Het gaat hier om een echte sonnettenkrans, het is dus een reeks van vijftien sonnetten, waarvan de eerste veertien aan elkaar gekoppeld zijn. De laatste regel van het ene sonnet is de eerste regel van het volgende. Het vijftiende sonnet bestaat uit de slot- of beginregels van de veertiende voorgaande.
De kans is groot dat Boelens krans inderdaad de oudste sonnettenkrans in het Nederlands is, want hij vertelt zelf in het nawoord bij de krans dat hij geen oudere kent. Maar ja, misschien heeft hij niet goed gegoogeld. Mocht u een oudere tegenkomen, dan wil ik dat heel graag weten. Sowieso ben ik geïnteresseerd in sonnettenkransen van voor 1900. Er zijn drie bekende: van Jeanne Reyneke van Stuwe, van Eliza Laurillard en nu dus van H.Th. Boelen. Zijn er meer? Dat zal toch wel?
Raymond Noë heeft de sonnettenkrans op het ljcoster-blog geplaatst, maar zo’n allereerste krans mag best op nog een site staan, toch? Komt-ie:
H.Th. Boelen, Saffo-Fantasie
De historische Saffo
Drong daar zelfs door, hoe diep dan ook verscholen,
Historievorschers blik, die de oudheid als doorziet,
En met een critisch oog het kaf van “t koren wiedt,
De waarheid speurt en opheft uit haar holen,
Het volk gelooft al ’t geen het is bevolen;
’t Praat alles kleurloos na; maar weten doet het niet
Eentoonig als de taal, die “t water van den vliet
Staâg hooren doet, steeds klaatrend op den molen.
De wetenschap heeft Saffoos daân ontdekt,
Dat Faon nooit haar min heeft opgewekt,
Geen wanhoop ook haar dichterhart bewogen,
Haar gaaf heeft Lesbos’ jeugd tot heil verstrekt,
Haar leven door geen zelfmoord is bevlekt,
Door de eeuwen heen ligt klaar voor veler oogen.
De mythische Saffo
Door de eeuwen heen ligt klaar voor veler oogen,
Ja, klaarder nog dan wat geschiednis meldt,
Hoe Faon haar op haren tocht verzelt,
Haar teedre min, en hoe zij werd bedrogen.
Men hoort haar klacht; men ziet haar diep bewogen,
En, daar haar ’t leven niets dan onheil spelt,
Breekt zij den band, die haar te pijnlijk knelt,
Opdat haar dood haar roem nog moog’ verhoogen.
Wat Clio meldt laat koud de kunstenaren,
In Saffo’s beeld zij ’t beeld der min ontwaren;
Haar lied is van die min de trouwe tolk.
Wat poëzie bezielt leeft voort na jaren,
Ja, eeuwig blijft, gedragen door de scharen,
Wat eens ’t genie deed schittren voor een volk.
Grillparzer’s Saffo
Wat eens ’t genie deed schittren voor een volk,
Brengt vruchten voort, ook nog in laatre tijden;
Ook thans, als toen, valt menigeen in ’t strijden,
In ’t hart gewond door wanhoop’s scherpen dolk.
Nog schept genie een gloedrand om de wolk,
Verkwikt ons nog en schenkt een zoet verblijden,
Ook waar wij zien het lot van hen, die lijden,
’t Wordt alles goud, is slechts ’t genie de tolk.
Wat eens bewaard werd, houdt de kiem ten leven …
Zoo kan de korrel graan weêr vruchten geven,
Bij mummiën gelegd door Rhamses volk;
Zoo kan weer Saffo-zelf voor onze blikken zweven,
Ja, in haar nieuw gewaad op nieuw voor ons verheven,
Gelijk het licht, dat doordringt door de wolk.
Idealen
Gelijk het licht, dat doordringt door de wolk,
Bij ’t levenwekkend stralenschieten,
Natuur verkwikt en doet genieten,
En vreugd verwekken zal by heel het volk, …
Zoo is ’t … ja! meer zelfs voor den dichter, tolk
Der eeuwge bron, die steeds blijft vlieten,
Ook voor wie hier het leven lieten,
En weêr tot leven wekt in ’s afgronds kolk.
Daar rijst de hemel voor zijne oogen,
Hij ziet de Godheid in den Hoogen.
Bezielend door zijn ideaal,
Zingt hij zijn lied en innig diep bewogen,
Gevoelt hij, hoe zijn godentaal
Bij oud en jong de vreugde zal verhoogen.
Het levend woord
Bij oud en jong de vreugde zal verhoogen
Het ideaal, als ’t goed begrepen wordt,
Het ontevreden volk, dat schimpt en mort,
Aan damp en mist, zij ’t tijdlijk, wordt onttogen.
