doen’ gaat. Vervolgens zou je dat ‘zijn’ wel op een aantal punten af kunnen zetten tegen andere vormen van ‘zijn’. Zo zijn er overeenkomsten met predicaten als ‘in de war’ (zowel ‘in de war’ als ‘in de tuin’ nemen ‘raken’ in plaats van ‘worden’ als inchoatieve variant). Maar er zijn ook verschillen: ‘in de war’ is wat je bent en ‘in de tuin’ is waar je bent. Daarmee ben je in feite het existentiële ‘zijn’ aan het didactiseren. Daarvan kun je dan zeggen dat het een voldoende reden vormt om het onder de werkwoordelijke gezegdes te scharen (waar ook ‘zich bevinden’ zich bevindt), maar je kunt ook op grond van de overeenkomsten ertoe besluiten om het als een speciale vorm van naamwoordelijk gezegde te zien.
Je argumentatie dat het om een naamwoordelijk gezegde gaat omdat ‘in Nederland’ een naamwoord bevat lijkt me niet juist. Het argument om er een bijwoordelijke bepaling van te maken is juist dat je het geheel kunt vervangen door een bijwoord (‘De paus hier?’, ‘Een concert nu?’) Daar kun je natuurlijk ook vraagtekens bij zetten, maar het lijkt me niet goed om het helemaal te negeren.
Een syntactisch argument om een onderscheid te maken tussen ‘in Nederland’ en ‘in de war’ is nog dat je bij de keuze voor het werkwoord ‘blijven’ de voorzetselgroep wel achter het werkwoord kunt zetten bij ‘in Nederland’ (‘De Paus zal langer blijven in Nederland’) terwijl dan bij ‘in de war’ niet kan (*’De Paus zal langer blijven in de war’). Natuurlijk kun je dat wegredeneren door te wijzen op richtingsbepalingen, maar alweer: je kunt die argumentatie niet geheel negeren.
Henk Wolf zegt
“Is de weglaatbaarheid van het werkwoord het ezelsbruggetje om een naamwoordelijk gezegde te herkennen? Ik denk het niet.”
Jan Uyttendale: dat denk ik ook niet en dat zeg ik volgens mij ook niet. Maar als je het werkwoord prima kunt missen, dan kun je je afvragen of het wel zo voor de hand ligt om het gezegde als ‘werkwoordelijk’ te benoemen. Blijkbaar zit de centrale mededeling dan niet in dat werkwoord.
Wat betreft de andere koppelwerkwoorden dan ‘zijn’: je kunt redeneren dat de centrale mededeling in ‘Piet is/lijkt/wordt ziek’ in ‘ziek’ zit en dat andere koppelwerkwoorden dan ‘zijn’ naast een copulatieve ook een modale/aspectuele/temporele functie hebben, net als hulpwerkwoorden. Je kunt ‘Piet lijkt ziet’ parafraseren met ‘Piet ziek? Zo lijkt het wel.’ In die eerste zin wordt de volledige predicatie dan door het naamwoord gedaan en de tweede zin laat zien dat ‘lijken’ een modaal-epistemische functie heeft.
—
“Je argumentatie dat het om een naamwoordelijk gezegde gaat omdat ‘in Nederland’ een naamwoord bevat lijkt me niet juist.”
Peter-Arno: ik geloof niet dat ik dat gezegd heb, wel dat er geen werkwoord in zit. Wat ik in elk geval bedoel, is dat de centrale mededeling zonder werkwoord wordt gedaan (net als in het vergelijkbare ‘Paus weer thuis’). Doel van dit stukje is om het begrip ‘niet-verbale predicatie’ te verbinden met de manier waarop leerlingen vaak hun intuïties proberen uit te drukken in traditionele ontleedtermen. Mij lijkt dat dat in elk geval in de verkennende fase van taalbeschouwing niet moet worden afgestraft. Als ik de rest van je reactie lees, geloof ik dat we het (zoals zo vaak) uiteindelijk gewoon eens zijn.
Wat de verschillen tussen echte naamwoordelijke predicatie en zinnen met (weglaatbaar) existentieel ‘zijn’: natuurlijk zie ik die en ik wil ze zeker niet wegredeneren. En ik zie ook wel dat je terminologisch een heleboel over de kop gooit, als je ‘(is) in Nederland’ als gezegde gaat benoemen. Een consequentie zou zijn dat je in ‘De mensen eten in Nederland tussen de middag brood’ (als mededeling over de inwoners van Nederland, niet over de toeristen) het stukje ‘in Nederland’ als bepaling van gesteldheid zou moeten benoemen vanwege de predicatieve relatie met ‘de mensen’. Maar in wezen deden we dat al bij bijvoeglijke bepalingen: in ‘De mensen in Nederland eten tussen de middag brood’ redeneren we doorgaans ook alsof ‘in Nederland’ een eigenschap is van ‘mensen’.
Harry Reintjes zegt
Nog een argument: de paus is heel erg in de war! de paus is heel erg in nederland?
Peter-Arno Coppen zegt
Die gradueerbaarheid is vooral een argument om ‘in de war’ predicatief te noemen. Dat dit meteen betekent dat ‘in Nederland’ dat niet is, volgt niet noodzakelijk. Er zijn andere, onverdachte naamwoordelijke gezegdes waar je ook geen ‘heel erg’ bij kunt zetten: heel erg dood zijn, heel erg het beste zijn, heel erg groter zijn, heel erg de dader zijn.’
Hans zegt
Bovendien: Paus graag in Nederland. Paus graag naar Nederland.
Overigens: dit onderwerp is erg interessant. Dank voor de argumentatie: boeiend om te lezen.
Peter-Arno Coppen zegt
Interessant, maar ik zie niet meteen of we hier wel echt iets uit kunnen concluderen. Ik denk dat je bedoelt dat je ‘graag’ niet kunt combineren met ‘in de war’ en wel met plaats- en richtingsbepalingen, maar het is onduidelijk of het verschil iets te maken heeft met naamwoordelijk/werkwoordelijk. Je kunt immers weer wel iets hebben als ‘Paus graag de baas’ of ‘Paus graag groter’, waar ‘de baas’ en ‘groter’ onverdachte naamwoordelijke gezegdes zijn.
