Bas Jongenelen ontdekte onlangs de oudste Nederlandstalige sonnettenkrans, uit 1878, van dichter-dominee Eliza Laurillard. Hieronder het tweede sonnet uit de cyclus.
Der bloemen lof zij ’t lied van stem en snaren!
Zij zeggen ons: “Wij kunnen, mensch! u leeren,
Dat in ’t bestek van ’t scheppingswerk des Heeren
Het goede en ’t schoon zich samen openbaren.”
Ja! als op aard eens nergens bloemen waren,
Wat lieflijkheên zou onze blik ontberen!
Zij zijn het, die de eentonigheid stoffeeren;
Patronen zijn ze in ’t effen groen der blâren.
Zoo komen ze ons, in beeld en kleur, vertoonen,
Dat in Gods plan ook ’t schoon wordt meêgerekend,
En aan den bouw het lofwerk wordt verbonden.
Alom, waar zij de lenteschepping kronen,
Staat ’s Heeren naam in vervenpracht geteekend;
Een psalm voor God wordt door haar opgezonden.
E. Laurillard (1830-1908)
uit: Bloemen en knoppen (1878)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Wouter Steenbeek zegt
“Lamzaligste aller vormen, stijf sonnet!” Op dit zoetsappige geval is de kritiek van Ten Kate nu eens wel van toepassing…