Boer
Uit baaierdklei gebouwd,
een klomp, gestoten uit de ombren grond,
in kleur en vormen aan zijn erts gelijk,
de knoestige schenkels in het zogend slijk,
met de aarde één in lijfelijk verbond.
Stronk in het woud.
Door de vertakte adren kruipt het sap der velden
naar den omschorsten nek;
in kerven van gelooide handen woekert kruid.
Rondom op de gerechte plek
dringt het gewas de bodem uit;
hij grijpt de gave en mompelt: God!
sluitboom en sleutel op de wegen tot
de wortels van den stam,
juichkreet en angstbezwering van het lot.
En dag en nacht de duistre ritus van
’t verwekkende gebaar.
De wentelingen van het kerend jaar
storten ’t verzameld zaad in verse voren.
Hij ziet de vrucht, geleidelijk verloren
in d’aanblik van een oogst van zonen, vlezig vee
en zwichtend koren.
Gerard Diels (1897-1956)
uit: Het doornen zeel (1946)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter