Iedere vreugdekreet over het Nederlandse toneel slaat al snel om in een jammerklacht. Dat geldt natuurlijk vooral in de huidige duistere periode waarin iedereen die ooit dacht zijn geld te kunnen verdienen door op een podium te gaan staan, zich inmiddels vertwijfeld afvraagt hoe lang het nog zal duren voor de schijnwerpers moeten worden verkocht. Maar het geldt al veel langer, zo blijkt uit het onlangs verschenen boek In reprise.
In reprise is een van de uitkomsten van een mooi project: het opstellen van een lijst met Nederlandstalige toneelstukken die tot ‘het repertoire’ dienen te behoren van het Nederlandse toneel: de stukken die met enige regelmaat steeds opnieuw worden opgevoerd: van het vijftiende-eeuwse Elckerlijc tot en met Gif van Lot Vekemans. De duistere kant is dan dat dit in de praktijk nauwelijks gebeurt: wanneer je het goed beschouwt behoort eigenlijk geen enkel Nederlands stuk in die zin tot het repertoire. Als er één regie van een stuk bestaat, is dat vaak al heel wat.
Uitgestreken gezicht
Een top-25 en een top-100 van de repertoirabele stukken zijn te vinden op de website van In reprise. In het nu verschenen boek worden er 22 uit de top-100 gelicht door een keur van onderzoekers – vooral theaterwetenschappers, maar ook wel wat neerlandici.
De bedoeling van het boek was volgens de redactie om mensen enthousiast te maken voor die stukken. Als je zoiets aan wetenschappers vraagt, mislukt dat vaak. Vooral geesteswetenschappers doen er vaak alles aan om hun enthousiasme zoveel mogelijk te verbergen, omdat ze geloven dat onderzoekers alleen serieus genomen worden met een uitgestreken gezicht.
Net nodig
Dat gebeurt in dit boek ook wel. De theaterwetenschapper Laurens de Vos heeft bijvoorbeeld de taak gekregen om uit te leggen waarom Suiker van Hugo Claus heropvoering verdient. Hij heeft zich van die taak gekweten door zeer uitvoerig te beschrijven wat voor moeilijkheden zich voordeden bij eerdere opvoeringen. Aan de kwaliteiten van het stuk komt hij pas toe in de allerlaatste alinea van zijn stuk, alsof hij toen ineens besefte dat hij hier toch ook nog wat over moest zeggen:
Is het voor hedendaagse regisseurs de moeite waard Suiker af te stofffen en opnieuw op de planken te brengen? Welzeker, want het stuk verkent een wereld die niet alleen seizoenarbeiders toebehoort, maar ons allemaal. Een wereld waarin de mens teruggeworpen is op zichzelf, maar niettemin zijn medemens nodig heeft, al beseft hij dat onvoldoende. Een wereld waarin een mens kapotmaakt wat hem dierbaar is, en spijt, vertwijfeling en eenzaamheid zijn deel worden. Een wereld waarin hij, om de zure smaak van het bestaan te verzachten, op zoek gaat naar een zoethoudertje.
Zo’n verzameling dooddoeners lijkt mij niet voldoende om nu meteen te gaan ‘stoffen’. Tjonge een stuk over dat de mens zijn medemens nodig heeft “al beseft hij dat onvoldoende”! Dat hadden we nu net nodig.
Onzegbaar
Gelukkig zijn veel andere stukken wel animerender – en gelukkig horen de stukken van de neerlandici die hebben bijgedragen erbij, zoals het stuk waarin Marijke Meijer Drees het Nederlandse volk opzweept om ondanks alle bloed en kitsch toch maar naar Aran en Titus of wraak en weerwraak (1641) van Jan Vos te gaan, het artikel waarin René van Stipriaan eerst lang met succes pretendeert een stuk te schrijven over Cloaca van Maria Goos om dan ineens toch met Moortje van Bredero op de proppen te komen, of de geestdrift van Bart Ramakers voor de multimediale potentie van Elckerlijc.