Maar misschien zie ik niet goed wat je bedoelt.
Peter-Arno Coppen zegt
Er bestaan natuurlijk meer twijfelgevallen dan alleen het existentiële ‘zijn’. Hoe benoem jij ‘ik ben met de fiets’?
Henk Wolf zegt
Exact! Daar is het niet-werkwoordelijke karakter zelfs nog sterker dan bij het existentiële ‘zijn’. Ik kan althans niet zeggen ‘*Hij houdt van met de fiets zijn’ of ‘*Met dit weer met de fiets zijn? Dat lijkt me niets’, maar wel ‘Hij houdt van in Nederland zijn’ en ‘Met dit weer in Nederland zijn? Dat lijkt me niets’.
Misschien moeten we in de schoolgrammatica meer typen niet-werkwoordelijke gezegden gaan onderscheiden. ‘Bijwoordelijk gezegde’ als extra type zou helemaal niet zo gek zijn. En de constatering dat het soms niet uit te maken is of de mededeling nu zit in het werkwoord of in bijwoord(groep) is dan een mooi ontwikkeling van inzicht in de informatiestructuur van zinnen. Wat vind jij daarvan?
Peter-Arno Coppen zegt
Deze discussie sterkt mij overigens in de overtuiging dat de beste didactische aanpak eerst is om een zijn-predicatie van een doen-predicatie te onderscheiden. Dat daarbij het existentiële ‘zijn’ onder de zijn-predicaties valt zal door weinig leerlingen als problematisch ervaren worden.
Als je het onderscheid tussen ‘in de war zijn’ en ‘in de tuin zijn’ aan de orde wilt stellen kan dat volgens mij het beste op problematiserende wijze: het lijkt een simpel onderscheid tussen figuurlijk en letterlijk, maar er zit meer aan vast: keuze van zijn-varianten, positie in de zin, gradueerbaarheid, wat/waar-betekenis, vervangbaarheid door ‘iets’ of ‘ergens’. Dat zal leerlingen best doen inzien dat je daar twee verschillende namen aan zou willen geven. Misschien bedenkt er wel eentje de naam ‘plaatsgezegde’ of zoiets. Ik zou het goedkeuren.
Henk Wolf zegt
Ah, onze reacties kruisen elkaar net. ‘Plaatsgezegde’ lijkt me prachtig!
Jan Uyttendaele zegt
Sorry, maar de term ‘plaatsgezegde’ lijkt me heel verwarrend, omdat die een contradictie bevat. Als iets bijwoordelijke bepaling van plaats is, kan het per definitie geen naamwoordelijk gezegde zijn. ‘Ik ben in de wolken’ is dubbelzinnig, omdat het kan betekenen: dààr ben ik (werkwoordelijk gezegde) of dàt ben ik (naamwoordelijk gezegde). Wat ik bij mijn leerlingen heb ervaren, is dat ze goed moeten beseffen dat een naamwoordelijk deel ook met een voorzetsel kan beginnen, bv. hij is in de war, hij is aan de drank, dat is van mij. Maar in elk van die voorbeelden gaat het om een kenmerk of een toestand en niet om een plaats.
henkwolfljouwert zegt
“Als iets bijwoordelijke bepaling van plaats is, kan het per definitie geen naamwoordelijk gezegde zijn.”
Jan: dat is natuurlijk waar, maar dat komt doordat iets niet tegelijk bepaling en gezegde kan zijn. Er is niets dat a priori uitsluit dat een gezegde (in de zin van de centrale mededeling over het onderwerp) plaatsbepalend is. Alleen hebben we in de traditionele tweedeling werkwoordelijk/naamwoordelijk gezegde geen ruimte voor zulke gezegden. ‘Plaatsgezegde’ zou dan een derde type kunnen zijn, dat net als het naamwoordelijk gezegde zonder predicatief werkwoord functioneert en ook net als het naamwoordelijk gezegde een ‘zijn’-semantiek heeft (tegenover de ‘doen’-semantiek van werkwoordelijke gezegden).
Voor het Nederlands kun je nog wel redeneren dat er in ‘De paus is in Nederland’ een existentieel ‘zijn’ zit dat de predicatie voor z’n rekening neemt en waarbij ‘in Nederland’ een verplichte plaatsbepaling is, maar hoe zou jij de Russische volzin ‘Papa rimskij v Gollandii’ (“paus in Nederland”) ontleden, waarin een werkwoord niet eens mogelijk is? Daarin moet je toch wel aannemen dat ‘in Nederland’ in z’n eentje de predicatie voor z’n rekening neemt – en dus als locatieve voorzetselgroep een gezegdefunctie heeft?
Jan Uyttendaele zegt
Dat klopt allemaal, Henk, maar ik vrees dat de introductie van een derde type gezegde, naast het naamwoordelijk en het werkwoordelijk gezegde, de zinsontleding voor de leerlingen te veel zou kunnen compliceren. Het zou betekenen dat zinnen als ‘Hij is in Nederland’ en ‘Hij woont in Nederland’ op een totaal andere manier ontleed en benoemd zouden moeten worden. Ik heb dan nog liever een term als plaatsobject, waarmee je te kennen geeft dat z’n bijwoordelijke bepaling moeilijk weggelaten kan worden. Je kunt dan eventueel een onderscheid maken tussen een transitief werkwoord met een direct object en een intransitief werkwoord met een plaatsobject.
Ik zou wel graag hiermee de discussie willen afsluiten. Ik vond je bijdrage (en ook de reactie van Pieter-Arno) heel boeiend en ik vond het fijn om even aan de discussie te kunnen deelnemen.
Jan Uyttendaele zegt
‘Ik zou wel graag hiermee de discussie willen afsluiten.’ Ik bedoel natuurlijk: wat mij betreft.
