Over mijn bezoek aan het graf van Jean-Luc schreef ik in De Parelduiker (jrg. 3, nr. 3, oktober 1998): ‘Onder de brandende zon, loop ik langs de zerken en tombes, op zoek naar de graven van vader en zoon Nicod. Bijna op elke tombe ligt een gekruisigde Jezus, koperbruin in de meedogenloze middagzon. Bij het geluid van elke voetstap schiet ergens ritselend een hagedis weg. Na enige tijd sta ik oog in oog met een blanke, uit steen gehouwen boek waarop duidelijk de naam “Alexandre Nicod Pasteur” is te lezen en op de rechter bladzijde een spreuk uit psalm “22 V II-12”. Psalm 22 ‘Mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten’ bevat de regels ‘Mijn God, ik roep des daags, en Gij antwoordt niet, / en des nachts, en ik kom niet tot stilte’. Van het een komt het ander. Associërend herinner ik mij het gedicht ‘Een zoeker’ van Reve:
Ik sta op de rand der wereld
en roep: ‘Waar zijt Gij?’
De echo antwoordt: ‘Zij gij? Gij?’
Van een tombedeksel, of een zerk op het graf van de dominee was geen sprake. Het boek lag aan de voet van een kleine cipres. Reve schrijft in Het Boek Van Violet En Dood over de dominee: ‘Als ik hem des Zondags door de dorpsstraat naar de Eglise Réformée zag lopen met zijn grote bijbel onder de arm, viel het mij op dat hij niet liep maar schreed. (…) Door mijn afkeer van de vader, die mij weerzin inboezemde, gevoelde ik des te meer genegenheid voor de zoon.’
Niet ver van het graf van de vader bevindt zich het graf van zijn zoon. Een in kitscherige kleuren beschilderd paneel maakte duidelijk dat op die plek ‘NICOD Jean- Luc’ lag begraven. Ik maakte een foto van het paneel: op het schilderij loopt een trap naar de hemelpoort die uitnodigend openstaat. Links – onder de in goud geschilderde naam ‘Jean-Luc’ – staan de jaartallen ‘1996 1992’. In witte kapitalen is een gedicht geschreven:
UN JOUR, TON JOUR
Ô MON DIEU, JE VIENDRAI
VERS TOI ET DANS LA VÉRITABLE
EXPLOSION DE MA RESURRECTION
JE SAURAI ENFIN QUE L’AMOUR
C’EST TOI
Reviaanser kan het niet. Ik meende tijdens mijn bezoek aan het kerkhof dat deze bijbelse tekst van Reve was. Het kitscherige schilderij was naar mijn idee van de hand van Joop Schafthuizen: ‘Het paneel leunt tegen de rug van een zerk van een ander graf. Zonder dit op hout geschilderd eerbetoon aan Jean-Luc zou niemand weten dat hij hier ligt, onder de bloeiende viooltjes, lavendel en enkele kleurig beschilderde platte stenen. In de hoek van het graf bloeit een rozenstruik in dezelfde felrode kleur als die naast de deur van La Grâce.’
Maar wat betekenen de jaartallen ‘1996 1992’? In de roman vertelt Reve dat Jean-Luc door een verkeersongeluk op de rotonde van de stad Valréas met een kniekwetsuur en een hersenschudding in het ziekenhuis is beland. Na een knieoperatie bleef Jean-Luc last houden van zware hoofdpijnen. De hersenschudding zou hem noodlottig worden. Zo kwam Jean-Luc om het leven door een ‘onevenwichtig jong persoon’, die ‘met diens automobiel onrechtmatig (had) ingevoegd’. Een ‘imbeciel dus, die zo maar voor de sport op Jean-Luc zijn automobiel ingereden was’: ‘Ach arme lieve Jean-Luc, ik hield zo veel van je, meteen al toen ik je zag, weet je dat?’
Reve beschrijft de rouwdienst in de gereformeerde kerk en de begrafenis op het kerkhof van Dieulefit. Is Jean-Luc werkelijk door een verkeersongeluk om het leven gekomen? De bewoners van Le Poët-Laval weten van het verkeersongeluk, dat vermoedelijk in 1992 is gebeurd. Er wordt verteld dat er een tractor bij het verkeersongeval betrokken was.
In HBVVED beschrijft Reve het doodsbericht van Jean-Luc dat achter glas in een kastje aan de buitenmuur te lezen was. Een ambtenaar van het gemeentehuis in Le Poët-Laval dook op mijn verzoek in het archief en overhandigde mij korte tijd later een kopie van de ‘transcription de décès Jean-Luc NICOD’, waarop staat vermeld dat hij op 8 juni 1992 om tien uur is overleden. Uit de summiere feiten is eveneens op te maken dat hij op 24 augustus 1966 is geboren in L.. Hij wordt nader beschreven als student, wonende in Le Poët-Laval, zoon van Alexandre Nicod (overleden) en Jeanne M. ‘Jeanne’, zoals zij ook in HBVVED wordt genoemd.
Jean-Luc is geboren in 1966, het Rampjaar 1966! Hoofdstuk X van de roman: ‘Het jaar 1966 was een rampjaar omdat ik in dat jaar rooms-katholiek werd, terwijl ik nog niet zeker wist of ik dat wel echt wilde. Nagedacht had ik wel, maar er uit gekomen was ik niet. Thans, vele jaren na dato, vind ik het een verstandige stap. Zonder die stap zoude ik mijn eigen doodgedronken hebben, gek geworden zijn en in elk geval nooit meer iets geschreven hebben.’ Het Rampjaar 1966 was het jaar van het Ezelproces, de ‘Pleitrede’ en vrijspraak. Maar tevens was ’t het jaar van Reves ineenstorting door Koning Alcohol en van zijn wederopstanding: ‘ma resurrection’, met dank aan zijn bezoek aan het bedevaartsoord Onze Lieve Vrouw Ter Nood in Heiloo (‘Oefening van berouw’).
Ik trad voor dat beeld, ik zeg:
‘Mevrouw, moet U horen,
kijk, dat is niet niks: God is uit U geboren:
dus mij uit de kruik en de drank
en de fles trekken
moet voor U een klein kunstje wezen,
dus laat mij niet verrekken.
Mevrouwtje, kom luister en sleep mij erdoor,
dan hebt U nog nut, dan bent U nog érgens goed voor.’
Halleluja,
Nix aan de handa!
Goed, 1992 is dus het sterfjaar van Jean-Luc. Maar wat betekent het jaartal 1996? Dat moet het jaar van verschijnen van Het Boek Van Violet En Dood zijn. Zo, dacht ik, brengt Reve literatuur en werkelijkheid (het leven), samen in de roman.
(Wordt vervolgd)
Laat een reactie achter