Door Patrick van ’t Hof
Wie de wereld wil kunnen schilderen, moet alles van de wereld afweten. Dat schrijft de Dordtse schilder-schrijver Samuel van Hoogstraten (1627-1678) zo ongeveer in zijn traktaat Inleyding tot de hooge schoole der schilderkonst: anders de zichtbaere werelt (1678). In zijn ogen kliederen de meeste schilders maar wat aan, zonder eens te weeten dat deeze konst de geheele Zichtbaere Wereld behelsde; en dat ’er naulijx eenige konst of weetenschap is, daer een Schilder onkundig in behoorde te zijn (**2v).
Zelf was de Dordtenaar dan ook een schaap met vijf poten. Zo is hij onder meer bekend als schilder van portretten, perspectiefkasten en trompe l’oeil-schilderijen. Daarnaast schreef hij een schilderstraktaat, vertaalde hij een boek met gedragsregels voor aan het hof en is hij, afhankelijk van de gehanteerde definitie, de schrijver van de eerste Nederlandstalige roman (Schoone Roseliin of, de getrouwe liefde van Panthus, 1650). Al deze aspecten van Van Hoogstratens carrière komen aan bod in de bundel The universal art of Samuel van Hoogstraten (1627-1678), gepubliceerd in 2013. Eén facet van het oeuvre van de Dordtse schilder-schrijver wordt in dit werk niet besproken: Van Hoogstratens toneelstukken. Met zijn treurspel Dieryk en Dorothé, of de verlossing van Dordrecht (1666) laat hij echter zien dat hij óók de werkwijze goed beheerste die men in de zeventiende eeuw hanteerde bij het schrijven van tragedies.
De inhoud
Dieryk en Dorothé vertelt het verhaal van de legendarische belegering van Dordrecht en de daaropvolgende moord op de Hollandse graaf Dirk IV, die in 1048 of 1049 plaatsgevonden zouden hebben. Van Hoogstraten voegt aan deze legende een liefdesgeschiedenis toe tussen de Dordtse burgemeestersdochter Dorothé en de Hollandse graaf, die in het stuk Dieryk heet. De twee verloofden vinden hun rivaal in Dubble, een inwoner van de stad die zelf ook verliefd is op Dorothé. Dubble heeft een hartgrondige hekel aan Dieryk, want het is zijn schuld dat Dordrecht wordt belegerd. De graaf heeft namelijk tijdens een steekspel per ongeluk de halfbroer van de bisschoppen van Luik en Keulen gedood. Dit heeft geleid tot een uit de hand gelopen vete tussen Dieryk en deze geestelijken. Het lukt de graaf echter niet om hen in het veld te verslaan. Gefrustreerd koelt hij zijn woede door alle Luikenaars en Keulenaars die op dat moment in Dordrecht zijn een enorme belasting op te leggen. Voor de stapelstad Dordrecht betekende dit dat een groot deel van de uiterst lucratieve handel met die twee steden stil kwam te liggen:
Graaf Dieryk, dan getergt door zyner broedren doot
En ziende mogelyk der Vorsten macht te groot
Om voor de vuist in ’t veldt te krenken, liet zich hooren,
Te blusschen ’t glimment vuur van zynen heeten tooren
In deez beroemde Stadt, door vetten overvloedt
Van Keulsche en Luiksche vaart, in rijkdom opgevoedt:
Hy was nauw aangelandt, of dwong Hoogduitsche en Waalen,
Zoo ingezeten als vremden, te betalen
Elk eene hooftsom, meer als ’t meerendeel vermocht,
En die zich weygrich of onwilligh toonde, brocht
Men flux in gijzeling, […] (vs. 155-165)
We krijgen hier niet bepaald een beste indruk van titelheld Dieryk. Dubble hoopt dan ook dat Dorothés liefde voor de graaf wat bekoeld is vanwege zijn agressieve gedrag. Misschien maakt Dubble nu zelf kans om haar hart te veroveren, want: In troubel water is het, zeitmen, goedt te vissen (vs. 234). Dorothé is echter standvastiger in de liefde dan hij verwacht en ze wijst hem af. Daarop zweert hij wraak. Samen met een gevangen Luiker smeedt Dubble een plan om de vijand binnen de stad te krijgen. Dit lukt. De Dordtenaren verdedigen zich met hand en tand en ook de dappere Dorothé waagt zich op het strijdtoneel, want, zegt ze, ‘Die voor ’t gemeene best zich weigert, is vervloekt (vs. 504)’. De overmacht is echter te groot. Dordrecht lijkt ten onder te gaan als plots graaf Dieryk met een leger verschijnt, de vijand verslaat en Dubble verjaagt. Hij is vervolgens erg ingenomen met zijn overwinning, maar, zoals de Rey van Jufferen aan het einde zingt, komt hoogmoed voor de val:
Wie bloeysem keurt alreets van rijpe vrucht,
Die bouwt Kasteelen in een ydle Lucht:
Zoo ook, die ’t lachen van Fortuin betrouwen,
Bevinden vaak, met al te spâ berouwen,
d’Onzekerheit, want schoon zy vleit en streelt,
En ons voor ’t oog een Berg van Gout verbeelt,
Zy poogt te meer ons van den top te storten, (vs. 1407-1413)
De volgende morgen weet een handlanger van Dubble Dieryk dan ook neer te schieten met een vergiftigde pijl. Nog voor de graaf sterft, verschijnt er een Schuts-Engel die alle aanwezigen een mooie toekomst voor Dordrecht belooft. Hoe zal die toekomst eruitzien?
