door Freek van de Velde
Eergisteren is op Neerlandistiek een stuk verschenen met als titel ‘Fnuikt een Nederlandstalig doctoraat je kansen op een academische carrière?’, waarin ik verslag deed van een mini-onderzoekje naar het lot van doctores Nederlandse taalkunde in Vlaanderen. Het verrassende resultaat was dat de kans op een academische carrière groter was met een Nederlands doctoraat (gecorrigeerd voor jaar van verdediging, uiteraard).
Er stond overigens nog een klein foutje in dat verslag: het totale aantal was niet 70, maar 62 (34 Engels, 28 Nederlands). Het waren er eerst 70, omdat ik aanvankelijk begonnen was in 1990, en pas later heb beslist om het te beperken tot de periode na 1999, omdat als je verder teruggaat, Nederlands in Vlaanderen de zo goed als ongecontesteerde norm leek te zijn voor een proefschrift op het domein van de Nederlandse taalkunde. Op de resultaten heeft dat geen enkel effect gehad. Die blijven overeind, ook als je verder teruggaat.
Ik ben nog eens teruggegaan naar de data, en heb nu iets anders bekeken: hoe vaak worden die proefschriften geciteerd? Opnieuw zijn er allerlei redenen waarom een werk wel of niet geciteerd wordt, naast de populariteit. Eerlijk gezegd heb ik zelf niet zoveel vertrouwen in die blinde citatie-tellingen, maar dat is een heel ander verhaal. Maar goed. Soms moet je je over je weerzin heen zetten. Ik heb het opgezocht met de applicatie Harzing’s Publish or Perish (Versie 6), en heb gekeken naar Google Scholar. Google Scholar vangt lang niet alle citaties, maar als er een ‘bias’ in zit, dan zal die de Engelstalige citaties wel bevoordelen, dus je vecht eigenlijk met één hand op de rug als je hypothese is dat Engelstalige proefschriften niet meer geciteerd worden dan Nederlandstalige.
De resultaten dan, want daar zit u op te wachten. Ik heb een negatief-binomiaal-regressiemodel gebouwd (een soort veralgemeende Poisson regressie, voor positieve gehele numerieke responsvariabelen), deze keer met als responsvariabele het aantal citaties op Google Scholar, en als verklarende variabele de taal van het doctoraat en opnieuw een controlevariabele voor hoe oud het doctoraat is. Oudere proefschriften hebben langer de tijd gehad om geciteerd te worden, en dat zou een oneerlijk voordeel in de telling kunnen opleveren.
Nederlandstalige proefschriften over Nederlandse taalkunde (althans de Vlaamse van de afgelopen twintig jaar) worden meer geciteerd dan hun Engelstalige tegenhangers, maar door het grote betrouwbaarheidsinterval is het verschil niet significant.
Schatting | 95 % Betrouwbaarheidsinterval | p-waarde | |
Taal: Engels | (referentiewaarde) | – | – |
Taal: Nederlands | 0,53 | [-0,09 ; 1,16] | 0.11 |
Jaar | -0,09 | [-0,16 ; -0,03] | < 0.01 |
Als je niet controleert voor ‘Jaar’, dan is het resultaat wel significant. Maar ik denk dat dat een effect is van de eerbiedwaardige ouderdom van die proefschriften. Ik weet ook dat ‘absence of evidence’ niet hetzelfde is als ‘evidence of absence’. Maar wie dacht dat overduidelijk zou blijken dat Engelstalige proefschriften veel geciteerd worden, vindt hier alvast geen ondersteuning.
Wouter Steenbeek zegt
“Er stond overigens nog een klein foutje in dat verslag: het totale aantal was niet 70, maar 62 (34 Engels, 29 Nederlands).” 34 plus 29 is bij mij 63, dus in dit artikel staat ook minstens één klein foutje.
Freek Van de Velde zegt
Ja. De wet van Muphry (sic). 28 Ndl.
Freek Van de Velde zegt
Is aangepast… Dank voor het melden!
DirkJan zegt
Indrukwekkend academisch taalgebruik om uit te leggen hoe je je onderzoekje hebt opgezet en even indrukwekkend daaronder de weergave van de resultaten: imponerend allemaal, maar hier is, ook voor gewone taalkundigen, natuurlijk geen jota van te begrijpen. En ik heb ook geen idee hoe je die citaten in de database concreet hebt opgespoord, maar het zal ongetwijfeld allemaal methodologisch correct zijn, daar heb ik geen vraag over,
Maar ik heb wel een vraag over wat anders. De uitkomst is:
“Nederlandstalige proefschriften over Nederlandse taalkunde (althans de Vlaamse van de afgelopen twintig jaar) worden meer geciteerd dan hun Engelstalige tegenhangers, maar door het grote betrouwbaarheidsinterval is het verschil niet significant.”
Vraagje. Is in je onderzoek alleen gekeken in Engelstalige tijdschriften, of ook in Nederlandstalige en als dit laatste het geval was, Hoe is dan de verdeling in concrete aantallen? Simpeler gevraagd, Hoeveel Nederlandstalige citaten verschenen er in Engelstalige tijdschriften en hoeveel in Nederlandstalige?
Freek Van de Velde zegt
Beste Dirkjan, Ik heb de cijfers gewoon uit de applicatie ‘Publish or Perish’ gehaald (vreselijke naam). Soms staat de titel er twee keer in, met andere citatiecijfers. Dan heb ik het hoogste cijfer genomen. Ik ben niet nagegaan wáár die proefschriften precies geciteerd worden. Dat is op zich wel interessant, maar gaat een beetje te ver voor dit mini-onderzoekje. Als ik binnenkort nog wat tijd vind, zal ik ook nog eens kijken naar de h-index van alle proefschriftauteurs, al kleven ook daar weer methodologische bezwaren aan. Ik zeg niet dat dit mini-onderzoekje de onderste steen boven haalt. Het enige wat ik wil duidelijk maken, is dat het empirisch helemaal niet zo duidelijk is dat een proefschrift in het Engels je carrière de wind in de zeilen geeft.
DirkJan zegt
Ok, maar dan had ik dat in ieder geval wel vermeld en je begrijpt vast waarom ik deze (ham)vraag heb gesteld, omdat het voor de hand ligt dat Nederlandstalige citaten eerder in Nederlandstalige tijdschriften zullen voorkomen, misschien alleen maar, en (bijna) nooit in Engelstalige, terwijl ik me goed kan voorstellen dat Engelstalige citaten uit Engelstalige doctoraten wel in Nederlandstalige tijdschriften worden opgenomen. Snap je, en dan vind ik de conclusie dat een Nederlandstalig doctoraat een glansrijke carrière niet in de hoeft te staan, integendeel, wat voorbarig. Zeker als je bedenkt dat het dus mogelijk is dat er de afgelopen twintig jaar geen enkel Nederlandstalig citaat in een internationaal Engelstalig tijdschrift is verschenen. Tel uit je winst.
“No further questions Your honour.”
🙂