En ‘ z’n bijwoordelijke bepaling’ moet zijn: zo’n bijwoordelijke bepaling.
henkwolfljouwert zegt
Dank voor het meedenken, Jan!
Harry Reintjes zegt
tja, dus toch maar een paardekooperiaans niet-werwoordelijk restje nummer zoveel?
Peter-Arno Coppen zegt
Hoe je het allemaal noemt is minder belangrijk dan inzichten in vorm en betekenis
Harry Reintjes zegt
Waar. Voor taalwetenschappers. In het artikel van Henk Wolf gaat het over ontleden= beNOEMEN van zinsdelen door BO- en VO-leerlingen. Kinderen die gebaat zijn bij structuur, zekerheden met niet te veel, zo veel vormen en mogelijkheden. Tenzij je natuurlijk zegt “alles is goed, als je het maar uit kunt leggen naar vorm en betekenis”. Dat lijkt me echter van deze groep te veel gevraagd en/of te veel tijd in beslag te nemen en lijkt me ontleden weinig zin meer te hebben.
Peter-Arno Coppen zegt
Juist niet alleen voor taalwetenschappers, want die zijn gericht op het volledig exploderen van zo’n onderscheid. Het is eerder didactisch van belang hoe je zo’n kwestie als het existentiële ‘zijn’ aan de orde wilt stellen (if at all). In de huidige didactiek heb je weinig keuze en hangt alles met rijtjes, ezelsbruggetjes en uitzonderingen aan elkaar. Dit is voor leerlingen niet inzichtelijk. Als je inzicht wil, moet je onzekerheden en discussie toelaten.
Peter-Arno Coppen zegt
Ik bedoelde ‘exploreren’, alhoewel exploderen meer de heftigheid uitdrukt
henkwolfljouwert zegt
Haha, ik hoorde het al bijna knallen op de gang … 😉
Harry Reintjes zegt
dat is als: een baby die net heeft leren kruipen, inzicht te laten krijgen in de anatomische werking daarvan.
Peter-Arno Coppen zegt
Altijd leuk om op vergelijkingen in te gaan. Deze is natuurlijk multi-inzetbaar want je kunt hem gebruiken om elke schoolactiviteit in diskrediet te brengen. Zo kun je een baby die net heeft leren kruipen ook maar beter niet leren lezen en schrijven, terwijl ook het bijbrengen van de beginselen van de integraalrekening beter op latere leeftijd kan geschieden.
Ad Welschen zegt
Henk heeft met zijn bijdrage op een wat frivole wijze een niet geheel onbekende knuppel in het hoenderhok gegooid. Hij schrijft:
//Kijk nu eens naar deze krantenkoppen:
(1) “PAUS in Nederland“
(2) “G7-LEIDERS naar Catshuis“
Dat zijn volmaakt begrijpelijke zinnen, zonder werkwoord. Ze bevatten een onderwerp en een werkwoordloze mededeling daarover. Alle reden dus om de onderstreepte stukken naamwoordelijk gezegde te noemen.//
Ik ben het hier al meteen niet met Henks conclusie eens. We hebben hier te maken met elliptische zinnen. Die kunnen op zichzelf een interessant studieobject vormen. Hoe voorspelbaar uit de context moet het aan te vullen (weggelaten) werkwoord zijn?
De mogelijkheden zijn hier zeer beperkt. Voor (1) komt ‘’zijn’’ in aanmerking , voor (2) ‘’komen ‘’ of ‘’gaan’’. Kunnen we daaruit afleiden dat het werkwoord hier onbelangrijk is en dat de door Henk onderstreepte delen, dus de plaats/richtings- bepalingen, hier het echte gezegde vormen? Nee.
Het enige wat we veilig kunnen stellen is, dat de bijwoordelijke bepalingen ‘in Nederland’ en ‘naar [het] Catshuis’ hier met recht COMPLEMENTEN genoemd kunnen worden, omdat ze noodzakelijke aanvullingen vormen, en dan NIET direct bij het subject, maar bij het weggelaten werkwoord. Het kenmerk van een naamwoordelijk gezegde daarentegen is, dat daarin het naamwoordelijk deel juist wél een directe relatie met het onderwerp legt, ‘over het koppelwerkwoord heen’ als het ware. Op dit semantische verschil met name berust het functionele onderscheid koppelwerkwoord vs. zelfstandig werkwoord.
Die geheel andere rol van de respectieve werkwoorden hier blijkt ook uit de relatieve semantische ‘leegheid’ van het koppelwerkwoord. Die leegheid is er paradoxaal genoeg niet bij de weggelaten zelfstandige werkwoorden “zijn”, “komen’’ en “gaan”. Daar bevatten de werkwoorden zelf al een plaats-/richting-aanduidend element, met behulp van een ‘dummy’ te omschrijven als ‘zich ergens bevinden’, ‘zich ergens naartoe begeven’. De open plaats, in casu het element ‘ergens’, moet nader worden gespecificeerd. Daartoe dient het complement. Anders dan de copula is hier het (weggelaten) werkwoord geen in hoofdzaak grammaticale opvulling, maar een onmisbaar element in de betekenisvorming die door het werkwoordelijk gezegde in zijn geheel wordt gedragen. Beide elementen, het werkwoord en het complement, hebben hier hun eigen semantische aandeel in de predicatie.
Er lijken mij hier meer dan voldoende aanknopingspunten om deze traditioneel erkende grammaticale onderscheidingen ten volle te handhaven en didactisch te kapitaliseren.
henkwolfljouwert zegt
Kan ik helemaal volgen, Ad, en ik ben het er niet eens per se mee oneens. Maar ik gooi er graag nog een (ook niet helemaal nieuw) knuppeltje bij.
Hoe zie jij de primaire predicatie bij het Russische:
(1) ‘Papa rimskij v Gollandii’ (“paus in Nederland”)
Verbaal of niet-verbaal?
