Jeugdverhalen over joden (97)
Door Ewoud Sanders
Auteur: Wilhelmina Jacoba Riem Vis (1859-1915)
Herkomst en drukgeschiedenis
Wilhelmina Jacoba Riem Vis was vaste medewerkster van het christelijke jeugdtijdschrift Timotheüs en gaf les aan kinderen en volwassenen. Zij schreef ruim veertig boeken, voornamelijk voor de jeugd.
Onder tijdgenoten had Riem Vis een goede naam. Zo schreef de boekbeoordelingscommissie van de Gereformeerde Zondagsschoolvereniging Jachin in 1904: ‘De schrijfster heeft zich, onze kinderen weten er van te spreken, menigmaal verdienstelijk gemaakt door schoone boekjes’. En de uitgever J.N. Voorhoeve schreef in 1915 in haar necrologie: ‘Elk werk dat zij afleverde legde getuigenis af van den wensch om Jezus voor te stellen’.
Riem Vis voerde vaker joodse personages op in haar boeken. In Door de menschen verstooten, maar door God aangenomen (1895) beschrijft zij het lot van enkele vervolgde Russische joden. En in Levi de boekenjood (1900) vertelt zij over de bekering van een joodse straatboekhandelaar.
Voor het laatstgenoemde boek leende Riem Vis enkele verhaalelementen uit een publicatie van een andere schrijver – zonder de bron te noemen (zie bit.ly/bronRiemVis). Dat heeft zij ook gedaan voor Door vele tegenspoeden tot groote vreugde. Dit verhaal bevateen voor zondagsschoolboekjes zeer ongewone wending, namelijk de hardhandige ontvoering van een onschuldig jong meisje dat vervolgens op straat moet werken om geld te verdienen. Riem Vis heeft deze plotwending naar alle waarschijnlijkheid ontleend aan ’t Jodinnetje van Elspeet van B.E. van Osselen-van Delden uit 1895 (zie kader ‘Jodinnetje van Elspeet’).
Door vele tegenspoeden tot groote vreugde, dat wemelt van de onwaarschijnlijkheden,verscheen in 1898 bij uitgeverij G.F. Callenbach in Nijkerk en beleefde één druk. In 1903 was het nog steeds leverbaar.
Samenvatting
Eduard Daniëls, zoon van een rijke bankier, is een bekeerde jood. Hij is getrouwd met een christelijke vrouw, ze wonen in Den Haag en hebben twee kinderen: Marietje en Karel.
Sinds Eduards bekering wil zijn vader niets meer met hem te maken hebben. Met zijn moeder heeft hij nog wel af en toe contact, vooral nadat zijn vader is overleden. Als voorwaarde stelt zijn moeder dat Eduard bij haar niet over godsdienst mag praten.
Eduard ziet er zeer joods uit. Hij heeft zwarte ogen, golvend zwart haar en ‘zijn gelaat, overigens schoon, werd ontsierd door den neus, die niet alleen sterk gebogen, maar ook een weinig scheef was’.
Vanwege dit uiterlijk wordt Eduard onheus bejegend als hij, tijdens een gezinsuitje in Nijmegen, in een ‘koffiekamer’ een briefkaart zit te schrijven. Een zekere Jan, die ook een kaart wil schrijven, zegt op spottende toon: ‘Ja, als die Jood maar klaar was!’ Eduard leest hem op vriendelijke toon de les door Jan erop te wijzen ‘dat men alleen in waarheid een christen, een navolger van Christus, zijn kan, wanneer men uit God geboren is en daardoor den Geest van Christus ontvangen heeft’.
Diezelfde dag wordt de achtjarige Marietje ontvoerd tijdens een boswandeling. Met toestemming van haar ouders is ze een stuk vooruit gehold.
De ontvoerders brengen Marietje naar Keulen waar zij wordt verkocht aan een ‘kermisreiziger’. Vader en moeder Daniëls schakelen de politie in en zoeken wanhopig naar hun dochter, maar zonder succes. Wel houden zij hoop want ‘Hij wiens oogen de gansche aarde doorloopen en voor Wiens aangezicht niets en niemand verborgen is’ zal uitkomst bieden.