Een politiek stuk
Om daar iets over te kunnen zeggen, moeten we eerst meer weten over Dieryk en Dorothé. Zoals we wel vaker zien bij historiespelen bevat dit treurspel over de Dordtse geschiedenis verwijzingen naar de contemporaine politieke actualiteit, in dit geval die van het Eerste Stadhouderloze Tijdperk (1650-1672). In deze tijd werd er een felle pamflettenstrijd uitgevochten tussen de prinsgezinden en de staatsgezinden. Het grote vraagstuk was welke rol de jonge Willem III van Oranje moest gaan vervullen. Van Hoogstraten plaatst deze vraag specifiek in een Dordtse context: moet de stad een ‘huwelijk’ aangaan met de Oranjes? De personages in het stuk zijn daarbij niet wie zij op het eerste gezicht lijken te zijn. Zo moeten we in Dieryk een Oranje herkennen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een uitspraak van de Burgemeester zodra de vijand verslagen is. Volgens hem breekt er een ‘Oranje dageraad’ aan:
Noit zachmen d’uchten Stont zoo wenschelyk verschijnen.
Apollo schijnt ontwaakt: hoe schoon van stralen pronkt
De volle Morgenstar! de blonde Auroor ontvonkt
d’Oranje dageraat. (vs. 1256-1259)
Verder wordt de graaf regelmatig aangeduid als ‘Prins’, terwijl hij dat als graaf niet is. Volgens Dubble denken prinsen alleen aan zichzelf en kan de aanstaande verbintenis tussen Dieryk en Dorothé nooit in een sprookjeshuwelijk uitmonden:
Een Prins blijft nimmer als om eigen baat getrouw.
Hy acht noch plicht noch Eedt noch zelf een echte Vrouw.
Zyn huwlyk is alleen om staten op te hoopen,
En Landen aan elkaar met banden vast te knoopen,
[…]
Ver af dat hy een Vrouw van minder Staat als hy
Getrouw beminnen zal, ô neen! gelooft het vry,
Gy zult tot bywijf slechts verstrekken, of verdragen
Veel andre nevens u, ja mooglyk swaarder plagen,
[…]
Mijn Dorothé! hoe kan u zulk een Echt behagen? (vs. 291-306)
Dorothé is echter evenmin de normale burgemeestersdochter die zij lijkt. Zij beeldt de Dordtse stedenmaagd uit, een personificatie van Dordrecht. Het meest opvallende bewijs hiervoor is dat haar naam als ‘Dordt’ klinkt, maar zij bezit tevens enkele eigenaardige kwaliteiten die in die richting wijzen. Zo zingt de Rey van Jufferen, in een vooruitwijzing naar de afloop van het treurspel, dat Dorothé een bovenmenselijke leeftijd zal behalen. Volgens deze jufferen is het namelijk zo
Datz’ als Diaan, zoo d’oude schrijven,
Die d’Echt ontvliende vliegt en jaagt,
Of als Minerf veel eewen Maagdt
En kuisch en ongeschendt zal blijven. (vs. 403-406)
De verloving tussen Dieryk en Dorothé is dus eigenlijk een theoretisch huwelijk tussen Willem III en de stad Dordrecht. Aangezien de graaf zelf de reden is dat Dordrecht belegerd wordt en hij aan het einde sterft, lijkt Van Hoogstraten aan te geven dat hij geen brood in deze verbintenis ziet. Sterker nog, volgens de Schuts-Engel is het een zegen voor Dordrecht dat Dieryk sterft. Met weinig gevoel voor tact vertelt deze aan Dieryks sterfbed dat Dorothé nooit meer zal trouwen en dat Dordrecht daardoor tot grote bloei zal komen:
Wat vorder u belangt, bedroefde Dorothe!