En de secundaire predicatie bij Nederlandse locatieve bijvoeglijke bepalingen als ‘in Nederland’ in:
(2) ‘De mensen in Nederland eten tussen de middag brood’ (in de betekenis waarin alleen over de inwoners en niet over de toeristen wordt gegeneraliseerd)
Verbaal of niet-verbaal?
Ad Welschen zegt
Je zegt nu dat je het niet zo met mij oneens bent, maar wat jij zelf hebt gesteld is bijna diametraal het tegenovergestelde:
//In ingekorte zinnetjes zoals krantenkoppen kan een betekenisloos koppelwerkwoord wegblijven, maar de woorden die je nodig hebt om de mededeling te doen, moeten natuurlijk wel worden gebruikt. Kun je een woord zonder problemen weglaten, dan heb je dus vermoedelijk niet te maken met een stuk van de centrale mededeling – het ‘echte’ gezegde.//
Daar tegenover stelde ik expliciet:
\\ Kunnen we daaruit afleiden dat het werkwoord hier onbelangrijk is en dat de door Henk onderstreepte delen, dus de plaats/richtings- bepalingen, hier het echte gezegde vormen? Nee. Het enige wat we veilig kunnen stellen is, dat de bijwoordelijke bepalingen ‘in Nederland’ en ‘naar [het] Catshuis’ hier met recht COMPLEMENTEN genoemd kunnen worden, omdat ze noodzakelijke aanvullingen vormen, en dan niet direct bij het subject, maar bij het weggelaten werkwoord. Het kenmerk van een naamwoordelijk gezegde daarentegen is, dat daarin het naamwoordelijk deel juist wél een directe relatie met het onderwerp legt, ‘over het koppelwerkwoord heen’ \\
Jouw visie leidt tot benoeming als soortement naamwoordelijk gezegde, ik wil hier de ontleding als werkwoordelijk gezegde ten volle handhaven. Het enige waar we het over eens zijn is, dat je in deze voorbeeldzinnen het complement NIET kunt weglaten, en het (voorspelbare) werkwoord wel. Voor mij volgt dat uit de definitie van het begrip COMPLEMENT, niet uit een vermeende functie daarvan als nieuw soort naamwoordelijk deel van gezegde.
Dan de twee vragen die je me voorlegt. Voor mijn begrip van de congruenties in het Russisch heb ik een nog letterlijker vertaling nodig van:
// (1) ‘Papa rimskij v Gollandii’ //
Betekent dat misschien ‘Paus van Rome in Holland’ ? Wat betekent die ‘v’ ? Congrueert de plaatsbepaling hier met het onderwerp? Dat is dan taalspecifiek voor het Russisch. In je blogpost zeg je:
//Letterlijk vertaald zeggen sprekers van het Russisch dingen als ‘Hij dokter’, ‘Mijn buurvrouw ziek’, ‘Ik erg blij’.//
In het Nederlands zijn uitingen als deze laatste in elk geval gewoon naamwoordelijke gezegdes, geheel in overeenstemming met wat ik hierboven heb gesteld: ze relateren rechtstreeks aan het onderwerp, ‘over het koppelwerkwoord heen’. ‘Paus in Nederland’ daarentegen bevat in het Nederlands een elliptisch werkwoordelijk gezegde.
Dan je tweede voorbeeld:
//(2) ‘De mensen in Nederland eten tussen de middag brood’
Verbaal of niet-verbaal?//
Geen enkel probleem, dit is in deze vorm een bijvoeglijke nabepaling, dus niet-verbaal. Nu kun je die nabepaling eventueel herleiden uit een onderliggende predicatie als ‘die in Nederland leven’, maar die kan gevoeglijk gereduceerd worden tot zijn locatieve kern, zoals dat bij de voorbepaling ‘Nederlandse’ (< 'in Nederland lebende') ook het geval zou zijn.
Voorgeplaatste adjectieven en bijvoeglijke nabepalingen worden dan herleid uit verbale predicaties. Maar daarmee worden ze niet zelf ook verbaal. Ze hebben hun verbale jas juist uitgetrokken.
Ad Welschen zegt
Lees: < 'in Nederland levende')
henkwolfljouwert zegt
Ad: ik bedoel dat ik jouw (= de traditionele) manier van benoemen helemaal niet verwerp, maar dat er voor een alternatieve manier van kijken ook best iets te zeggen is.
‘v’ is een prepositie, die meestal als ‘in’ wordt vertaald en die de prepositionalis toekent. De plaatsbepaling congrueert niet met het onderwerp. Geglost:
Papa rimskij v Gollandii
paus-NOM rooms-NOM PREP Nederlands-PREPOSITIONALIS
Neem jij daarbij ook een onderliggend werkwoord aan?
Je zegt: “Geen enkel probleem, dit is in deze vorm een bijvoeglijke nabepaling, dus niet-verbaal”
Ha, maar als niet-verbale locatieve predicatie mogelijk is, is dat er niet op z’n minst een aanwijzing voor dat ‘zijn’ onnodig is om de gewenste locatieve betekenis uit te drukken – en dus een copula-achtig element? En als de taal niet-verbale locatieve predicatie toestaat, wat sluit dan uit dat die vorm ook als primair predicaat (met een copula-achtig werkwoord) optreedt?
Ad Welschen zegt
Echt traditioneel is mijn ontleding niet. De traditionele ontleding werkt niet met een categorie COMPLEMENT, voor mij een sleutelbegrip in de zinsanalyse.
Ik wil natuurlijk geen uitspraken doen over een taal waar ik niets van af weet.
• //Papa rimskij v Gollandii
paus-NOM rooms-NOM PREP Nederlands-PREPOSITIONALIS//
Het Nederlandse equivalent ‘Paus van Rome in Holland’ bevat een werkwoordelijk gezegde. Daar heb ik geen enkele twijfel over. Het verzwegen ‘is’, of ook ‘komt’, is hier immers geen copula, maar een plaats-/richting-aanduidend [lees: oproepend] zelfstandig werkwoord. Ik zou me goed kunnen voorstellen dat ook de Russische predicatie hier een dergelijk ‘oproepend hoofdwerkwoord’ impliceert/onderdrukt, maar dat laat ik liever aan een deskundige ter beoordeling.