De mooiste stukken kwam dan toch weer van een theaterwetenschapper: Veronika Zangl over de stukken Leedvermaak, Rijgdraad en Simon van Judith Herzberg, vooral omdat Zangl heel precies blootlegt welke subtiele rol taal speelt in deze stukken, waarin mensen voortdurend aan het woord zijn, voortdurend babbelen, er is geen toneelschrijver geweest die de spreektaal zo op papier heeft weten te vangen als Herzberg, terwijl ze tegelijkertijd van alles ongenoemd laten – het leed in de persoonlijke geschiedenis van de personages. In die zin, laat Zangl zien, gaan de stukken over het letterlijk onzegbare, terwijl er dus van alles wordt gezegd.
Alleen al dit citaat uit een interview van Ischa Meijer met Herzberg maakt In reprise de moeite waard:
Praten is het meest originele, creatieve, persoonlijke en fantastische dat je kunt doen. […] Praten is geen voorrecht – het is dat juist niet. Praten is er gewoon, het kost niks, het blijft ook niet bewaard, en het stroomt de hele dag en nacht maar door, overal om je heen, in de hele wereld, en niemand hecht er eigenlijk waarde aan. Weggooiteksten, in de zuiverste zin van het woord. Een enorme schat aan energie, merkwaardigheid en echtheid.
Ik denk dat dit citaat een groot inzicht geeft in het hele oeuvre van Herzberg – ook haar poëzie, die immers ook het parlando voorbij is. De beste gedichten van Herzberg zijn ook weggooiteksten die door de dichteres zijn opgeraapt en die we sindsdien nooit meer kwijt willen. In dit citaat zit alles die haar werk bijzonder maakt: de aandacht voor het alledaagse, voor de ‘merkwaardigheid’ in dat alledaagse. De overstelpende massa van dat gewone, dat tegelijkertijd het ‘meest originele, creatieve, persoonlijke en fantastische’ is dat je kunt doen.
Een groot deel van Herzbergs werk gaat over het onbewuste, de gedachten die je kunt hebben en niet kunt uitspreken – het soort gedachten dat ook dieren wel moeten hebben:
Zoals
Zoals je soms een kamer ingaat, niet weet waarvoor,
en dan terug moet langs het spoor van je bedoeling,
zoals je zonder tasten snel iets uit de kast pakt
en pas als je het hebt, weet wat het was,
zoals je soms een pakje ergens heen brengt
en, bij het weggaan, steeds weer denkt, schrikt,
dat je te licht bent, zoals je je, wachtend,
minutenlang hevig verlieft in elk nieuw mens
maar toch het meeste wachtend bent,
zoals je weet: ik ken het hier, maar niet weet waar het om ging
en je een geur te binnen schiet bij wijze van
herinnering, zoals je weet bij wie je op alert
en bij wie niet, bij wie je kan gaan liggen,
zo, denk ik, denken dieren, kennen dieren de weg.
De paradox is dat de dichteres voor zulke onbewuste, niet-talige gedachten hier toch de woorden weet te vinden. Die paradox wordt nog sterker uitgedrukt in een ander bekend gedicht:
Ziekenbezoek
Mijn vader had een lang uur zitten zwijgen bij mijn bed.
Toen hij zijn hoed had opgezet
zei ik, nou, dit gesprek
is makkelijk te resumeren.
Nee, zei hij, nee toch niet,
je moet het maar eens proberen.
Een van die onuitspreekbare zaken zijn stemmingen. In onze individualistische tijd worden ze vaak gezien als eigenschappen van het ik, iets dat je hebt of niet. Maar stemmingen zijn juist ook eigenschappen van groepen, ze zijn aanstekelijk. Een stemming zit niet in jou, jij kunt in een stemming komen:
Blijf bij
Blijf bij verstandige mensen vandaan
blijf in de buurt van verliefden
al ben je alleen en het is niet op jou
blijf liever in beduusde rouw want
verstandigheid is besmettelijk
en keelt je steeds.
Dat in doodgewone woorden vangen van gedachten die eigenlijk niet te zeggen zijn, dat is ook de kracht van Herzbergs toneelwerk. Precies zo’n nieuw perspectief op die stukken – ze handelen eigenlijk over taal, maken dat je ze eigenlijk wel weer eens op het podium zou willen zien. Als daar ooit weer eens iemand in de schijnwerpers gaat staan.
Rob van der Zalm, Anja Krans, Bart Ramakers en Veronika Zangl (red.) In reprise. Tweeëntwintig Nederlandse en Vlaamse toneelstukken om opnieuw te bekijken. Amsterdam University Press, 2020. Bestelinformatie bij de uitgever.
Laat een reactie achter