Gy zult op geen verzoek, liefkozing ofte beé,
Belofte of schoonen schijn van dartle Vryers achten:
Maar in een’ Maagdenstaat u voor’er listen wachten;
Waar in gy bloeyen zult, en beurent hooft met pracht,
Op d’Oevers van uw vloedt, ontzien en hoog geacht,
En zingen overluit, dat al de Buursteên luisteren,
Met nieuwe Verzen die der ouden zang verduistren. (vs. 1647-1654)
De Dordtse politiek
Naast deze verwijzing naar de bovengewestelijke politiek lijkt Van Hoogstraten ook subtiele kritiek te uiten op de Dordtse Oudraad. In het stuk vechten belangrijke Dordtse regentengeslachten als De Witt, Van Blijenburg en Hallincq zij aan zij tegen de vijand. Zo verzucht de Burgemeester na een tactische terugtocht:
Wy zijn te zeer vermoeit dus lang in ’t voorgelit
Met Halling, Blyenburg, en Meeuwen en de Wit,
Des vyandts aanval op ons schilden af te schutten, (vs. 1151-1153)
Het saillante aan deze voorstelling is dat vrijwel alle Dordtse regentengeslachten die Van Hoogstraten in zijn treurspel bij naam noemt in de jaren ’60 van de zeventiende eeuw met elkaar overhoop lagen. Zij vochten onderling een hevige factiestrijd uit om de beste baantjes binnen het stadsbestuur te bemachtigen. Het lijkt erop alsof Van Hoogstraten hier wil aangeven dat ze wat hem betreft samen voor het gemeenschappelijk belang behoren te strijden in plaats van voor hun eigen gewin.
De verlossing van Dordrecht
Het algemeen belang tegenover de eigen belangen: het vormt de rode draad in het treurspel. De verliezers in het stuk zijn dan ook degenen die alleen aan zichzelf denken. De wraakzuchtige Dubble ziet bijvoorbeeld zijn plan in duigen vallen en moet de stad ontvluchten. En hoewel Dieryk Dordrecht heeft bevrijd, was dat niet eens nodig geweest als hij de stad niet had meegesleurd in zijn persoonlijke misère. Zijn dood is een zegen voor de stad, die tot grote hoogte zal bloeien als men nooit meer met een vorst in zee gaat. Dordrecht wordt in Dieryk en Dorothé dus niet alleen verlost van Luik en Keulen, maar ook van een vorstelijk bestuur.
Kan Dieryk dan niets goed doen? Heeft Willem III niets te zoeken in Dordrecht? Toch wel. In het treurspel blijkt dat Dieryk een capabele militair is (hij is tenslotte de bevrijder van de stad). Voor de zeventiende-eeuwse politieke situatie houdt dit in dat, volgens Van Hoogstraten, Willem III hooguit in tijden van oorlog mag optreden als legeraanvoerder, maar dat hij verder geen invloed mag krijgen in Hollands eerste stad. De Dordtenaren doppen hun eigen boontjes wel.
Dieryk en Dorothé is dus niet zomaar een treurspel. Het verwijst, zoals in die tijd gebruikelijk was bij dit genre, op ingenieuze wijze naar de actuele politieke discussies en neemt daarbinnen een gematigd anti-Orangistisch standpunt in. Opmerkelijk is daarbij wel dat Van Hoogstraten in 1650 nog een treurdicht schreef op de dood van stadhouder Willem II en in datzelfde jaar de geboorte van Willem III in een ander gedicht bejubelde. Bovendien reageert hij in een sonnet uit 1672 verheugd op de benoeming van Willem III tot kapitein-generaal van het leger. Helemaal anti-Oranje lijkt hij dus niet te zijn geweest. Hoe dat ook zij, van Hoogstraten laat met het stuk zien dat we gerust nog een competentie kunnen toevoegen aan zijn lange lijst met vaardigheden. Dat Dieryk en Dorothé ook door Van Hoogstratens tijdgenoten op waarde werd geschat, daarover volgende week meer.
Dieryk en Dorothé, of de verlossing van Dordrecht (1666) is te lezen bij Ceneton.
Literatuur
Egberts, G.J.; A. de Jeu; M.B. Smits – Veldt e.a. (1998): ‘Literatuur en toneel.’ In: W. Frijhoff, H. Nusteling & M. Spies (red.), Geschiedenis van Dordrecht van 1572 tot 1813. Hilversum: Verloren, 1998, p. 341-368 en 417-420.
Hof, P.R. van ’t: ‘Mijn Dorothé! Hoe kan u zulk een echt behagen? De politieke actualiteit van Samuel van Hoogstratens Dieryk en Dorothe, of de Verlossing van Dordrecht (1666). Deel I, II en III.’ In: Oud-Dordrecht 34-35 (2016-2017), p. 117-127, p. 247-258, p. 6-17.
Hoogstraten, S. van (1666): Dieryk en Dorothé, of de Verlossing van Dordrecht, treurspel: Berijmt door Samuel van Hoogstraten. ’s-Gravenhage: Henricus Hondius, 1666. KB Den Haag KW 504 B 254.
Hoogstraten, S. van (1678): Inleyding tot de hooge schoole der schilderkonst, anders de zichtbaere werelt. Rotterdam: Fransois van Hoogstraeten, 1678. UB Leiden 21219 D 25.
Weststeijn, T. (red.) (2013): The universal art of Samuel van Hoogstraten (1627-1678): painter, writer, and courtier. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2013.
Laat een reactie achter