• // ‘De mensen in Nederland eten tussen de middag brood’
Verbaal of niet-verbaal?//
Ik heb gesteld:
\\Geen enkel probleem, dit is in deze vorm een bijvoeglijke nabepaling, dus niet-verbaal. Nu kun je die nabepaling eventueel herleiden uit een onderliggende predicatie als ‘die in Nederland leven’, maar die kan gevoeglijk gereduceerd worden tot zijn locatieve kern, zoals dat bij de voorbepaling ‘Nederlandse’ (< 'in Nederland levende') ook het geval zou zijn.
Voorgeplaatste adjectieven en bijvoeglijke nabepalingen worden dan herleid uit verbale predicaties. Maar daarmee worden ze niet zelf ook verbaal. Ze hebben hun verbale jas juist uitgetrokken.\\
Jij zegt:
//Ha, maar als niet-verbale locatieve predicatie mogelijk is, is dat er niet op z’n minst een aanwijzing voor dat ‘zijn’ onnodig is om de gewenste locatieve betekenis uit te drukken – en dus een copula-achtig element? En als de taal niet-verbale locatieve predicatie toestaat, wat sluit dan uit dat die vorm ook als primair predicaat (met een copula-achtig werkwoord) optreedt?//
Mijn antwoord:
Nee, het is geheel in mijn lijn om aan te nemen dat een niet-verbale predicatie als het na-bepalende ‘in Nederland’ op een verbale predicatie teruggaat, zoals ik toch precies heb aangegeven (< ‘die in Nederland leven’). Daarbij is ‘in Nederland’ een noodzakelijke aanvulling, en ‘noodzakelijk’ impliceert onreduceerbaar. Daarmee verandert het hoofdwerkwoord ‘zijn’ hier ook niet 'met terugwerkende kracht'' in een copula, maar is het een verzwegen variant van ‘zich bevinden’ / ‘leven’ / ‘ER(gens) zijn’, die alle een COMPLEMENT vereisen.
Henk Wolf zegt
Hallo Ad,
Ik denk dat het inderdaad best zo zou kunnen werken als je nu beschrijft. Met ’traditioneel’ bedoelde ik niet meer dan dat je bij locatieve predicaties een al dan niet gerealiseerd werkwoord aangaf. En omdat je ‘eventueel’ schreef, nam ik aan dat je een niet-verbale basis ook aannemelijk vond.
Maar ik zie niet waarom de alternatieve manier van kijken niet ook verdedigbaar zou zijn. Als ik jou goed begrijp, dan zeg jij dat er zoveel betekenis in het existentiële (of beter: locatieve) ‘zijn’ zit, dat je moet aannemen dat je moet aannemen dat dat in de zin aanwezig is. Maar welke dwingende reden is er om dat aan te nemen?
Een argument voor de alternatieve manier van kijken (met een predicatieve PP) is in elk geval de weglaatbaarheid van ‘zijn’: als je je niet wilt branden aan krantenkoppen en Russische zinnen, dan in ieder geval in secundaire predikaten. Dat werkwoord ‘zijn’ heeft blijkbaar zo weinig betekenis dat je er wel zonder kunt. Je kunt je dan ook afvragen of je het bestaan ervan überhaupt wel moet aannemen.
En om nog maar een knuppeltje in het hoenderhok te gooien: ook in onverdachte naamwoordelijke gezegdes lezen we iets van betekenis. Zo kan ‘X is Y’ onder meer betekenen: X equals Y; X vormt een deelverzameling van Y; X wordt gedefinieerd als Y; X heeft de inherente eigenschap Y; X heeft de toevallige eigenschap Y – betekenissen die in andere talen zo relevant zijn dat ze tot het verplichte gebruik van verschillende koppelwerkwoorden leiden. Als ons Nederlandse ‘zijn’ als koppelwerkwoord betekenisloos is, dan moeten we de juiste interpretatie wel uit onze kennis van de wereld of uit de pragmatiek halen. Dan kun je je afvragen of je een eventueel betekeniselement als ‘leven in’ in ‘de mensen in Nederland’ niet op dezelfde manier uit kennis van de wereld of pragmatiek kunt halen.
Ik ben benieuwd naar je reactie.
Ad Welschen zegt
Dan nu nog maar even kort, want ik heb mijn visie al vrij duidelijk verklaard, lijkt mij.
Niemand zal ontkennen dat ‘Paus in Nederland’ een verkorte zin is. Het gaat dus in feite om de ontleding van ‘De paus is in Nederland’’, precies zoals ‘Paus naar Nederland’ ontleed moet worden als ‘De paus komt naar Nederland’. In beide gevallen hebben we te maken met een zelfstandig werkwoord + complement.
In de verkorte zinnen varianten houden we van deze predikaats-structuur alleen het complement van plaats/richting over. Daarmee is er geen structurele verandering opgetreden, er wordt alleen een soort telegramsyntaxis toegepast. In zo’n telegramsyntaxis kan het werkwoord uit de context afgeleid en bij de interpretatie dus opnieuw ingevuld worden. Je mag dat wat mij betreft een dwingende reden noemen. Ik zie hier geen ruimte voor een andere zinnige analyse.
Over de betekenissen van het Nederlandse koppelwerkwoord ‘zijn’ is met name door Van den Toorn al heel lang geleden het een en ander gezegd. Maar dat leidde meen ik niet tot verrassende inzichten waarmee de traditionele visie op deze basis-copula minder vast zou zijn komen te staan. Ik kan mij ook niet herinneren dat een locatieve PP daarbij ooit tot de reële alternatieven van een predikaats-nomen of predikatief adjectief gerekend is kunnen worden, afgezien wellicht van heel bepaalde idiomatische gevallen of figuurlijke uitdrukkingen (type ‘Jan is in de wolken’).
