Verwarwoordenboek Vervolg (183)
Door Jan Renkema
In het Verwarwoordenboek worden zo’n 500 woordparen behandeld met vaak onduidelijke verschillen: afgunst-jaloezie, bloot-naakt, geliefd-populair, plaats-plek, enz. Talrijke lezers hebben woordparen aangedragen met het verzoek om ook die te behandelen. Vandaar deze wekelijkse rubriek.
Mocht u ook een ‘verwarpaar’ behandeld willen zien, plaats dan een reactie onder deze rubriek. Kijkt u dan wel even op de website om te zien of de woorden al zijn opgenomen.
begeven / opgeven
De woorden verschillen in betekenis, en opgeven heeft nog andere betekenissen.
begeven bezwijken
- Moeten we nu echt al bang zijn dat deze dijk het gaat begeven?
opgeven loslaten
- Opgegeven als patiënt maar toch levend het hospice uit!
Vroeger betekende begeven ook ‘in de steek laten’, zoals te zien is in een uitspraak van de dichter-theoloog-musicus Coornhert uit de zestiende eeuw: Wat ik gaf is mij gebleven, wat ik vasthield heeft mij begeven. En we kennen van oudsher ook zich begeven met de betekenis ‘gaan’, zoals te zien is in het Wilhelmus, het veertiende couplet:
Tot God wilt u begeven,
zijn heilzaam woord neemt aan.
Het werkwoord opgeven kent nog een prachtige variatie aan betekenissen. Neem alleen al de gebiedende wijs Geef op! De volgende zin bevat nog drie verschillende betekenissen.
- Mevrouw Jansen had al opgegeven dat ze de poedermelk had opgegeven maar toch heeft haar baby tot twee keer toe ook de moedermelk opgegeven.
Over zo’n rijke variatie kan ik niet anders dan hoog opgeven!
DirkJan zegt
Het maakt me weinig uit, maar Jan is wat taal betreft natuurlijk wel een pietje-precies en volgens de boekjes is het dus wel ‘het’ hospies (gastenverblijf in een klooster of bejaardentehuis), maar weer ‘de’ hospice, net als ‘de’ hospik.
[ En ja, pik in hospik (hospitaalsoldaat) betekent hier echt pik, dat wil zeggen in de overdrachtelijke betekenis van man, zoals ook in kantoorpik. Hos is de afkorting van hospitaal. Een hospik vind je ook wel tijdens carnaval, maar dat is een ander verhaal … ]
DirkJan zegt
Correctie
Ik had niet in mijn digitale Van Dale uit 2005 op hospice gezocht voor het lidwoord, maar voor de betekenis en de herkomst. Maar toen zag ik dat het dus enkel genoteerd staat als de-woord en zag ik bij hospies dat het juist alleen een het-woord zou zijn. En toen was ik net even te lui om het te checken in de woordenlijst van de Taalunie en bovendien vond ik het ook een uitgesproken de-woord, maar ten onrechte, want van de Nationale Taalcommissie mag het zowel met ‘de’ als met ‘het’ en ook de gratis online Van Dale is tegenwoordig die mening toegedaan, dus Jan Renkema zat niet fout, maar ik, excuus Jan!
En door de weeromstuit heb ik toen niet verder gezocht naar de herkomst en in de Van Dale stond alleen dat het uit het Frans afkomstig was. Inderdaad dat klopt en – zoals te verwachten – is dat weer afgeleid van het Latijnse woord hospes dat gastheer betekent. En hospies is/was ook synoniem aan de huidige betekenis van hospice. In mijn Van Dale staat bij hospice:
– verblijfhuis voor terminale patiënten
– huis waar stervenden die om veelal godsdienstige redenen geen euthanasie wensen, worden verpleegd en begeleid
Een hospice, dat al eeuwen bestaat, was vaak met de kerk verbonden. Andere verwante woorden met de grondbetekenis van gastheer:
hospes (mannelijke hospita), hospik, hospita, hospik, hospitaal, hospitaliteit, hospitant, hospiteren, hospitium, hotel
EINDE