Drie jaar later is zoon Karel, inmiddels korporaal, op oefening in een legerkamp in Noord-Brabant. Een meisje van elf komt er fruit verkopen. Met enige moeite herkennen Marietje en Karel elkaar. Karel zet haar op de trein naar Den Haag en stuurt zijn ouders een telegram.
Maar Marietje valt in slaap en wordt pas in Leiden wakker. Ze krijgt hulp van Jan, de man die door zijn confrontatie met Eduard in Nijmegen een vrome christen is geworden. Jan brengt Marietje bij haar oma in Haarlem en geeft haar een gekleurde afbeelding met daarop onder meer de tekst: ‘De Mensenzoon moet hoog verheven worden, zoals Mozes in de woestijn de slang omhooggeheven heeft, opdat iedereen die gelooft, in hem eeuwig leven heeft’ (Johannes 3:14-16).
Marietjes ouders willen zo snel mogelijk naar Haarlem afreizen, maar er volgt nog meer tegenspoed – het eerste deel van de boektitel. Moeder Daniëls wordt ziek en Eduard kan geen middag vrij krijgen van zijn werk om zijn reeds drie jaar vermiste dochter te gaan halen.
Het gevolg is dat Marietje twee volle dagen bij haar joodse grootmoeder moet verblijven. In haar aanwezigheid leert zij hardop de teksten bij de kleurplaat uit haar hoofd. Dit leidt snel tot grote vreugde (het tweede deel van de boektitel) want hierdoor lukt het om ‘ook deze dochter Abrahams te verlossen uit de strikken des satans’.
Grootmoeder Daniëls komt namelijk eveneens tot het besef dat het eeuwige leven alleen te bereiken is door Jezus als Messias te erkennen. ‘Na hevigen strijd en grooten zielsangst’ vindt zij ‘vrede door het bloed des kruises’ en wordt ook dit ‘verloren schaap van het Huis Israëls tot de kudde gevoerd’.
Eduard Daniëls is buitengewoon blij met de bekering van zijn moeder. ‘Ja, zoo mogelijk was zijn blijdschap nog grooter, dan toen hij zijn verloren kind voor ’t eerst weer in de armen had mogen sluiten.’
Kader
Jodinnetje van Elspeet
Marietje Daniëls wordt ontvoerd door een man en een vrouw, net als Roosje Rubens, de hoofdpersoon in ’t Jodinnetje van Elspeet. Als Marietje gilt, wordt er een doek in haar mond gepropt, net als bij Roosje. De ontvoerder van Marietje zegt: ‘Als je maar eventjes je mond opendoet, dan maak ik je dood!’ Roosje krijgt eenzelfde dreigement te horen. Marietje moet na haar ontvoering andere kleren aantrekken, net als Roosje. Marietjes ontvoerders brengen haar snel naar Duitsland, net als die van Roosje. De ontvoerders van Marietje zijn ‘kermisreiziger’, de kidnappers van Roosje hebben een ‘kermiswagen’. Ook Marietje wordt ontvoerd om geld te verdienen op straat, net als Roosje.
Doelgroep en receptie
Uitgeverij Callenbach beval het boekje tussen 1898 en 1903 in catalogi aan als ‘meisjesboek’. In de pers vond ik kort na verschijnen van het boekje in 1898 drie vermeldingen – besprekingen kun je het nauwelijks noemen. De Standaard verzuchtte op 14 november, in een opsomming van zondagsschoolboekjes: ‘In Door vele tegenspoeden tot groote vreugde van Riem Vis, wordt ons waarlijk alweer van een kind verteld, dat een groot mensch tot God brengt.’
De Zeeuw, christelijk-historisch, nieuwsblad voor Zeeland schreef op 17 november dat het boekje van Riem Vis behoorde bij ‘een uitnemende collectie groote en kleine nieuwe kerstuitgaven’. Het Gereformeerd jongelingsblad tenslotte schreef op 25 november boven een opsomming van enkele nieuwe titels van Riem Vis: ‘W.R. Vis kan vertellen, zoo levendig, dat ge de gebeurtenissen als voor uw oogen ziet plaats hebben.’
Laat een reactie achter