Er lijkt mij, kortom, geen duidelijke reden of aanleiding tot heranalyse van je verkorte voorbeeldzinnen.
Henk Wolf zegt
Ik begrijp dat dat je visie is, Ad, en we zijn het er volledig over eens dat die goed te verdedigen is. De predicatie kan heel goed in een locatief werkwoord ‘zijn’ zitten, met een voorzetselgroep of bijwoord als complement. Akkoord, volledig. Maar dat dat een verdedigbare visie is, betekent niet dat een andere visie onverdedigbaar is. En ik heb geloof ik nog niet gehoord waarom volgens jou de predicatie niet in de voorzetselgroep (of het bijwoord) zou kunnen zitten.
Je wilt je niet branden aan het Russisch of aan krantenkopsyntaxis, akkoord, maar mijn vraag ging over secundaire predicaten, zoals in ‘De mensen in Nederland eten tussen de middag brood’. Daar heb je volgens mij geen antwoord op gegeven. Ik denk nog steeds dat de weglaatbaarheid daarin van een koppelwerkwoord laat zien dat de locatieve voorzetselgroep ‘in Nederland’ een zelfstandige predicatieve functie heeft – en laat me graag door een tegenargument overtuigen.
Van den Toorn noemt allerlei betekenissen van het koppelwerkwoord ‘zijn’ en dat doet hij bij het bespreken van naamwoordelijke/naamwoordachtige predicatie (de ‘wat/wie is het onderwer’-achtige zinnen). Over locatieve predicatie heeft hij het volgens mij helemaal niet. Ook hij veronderstelt, als we dezelfde stukken voor ogen hebben, dat het werkwoord ‘zijn’ in ‘Frans is in de tuin’ de predicatie draagt, maar geeft daar geen argumenten voor. En als je alleen kijkt naar primaire predicaten in volzinnen, dan is dat ook niet zo gek, want daarin is ‘zijn’ niet weglaatbaar.
Hans zegt
Misschien zit ik op een verkeerd spoor maar voegen de volgende voorbeelden nog iets toe? Voor mij geven ze geen uitsluitsel of Ad Welschen of Henk Wolf de overtuigende argumenten geeft, maar het dilemma maken ze me wel duidelijker. Ingegeven door het Duits met zijn voorzetsels die de datief of accusatief kunnen krijgen (we kennen het rijtje vast nog wel) kwam ik op deze Nederlandse voorbeelden. Ik voeg ‘niet’ toe (waarom eigenlijk? Dat is ook een interessant geval, realiseer ik opeens…)
– Paus niet in Nederland
– Paus niet Nederland in
Ik voel dat in het eerste voorbeeld dat de Paus niet in ons land is (evt. kun je ook denken dat hij er niet naar toe komt maar het gaat me nu even om de eerste lezing). In het tweede geval zit er zeker een bepaalde beweging in: Paus {komt} Nederland niet in.
Als ik het goed begrijp, zal Ad Welschen zeggen dat die lezingen ‘er zijn’ of ‘er naar toe gaan’ komt door het weggelaten werkwoord en Henk Wolf – hoewel hij Welschen niet bestrijdt – het voor mogelijk houdt dat dit wordt bepaald door het voorzetsel? In dit geval de plaats ervan in de al dan niet elliptische zin. Ik zou daar in het Duits – waar ik wel wat meer van afweet – nog eens over moeten nadenken.
Henk Wolf zegt
Hallo Hans,
Wat je in je laatste alinea schrijft, lijkt me inderdaad een correcte voorspelling op basis van wat we hiervoor hebben beschreven. Dat we zelfs maar één persoon tot dit mooie stukje taalbeschouwing hebben bewogen, maakt de discussie wat mij betreft al de moeite waard. Dank voor je reactie!
Ad Welschen zegt
Ik stel dat de interpretatie volgt uit de voorspelbaarheid van het weggelaten werkwoord in aanvulling op (dus in combinatie met) het daardoor opgeroepen complement. ‘De paus is’ is geen grammaticale uiting, in tegenstelling wellicht tot ‘God is’. ‘De paus is X’ is in principe wel een grammaticale uiting, alleen weet je dan niet wat je voor X moet invullen. Het complement is dus niet weglaatbaar, maar het prima voorspelbare werkwoord in dit geval wel. Volgt daar nu uit dat het complement hier eigenlijk al voldoende is en het werkwoord minder belangrijk, eigenlijk maar koppelwerkwoord-achtig? Geenszins. Het werkwoord, al dan niet verzwegen, regeert het complement, maar een naamwoordelijk deel wordt door het subject geregeerd.
Laat eens horen of de naamvalstoekenning in het Duits al dan niet strookt met mijn opvatting.
Henk Wolf zegt
Hallo Ad,
Ik krijg het idee dat je je standpunt nu herhaalt, maar niet de gevraagde onderbouwing geeft. We zijn het er al lang over eens dat de weglaatbaarheid van het werkwoord niet per se betekent dat de voorzetselgroep _moet_ liggen. Ik zie, zoals gezegd, best dat dat een reële analyse is, sterker nog, het is de manier van denken die ik ook de studenten bijbreng. Maar nogmaals: wat pleit er tegen die andere analyse? Wat voor argument heb je om tegen een leerling die zo redeneert te zeggen dat ie verkeerd zou zitten?
Wat het Duits betreft: ik vermoed dat Hans bedoelt dat we allebei wel willen aannemen dat het verschil tussen locatief ‘Papst in der Schweiz’ en directioneel ‘Papst in die Schweiz’ het gevolg is van een verschillende selectie door een verzwegen werkwoord (locatief ‘zijn’ dan wel directioneel ‘gaan’) en dat ik ook wel rekening wil houden met de mogelijkheid van een predicatie door de voorzetselgroep zelf. Maar ik kan Hans beter zelf aan het woord laten.
Ad Welschen zegt
Aha, ik hoef niet langer jou te overtuigen, maar alleen die leerling. Ik hanteer dezelfde onderbouwing.