Eens dichters taal is duister voor zijne oogen,
Schoon ’t enkel aan geoefendheid hem schort;
Maar wordt de paarlenschat hem ingestort
Door ’t oor in ’t hart, gevoelt het zich bewogen.
Laat poëzie dan klinken door de zaal;
Zij zal bij ’t volk weêrklinken duizendmaal,
Verstommen doen en wrevel, wrok en logen,
Mits dat het woord zij levend door de taal,
De kunst het beeld ons klaar voor de oogen maal’ …
Ach! zonder kunst is ieder beeld omtogen.
Grillparzer
Ach, zonder kunst is ieder beeld omtogen!
Wat uit de ziel komt, tot de ziele gaat.
Wat hartstocht is, hetzij dan liefde of haat,
Treft immer, als ’t veredeld treedt voor oogen.
De mensch, waar hij verkeert, voelt zich bewogen,
Zoodra hij ziet een menschelijke daad.
Het kunstgewrocht, dat, als ’t zijn volk verlaat,
Zijn kracht verliest, dat werk is ras vervlogen.
Wat leven heeft, zal eeuwig blijven leven,
En overal, waar menschen denken, streven.
Wie dichter is, leeft niet slechts voor één volk.
Moog’ dan uw beeld, o Duitscher! voor ons zweven,
Ja! ons verrukken zelfs, zij ’t ook omgeven
Als met een floers, der droefheid sombre tolk.
Kleine-Gartman
Als met een floers, der droefheid sombre tolk,
Ze omhuld is,… als met lachjes om den mond
Ze ons tegen treedt,… zij overwint terstond
En overal, bij priester, vorst en volk.
Reeds zien wij in haar hand de blanke dolk;
Reeds hooren wij wat kwelling ze ondervond;
Wij voelen hoe zij is in ’t hart gewond,
En zien haar storten in des afgronds kolk.
Grillparzer heil! … Gij hebt een tolk gevonden!
Heel Nederland zal uwen roem verkonden.
Voor Neêrland dringt uw straal ook door de wolk,
En Saffoos groote naam klinkt thans uit duizend monden …
God lof! want wordt geen licht uit hooger sfeer gezonden,
De schoonste gaarde is slechts een zwarte kolk.
Faon
De schoonste gaarde is slechts een zwarte kolk
Voor ’t hart des jongelings, waarin toch de eerzucht brandt
Hij minacht wat hij ziet, droomt zich een vaderland,
En vindt geen ideaal bij eigen volk.
Het vreemde schijnt van ’t hart de zuivre tolk
En grijpt hem in ’t gemoed… Verrukking overmant
Zijn gansche wezen, zelfs zijn hart en zijn verstand.
Zie ’t fonklend oog!… Het bliksemt uit de wolk!
Toch grijpt hij, bij het ommedwalen,
Maar al te vaak naar idealen,
En vindt, na korten tijd, zich wreed bedrogen…
Zoo kan in schitterende zalen
Het fonklend kunstlicht ons bestralen,
Als niet de zon verrijst aan ’s hemels bogen.
Melitta
Als niet de zon verrijst aan ’s hemels bogen.
Gij zijt die zon, Melitta!… Ge overwint.
Als gij verschijnt, o rein, aanvallig kind!
De jongling voelt: uw ziel spreekt uit uwe oogen,
En als gij schreit, hoe wordt zijn ziel bewogen;
Want Meêly is vaak Liefdes trouwe vrind,
Sinds hij uw tranen zag, hij vurig mint,
Slechts voelt dat gij zijn weelde kunt verhoogen.
Of zal hij nog naar idealen streven?
Uw eenvoud, uw natuur is ziel en leven.
Daar, waar de reinheid zich aan schoonheid paart,
Voert zij de ziel des stervlings hemelwaart.
Hoe kan een vrouw ooit rijker schatten geven?
Materie … ligt bedolven onder de aard.
Rhamnes
Materie ligt bedolven onder de aard.
Verscholen zijn al de edele metalen.
Door moeite alleen kan men dien prijs behalen,
En heeft men ’t goud,… nog is het niet veel waard!
Zijn glans wordt dan slechts niet geëvenaard,
Als ’t door polijsting voor elks oog kan pralen;
Dan is ’t een schat; met woeker zal ’t betalen
Al de energie, waarmede ’t is vergaard.
Die weet “te tempren door welluidendheid,”
’t Genie door wetenschap ten goede leidt,
Voor zulk een heerlijk doel geen zorgen spaart,
Heeft voor den mensch een kostlijk goed bereid,
Dat goed, waar menigeen vergeefs om vleit
Is goud en diamant u… alles waard!
Eucharis
Is goud en diamant u alles waard,
Dan is geen kunst voor u geboren.
Het schoonste landschap gaat verloren,
Heeft men geen oog voor ’t schoon der aard
Maar wie geoefendheid aan kunstmin paart,
Geniet met oog en ooren.
