Door Hans Bennis
Op 4 maart 2020 presenteerde Liesbeth Koenen in Atheneum Boekhandel haar laatste boek. Het beste van Hugo Brandt Corstius volgens Hugo Brandt Corstius. Maar wel met inleiding en uitleg van Liesbeth Koenen. Het is veelzeggend dat Liesbeth haar imposante en veelzijdige oeuvre heeft beëindigd met een boek over HBC. Ze had in het begin van de jaren tachtig bij hem gestudeerd bij de vakgroep Algemene Taalwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Dat is ook de plek waar ik Liesbeth ontmoette. Zij was student en ik was promovendus. Wij deelden onze bewondering voor het werk van Hugo BC, en dan vooral voor Opperlands dat in 1981 net was verschenen. Het was de vorm van taal tot in het extreme, een fascinerend en intrigerend spel met taal, een genot voor de verbeelding. Zoals Liesbeth schreef: naast het ABC bestaat er ook een HBC van onze taal. Het is dan ook niet heel verwonderlijk dat haar boek uit 1990 een fraaie, taalspelige titel kreeg: Het vermogen om te verlangen (9 letters).
Maar Hugo was niet haar enige held. De ondertitel van dat boek was Gesprekken over taal en het menselijk brein. Eén van deze gesprekken was natuurlijk met HBC, maar misschien wel het belangrijkste gesprek in dat boek was haar interview met de Amerikaanse taalwetenschapper Noam Chomsky. De wetenschappelijke aandacht voor het verband tussen taal en brein was het gevolg van het werk van Chomsky. Zeker in de jaren tachtig van de vorige eeuw was de transformationeel-generatieve grammatica het heersende paradigma in de taalwetenschap. En wederom domineert de vormelijke kant van taal. De zoektocht naar de eigenschappen van het taalsysteem dat natuurlijke taal mogelijk maakt, intrigeerde haar. Of zoals ze het zelf zegt in haar voorlaatste boek Wat je zegt, gaat vanzelf uit 2019 “We weten niet hoe we het doen, maar wat we kunnen met onze moedertaal, hoe we die tot in de kleinste haarvaatjes aanvoelen – dat is ronduit ontzagwekkend.” Haar teksten over taal gaan niet over spelling, grappige betekenissen, leuke feitjes of domme fouten. Zij vertelt over de schoonheid van het onderliggende en onbewuste systeem dat aan taal ten grondslag ligt.
Liesbeth was een bijzonder mens. Zij was aanwezig, sterk, strijdbaar, maar ook grappig, hartelijk en vrolijk. Een dame, maar vooral ook een mensch. Het was een genoegen om met haar om te gaan. Ik heb haar een kleine veertig jaar meegemaakt, in allerlei verschillende omstandigheden. Als student, als collega, als wetenschapsjournalist, als schrijver, als docent, maar vooral als mens en als vriend. Telkens waren onze gesprekken aangenaam en spannend, en telkens kwamen we toch weer terug op onze bewondering voor HBC en Noam Chomsky. De vormkant van taal bleef ons boeien. Ik was en ben onder de indruk van hoe ze in staat was om daar op een onderhoudende en ogenschijnlijk simpele manier over te schrijven. Voor wetenschappers, maar ook voor de lezers van De Telegraaf schreef ze opgewekte taalverhalen.
Natuurlijk heeft zij niet alleen geschreven over de schoonheid van het taalsysteem. Ze heeft belangrijke boeken geschreven over Nederlandse gebarentaal (Gebarentaal, de taal van doven in Nederland) – een taal die mede door haar inzet nu pas de erkenning gaat krijgen die het verdient –, over taalstoornissen in een ontroerend boekje over de afasie van haar vader na een hersenbloeding (Hoe mijn vader zijn woorden terugvond), over Engelse woorden in het Nederlands (Peptalk & pumps, met Rik Smits), en over goed gebruik van het Nederlands (Handboek Nederlands, eveneens met Rik Smits). Telkens op de haar kenmerkende manier. Heldere, krachtige zinnen in een toegankelijk verhaal.
Zij had enkele jaren geleden een belangrijke rol bij het grote Nederlands/Friese project Het Taalportaal. In dat project heb ik nauw met haar (en haar collega/vriendin Bieke van der Korst) samengewerkt. Zij hielp ons om een wetenschappelijke grammatica zo toegankelijk mogelijk te maken voor de beoogde doelgroep. Ze concentreerde zich op de organisatie van deze grammatica en de vormelijke kwaliteit van teksten van de wetenschappers Ze was terecht van mening dat wetenschappers veel te weinig aandacht besteden aan de vorm (alweer de vorm) van hun teksten. Het was indrukwekkend om te zien hoe zij erin slaagde om moeizaam formulerende geleerden te laten nadenken over de vorm hun eigen teksten. Het leidde tot essentiële verbeteringen.
Liesbeth vond dat ze haar fascinatie voor taal moest delen met de wereld om haar heen. Niet alleen door zelf mooie teksten te maken, maar ook door te pleiten voor taalkunde in het onderwijs. Reeds in 1996 schreef zij voor het NRC een krachtige tekst onder de titel Zeven redenen om van taalkunde een schoolvak te maken; MOOI, SLIM EN NUTTIG. Deze tekst is te vinden op haar website onder de categorie Wat ik hartstochtelijk geloof. Ook in haar vorig jaar verschenen boek schrijft zij “Breng het jonge volkje, de hoop van het vaderland, eerst eens wat ontzag bij. Ontzag voor wat ze al kunnen met en weten van het Nederlands. Want dat is ontzagwekkend.” Dat was het laatste onderwerp dat wij bespraken, in maart van dit jaar. Het curriculum voor het vak Nederlands wordt herzien. Het is te hopen dat haar wens om de schoonheid van de taal een plaats te geven in het onderwijs werkelijkheid wordt.
Liesbeth is erin geslaagd om haar hele leven het vermogen om te verlangen te behouden. Het is voor haar, voor ons en voor de taalkunde (9 letters) bijzonder jammer dat dat leven niet nog een tijdje heeft voortgeduurd. Op 19 augustus is zij na een korte ziekte op 62-jarige leeftijd overleden. Er zijn nog zoveel mooie taalverhalen die nu helaas ongeschreven blijven.
Foto: M. van Oostendorp
Laat een reactie achter