Ik zou tegen zo’n leerling bijvoorbeeld kunnen zeggen dat dergelijke ingekorte zinnen eerst moeten worden aangevuld tot een normaal geheel, omdat je beter ook niet half gekleed de straat op kunt rennen. We moeten eerst een paar schoenen hebben, laten we zeggen: een persoonsvorm en eventuele andere werkwoordsvormen die daarbij horen. Dan weet je ook wat het onderwerp is.
Dan zou ik zeggen: wat wordt er in verband met het onderwerp gezegd? Wat voor rol speelt het onderwerp? Wordt dat voor een belangrijk deel duidelijk door die werkwoordelijke elementen, dan kun je gaan denken aan een werkwoordelijk gezegde. Zeggen die werkwoordelijke delen niet genoeg, maar is er een ander zinsdeel dat wél echt iets over dat onderwerp zelf zegt, dus niet wat dat aan het doen is, of waar dat is, enz., maar HOE het onderwerp is, wat voor SOORT het is, wat voor EIGENSCHAPPEN het heeft? Dan is dat in elk geval een bijzonder soort gezegde, met een apart soort werkwoord.
Kijk vervolgens opnieuw naar het werkwoord dat bij dit onderwerp hoort. Dan zou ik vragen: zit de kern van het gezegde hier dan eigenlijk wel in het werkwoord, of in meer het speciale zinsdeel dat iets over het onderwerp zelf zegt. Samen met de persoonsvorm en eventuele andere werkwoordelijke vormen ziet het er dan naar uit dat je hier dan niet — zoals meestal toch wel — met een werkwoordelijk gezegde te maken hebt, maar met een naamwoordelijke kern, deel van een zogeheten naamwoordelijk gezegde.
Kijk nu nog eens naar het werkwoord. Wat voegt dat toe? Geeft dat zelf iets aan als een handeling of zo? Of dient dat eigenlijk meer als plakmiddel om het ”naamwoordelijk deel” en het onderwerp aan elkaar te plakken? Dan heb je met een koppelwerkwoord te maken. Dat zijn er maar enkele, dat is nogal makkelijk.
En neem nu weer eens de zin: ‘De paus is in Nederland’. Zegt die iets over de persoon van de paus, iets over hem zelf, of alleen wat zijn doen en laten op dit moment is. Denk je nu nog dat ‘in Nederland’ iets over de paus zegt, of alleen over waar hij zich op het ogenblik bevindt ?
Zie je wel dat je er wel uit komt?
Hans zegt
Beste Ad en Henk, ik antwoord even in een bericht om het niet nog onoverzichtelijker te maken. Ter informatie voor jullie beiden: ik voel me wat ongemakkelijk om me te mengen in de discussie met jullie als professionals. Na het afsluiten van mijn studie (Duits) ruim vijfentwintig jaar geleden heb ik (helaas) niet veel meer aan taalkunde gedaan. Chomsky was nog niet aan het voegen maar net bezig met gaps als ik het me goed herinner. Mijn interesse is wel gebleven en ik kan verdwalen in een grammaticaboek maar op niveau discussiëren met deskundigen die bij de tijd zijn, dat matig ik me niet aan.
Daarom, Ad, kan ik ook weinig zeggen over je voorstel: “Laat eens horen of de naamvalstoekenning in het Duits al dan niet strookt met mijn opvatting”. Het lijkt mij overigens wel.
Inderdaad, Henk, ” (…) en dat ik ook wel rekening wil houden met de mogelijkheid van een predicatie door de voorzetselgroep zelf. Maar ik kan Hans beter zelf aan het woord laten”, dat is inderdaad wat ik in gedachten had. Ik volg jullie discussie met interesse en overigens ook uit een zeker ‘zakelijk’ belang. Als leraar Duits heb ik zo mijn eigen – pragmatische – manier ontwikkeld om grammatica uit te leggen. Die laaf ik graag aan nieuwe input. Daarbij ben ik dol op dwarse inzichten, vandaar dat het idee van Henk me wel aanstond. Aanvankelijk dacht ik ook dat het Henk vooral ging om een niet al te rare gedachte van leerlingen, iets wat Peter-Arno Coppen ook toejuicht: het gaat niet zozeer om het benoemen maar om de denkwijze, zeker van nieuwelingen en jongelingen op dit gebied.
Maar Henk ging daarna iets verder en ging wat fundamenteler, waarbij Ad geen millimeter week. Ik ben niet de jury, al niet in de laatste plaats door mijn opmerkingen in het begin van dit antwoord, maar vind Ad toch wel erg overtuigend.
Toch (ik verwijs naar mijn sympathie voor dwarsheid) is het leuk om te blijven zoeken naar de zwarte zwaan van Popper. Zo kwam ik via het Duits op mijn voorbeelden: dezelfde woorden maar in een andere volgorde en daardoor een andere lezing en de vraag: komt die andere lezing door het weggelaten werkwoord of is het voorzetsel sturend. Als ik aan het Duits denk en de wedstrijdleiding bij de 100 meter sprint tegen de deelnemers zegt: Auf die Plätze, komt die richtingsbetekenis dan door het weggelaten werkwoord of dwingt de accusatief (veroorzaakt door het voorzetsel ‘auf’) dat af? Ik weet het niet, maar wilde de vraag opwerpen.
In ieder geval dank voor jullie bijdragen – onopgemerkt zijn ze inderdaad niet, Henk!
