Door Jacques Klöters
Ik moest vanmorgen denken aan mijn studietijd en wat ik daarin geleerd heb waar ik mijn hele leven wat aan gehad heb. Ik studeerde Nederlandse taal en letteren en ik was minder in grammatica en taalkunde geïnteresseerd dan in literatuur. De studie was buitengewoon populair op dat moment. Als je niet wist wat je wilde worden ging je rechten, politieke en sociale wetenschappen (psf) of Nederlands studeren. Veel mede-studenten waren schrijvers in de dop en gebruikten de studie om de lucht van de literatuur in te kunnen ademen, gelijk gerichte zielen te treffen en om veel te kunnen lezen. Ik zie in gedachten Gerrit Komrij rondlopen op ons instituut, Adriaan Van Dis, Charlotte Mutsaers, de latere recensent Carel Peeters in zijn blazer met het verzameld werk van Ter Braak onder zijn arm. Er waren aankomende liedjesschrijvers als Ivo de Wijs, Jan Boerstoel en Hans Dorrestijn en dichters als Ad Zuiderent en Tom van Deel .
Mijn studie bracht me dus vooral in een creatief milieu, maar gaf me ook vaktaal. Gereedschap om iets te kunnen zeggen over teksten, om ze te analyseren zodat je verder kwam dan: ja, ik weet het niet, het heeft iets …eh…het grooved…weet je wel?
We analyseerden veel gedichten, dat was het zg close-readen waarbij je uiterst nauwkeurig teksten las en waar je ook je kennis van de grammatica bij in kon zetten. De massale hoorcolleges vond ik voornamelijk saai, maar de werkcolleges waarin we samen aan een project werkten konden zeer boeiend zijn.
Ik herinner me mijn docent taalkunde Rudolf Geel die als jong en alternatief gold. We zaten met hem in een werkgroepje dat op onze studentenkamers en woningen bijeenkwam. We wilden af van de officiële literatuur en alternatieve wegen bewandelen. Het was de tijd van de flower power en de psychedelische muziek. Konden we ons niet met songteksten bezighouden?
Rudolf Geel vond dat dat wel kon, we zouden ze gaan bestuderen en vertalen, we mochten zelf titels inbrengen. George Suurmond die ook tijdens de colleges jointjes rookte, stelde de song Greasy Heart voor van de psychedelische rockgroep Jefferson Airplane. Een schitterend nummer maar waar ging het eigenlijk over?
Don’t ever change people even if you can
You are your own best toy to play with remote control hands
Made for each other made in Japan
Woman with a greasy heart automatic man
Don’t ever change people your face will hit the fan
Don’t ever change people even if you can
Don’t change before the empire falls
You’ll laugh so hard you’ll crack the walls
En als je al een idee had waar het over ging, hoe zou je dat in het Nederlands kunnen omzetten en wat veranderde daardoor aan de sfeer en werking van het lied?
Een ander kwam met het lied Suzanne van Leonard Cohen. We sloegen aan het vertalen. Vertalen is interpreteren. Het eerste couplet lukte wel, maar bij het tweede couplet over Jezus die een visser was “Forsaken, almost human, he sank beneath your wisdom like a stone” Ja dat was nog niet zo makkelijk. Wat bedoelde hij te zeggen, hoe konden wij dat in onze eigen taal zeggen? Bij het derde couplet liepen we vast.
Now, Suzanne takes your hand and she leads you to the river
She’s wearing rags and feathers from Salvation Army counters
And the sun pours down like honey on our lady of the harbor
And she shows you where to look among the garbage and the flowers
There are heroes in the seaweed, there are children in the morning
They are leaning out for love and they wil lean that way forever
While Suzanne holds her mirror
Waar gaat dit over vroegen wij ons af, is dit wartaal, is dit poëzie, verwijst het naar een werkelijkheid, is het abstract, is het muziek?
Voor mij was dit een groot leermoment. Ik begreep dat als ik een tekst niet kon vertalen, ze gewoon niet in mijn macht lag en dat ik er dan ook niets over hoefde te zeggen. Toen kort hierna Rob Chrispijn kwam met een mooie vertaling voor Herman van Veen, voelde ik diepe bewondering voor zijn poging.
Ik begreep ook dat vertalen een enorm sterke manier was om mijn schrijfkunde te verbeteren. Ik nam mij voor om alle liedjes die me troffen te gaan vertalen, al was het maar een paar regels. Het moest wel zingbaar blijven, dus het metrum, de rijmposities, de klemtonen, moesten kloppen. Dat was een hele klus. Gepriegel met woordjes.
Toen ik mijn docent Willem Wilmink beter leerde kennen, vertelde hij me dat hij elke ochtend begon met het vertalen van een gedicht. “Een timmerman begint zijn ochtend ook met het uitpakken van zijn gereedschap en het scherpen van zijn beitels. Dat vertalen is net zo iets, het dwingt je alle registers open te trekken van je taalvermogen. Als je een half uurtje vertaald hebt, dan sta je aan, dan ben je in de juiste sfeer en kan je iets eigens gaan maken.”
Wat er in de boeken stond die ik moest lezen voor mijn studie, ben ik vergeten. Maar de lessen van mijn docenten niet.
Dit stuk verscheen in Jacques Klöters. Ik moest vanmorgen denken. Mijn journaal. Nijgh & Van Ditmar, 2020. (Bestelinformatie bij de uitgever.)
foto Willem Wilmink fotograaf onbekend
Laat een reactie achter