Wat andren nauwlijks hooren,
Voert hij nog meê naar eigen haard.
Een klein verhaal, met kunst geschreven,
Is dikwijls in ons brein gebleven …
Zoo blijv’ haar taal dan niet voor ons verscholen.
Wordt, kunstnaar! door uw streven
Ook ’t kleine niet verheven,
Begraaf u dan in diepe, donkre holen!
Het Volk
Begraaf u dan in diepe, donkre holen,
Is kunst voor u slechts zinnelijk genot,
Uw woord sticht kwaad; vergiftigd is uw spot,
Gij, die der maagd de reinheid hebt ontstolen.
Wij zien het toch, om eenzaam rond te dolen
Is van het waar talent, helaas, vaak ’t lot!
Bedorven is het volk door vod bij vod.
Men haakt op elk gebied naar beetre scholen.
Eén school toch is er reeds, waar aesthetiek
Inheemsch is, waar de tale wordt muziek.
U roep ik toe, o volk, mij dier en waard,
Niet op de straat, niet onder úw publiek
Leert gij ’t begrip van taal en van mimiek!…
Maar voelt ge ’t niet, ’t worde u geopenbaard.
Mevrouw Rennefeld-Lowenstam
“Maar voelt ge ’t niet, ’t worde, u geopenbaard,”
Ik dacht aan hem, met U vereend in trouwe
Toen ik dit zong, en ook aan u Mevrouwe!
O, kom bij ’t feest! … Uw bijzijn is mij waard;
Want als daarginds de menigte is geschaard,
Zit menigeen er ligt, die ’t zich berouwe …
Slechts Offenbach beheerscht thans jonge en ouwe!
Verheven kunst, … zij schijnt gevaagd van de aard!
Wel hem dan nog, wiens blik toch soms een wezen
Van smaak ontmoet … Wat schoon is, uitgelezen,
Vindt meestal slechts verblijf hij eigen haard.
Do kunstgod is de Zon … Werk voort dus zonder vreezen!
De Zon dringt in Uw huis … Zal ’t volk ook dáár genezen?
De zon heeft ook de schatten dáár vergaard!
N. Donker
De zon heeft ook de schatten daar vergaard,
Waar dichtkunst gloeit in ’t menschelijke hart.
O! voelde een elk den waren toon der smart,
Dan ware een elk het prachtig schouwspel waard.
Slechts dáár, waar kunst aan ware kunst zich paart,
Daar schenkt zij gloed, die elke koude tart.
O, als ’t tooneel alleen betreden werd
Door kunstenaars van Kleine’s eedlen aard …
Grillparzer, goede spelers, goed publiek,
Wat waar’ dat al te zamen magnifiek!
Voorzichtig! … Er ligt nog iets in den molen!
Vertaler, ge eischt te veel! … Is ’t volk zóó ziek?
Wie weet, uw taal, klonk zelve ze als muziek,
Drong daar zelfs door, hoe diep dan ook verscholen.
Slotzang
Door de eeuwen heen ligt klaar voor veler oogen,
Wat eens ’t genie deed schittren voor een volk,
Gelijk het licht, dat doordringt door de wolk,
Bij oud en jong de vreugde zal verhoogen.
Ach! Zonder kunst is ieder beeld omtogen
Als met een floers, der droefheid somb’re tolk.
De schoonste gaarde is slechts een zwarte kolk
Als niet de zon verrijst aan ’s hemels bogen.
Materie ligt bedolven onder de aard.
Is goud en diamant u alles waard,
Begraaf u dan in diepe, donkre holen.
Maar, voelt ge ’t niet, ’t worde u geopenbaard:
De zon heeft ook de schatten daar vergaard
Drong daar zelfs door, hoe diep dan ook verscholen.
Rolf den Otter zegt
Op Archive vond ik waar deze meneer Boelen door het vertaalwerk zo verrukt van was. Een opvoering van Grillpartzer’s Sappho: https://archive.org/details/Sappho2006
Rolf den Otter zegt
PS. Het is niet “Movrouw Rennefeld-Lowenstam”, maar Mevrouw. (ocr foutje)
Bas Jongenelen zegt
Gewijzigd. Dank daarvoor.
DirkJan zegt
Ik ben wel de laatste om een ander te wijzen op een typefout, maar zonder de scan te hebben bekeken, dat lukt me ook niet, want ik kan de scan in mijn scherm niet vergroten, dacht ik nu deze reactie zie dat het niet Lowenstam, maar Löwenstam zou moeten zijn, met een ö met twee puntjes. En inderdaad even googelen en vind ik:
Mevrouw Henriëtte Rennefeld-Löwenstam
http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/MariaKleineGartman
Het staat dan ook niet correct op de blog van Laurens Jz, Coster.
🙂
Bas Jongenelen zegt
In de brontekst staat de o zonder puntjes. Dat is dus in 1876 fout gegaan.