Hans zegt
Beste Ad en Henk,
Vergeef me er nog mee door te gaan maar ik kan het niet laten dingen weer eens uit te zoeken… Ik ben weer eens in mijn Duden gedoken. Een paar opmerkingen. Ik heb het gevoel dat het verschil tussen naamwoordelijk gezegde en werkwoordelijk gezegde wat minder nadruk krijgt in het Duits. Er wordt meer gesproken van Subjekt en Prädikat (dit kun je ‘gezegde’ noemen). De ‘simpelste’ zin is dan zoiets als Die Rosen (Subjekt) blühen (Prädikat). Een zin als Der Gärtner bindet die Blumen bestaat dan uit het Subjekt ‘der Gärtner’, het Prädikantsverband ‘bindet die Blumen’, dat bestaat uit het Prädikat ‘bindet’ en het Akkusativonjekt ‘die Blumen’. Je kunt je zin nu op allerlei manieren uitbreiden tot bijvoorbeeld deze zin: Er ist mir überlegen an Ausdauer (normaal gesproken zegt de Duitser: ‘ er ist mir an Ausdauer überlegen) die volgens Duden dan zo in elkaar zit: Subjekt ‘er’ en Prädikatsverband ‘ist mir überlegen an Ausdauer’ waarbij het Prädikatsvernad dan weer uiteenvalt in het Prädikat ‘ist’, het Dativobjekt ‘mir’ en het Ergänzungsverband ‘überlegen an Ausdauer’, dat dan zelf weer is op te delen in de Artergänzung ‘überlegen’ en het Präpositionalobjekt ‘an Ausdauer’.
Ik trap allemaal open deuren in, maar toch…
Nu naar het naamwoordelijk deel van het gezegde, want daar ging het om. Dit is in het Duits ook gewoon een Prädikat als alle andere, waarbij het ‘Gleichsetzungsnominativ’ wordt genoemd: ‘Karl ist mein Freund’ is dus opgebouwd uit het Subjekt ‘Klaus’ en het Prädikatsverband ‘ist mein Freund’ waarbij ‘ist’ het Prädikat is en ‘mein Freund’ het Gleichsetzungsnominativ. Bij de zin Die Rose ist schön is ‘schön’ de ‘Artergänzung’ in het Prädikatsverband ‘ist schön’.
Je besluit je reactie met: “Het werkwoord, al dan niet verzwegen, regeert het complement, maar een naamwoordelijk deel wordt door het subject geregeerd.
Laat eens horen of de naamvalstoekenning in het Duits al dan niet strookt met mijn opvatting”. Als je dat Prädikat nu ziet als jouw complement, dan regeert het werkwoord dus inderdaad de Gleichsetzungsnominativ. Maar het tweede deel van je zin levert volgens mij problemen op, omdat dat ‘naamwoordelijk deel’ dus niet zo apart wordt behandeld als in het Nederlands!
Of dit iets fundamenteels verandert aan de discussie: ik denk het niet. Duden meldt wel dat het Prädikat vast met de woordsoort verbum is verbonden (ook een open deur hier). Onzekerheden zijn er ook: er is geen eensluidend oordeel hoe een zin als ‘Sauber ist nicht rein’ te ontleden.
Bij Paus in Nederland is ‘in Nederland’ dus een Prädikat maar van welke aard: dat probleem blijft. Dat het om een Gleichsetzungsnominativ gaat, is echter uitgesloten: in is een voorzetsel dat ofwel de datief of accusatief regeert.
Neem echter een volledige zin als Er ist in München. dan is ‘in München” een bijwoordelijke bepaling van plaats (Adverbialbestimmung) en een Raumergänzung in het Prädikatsverband ‘ist in München”.
Volgens mij komen nu drie dingen samen:
Ad Welschen heeft gelijk dat werkwoorden bepalend zijn maar:
Henk Wolf kan niet tegengesproken worden – met dit begrippenapparaat althans – dat je ‘in Nederland’ niet ook ‘gezegde’ kan noemen als je ‘gezegde’ als Prädikat neemt
Peter-Arno Coppen stelde al: het is maar hoe je het noemt
Zegt u het maar!
Harry Reintjes zegt
nog een vergelijking bij de opmerkingen van p.a. coppen over inzichtelijkheid, vorm en betekenis.
kinderen die net de prachtige taaltuin hebben ontdekt (ik kan praten en lezen en schrijven) met de prachtige bloemen met hun geuren en kleuren (woorden en zinnen), kinderen die aan het ontdekken zijn hoe die bloemen groeien (taal- en redekundig ontleden), moet je niet meteen die bloemen af laten knippen om de blaadjes, de stengels, de wortels te analyseren. om met boudewijn de groot (de wevers van silezië) te zingen: “…waar iedere bloem wordt geknakt vóór zijn tijd…”
Peter-Arno Coppen zegt
Ik vind het een bloemrijke vergelijking, die echter suggereert dat taalbeschouwing noodzakelijkerwijs neerkomt op het vernielen van het object van studie (vaak zo treffend verwoord door de term ‘kapotanalyseren’). Dat is natuurlijk nergens voor nodig. Je zegt ook niet dat kinderen die net een kwantitatief gevoel voor verhoudingen hebben ontwikkeld niets meer zouden moeten leren over statistiek.
Los daarvan zie ik niet goed hoe onder een traditionele didactiek voor taal- en redekundig ontleden iets ontdekt wordt over ‘hoe de bloemen groeien’. Dat deel van de vergelijking is dan, in tegenstelling tot het deel dat ik net besprak, wel heel positief ingestoken.
Harry Reintjes zegt
ik geef een voorbeeld van “het knakken van de bloem” uit mijn praktijk. bij/na het bespreken van stijlvorm inversie (en uiteraard ook foutieve inversie), liet ik leerlingen van 17+ !! nadenken over de volgende zin en vroeg ze deze te ontleden (ook gebruikt bij mijn reactie op “taal voor de rechter” elders op dit forum): “het om had de advocaat van de verdachte al ingelicht”. 100% gaf als onderwerp het om. na uitleggen aan de hand van de ervoor behandelde inversie, dat het wel eens de advocaat kon zijn, was 80% al de weg kwijt. na nog wat voorbeelden nog eens 10%. de aandacht verdween hiermee ook geleidelijk. die had ik nog hard nodig, omdat ik hiermee ook nog wilde laten zien dat een lijdende vorm, overal afgeraden in communicatie-onderwijs, soms, zoals in dit geval, toch beter is. maar “de bloem was al geknakt voor zijn tijd” qed