Die Bienen und das Unsichtbare is het taalboek van deze eeuw. Nee, het is meer – het is een boek over de mens, over alles. En dat dan van deze eeuw. Het is lange tijd dat ik zoveel plezier heb gehad met een boek als met dit lange essay van de Oostenrijkse schrijver Clemens J. Setz. Eindelijk iemand die de taal beschrijft als wat ze is. Een instrument om niet gek te worden. Een instrument om gek te worden. Een manier om mensen te verbinden en te verdelen. Iets wat je eigendom kan zijn en dat je volkomen kan ontglippen. Iets om je diepste gedachten in uit te drukken, ook als niemand ze begrijpt.
Misschien is geen mens het met me eens, maar dat kan me niets schelen. Dit boek voelt alsof het speciaal voor mij geschreven is. Het gaat over een onderwerp uit een kleine niche, en ik zit toevallig helemaal in die niche: dat van de mensen die gefascineerd zijn door het idee dat we talen niet per se door de eeuwen heen gegroeid zijn – dat we ze ook actief kunnen maken. En dat als zo’n taal eenmaal gemaakt is, dat je daar dan gedichten in kunt schrijven.
Setz beschrijft in zijn boek allerlei van dat soort talen en hun dichters. Hij doet dat in een machtige stijl – grappig, ontroerend, eigenzinnig, en glashelder. Hier is een dichter aan het woord over dichters, een volkomen eigenzinnig mens over een aantal van de eigenaardigste mensen.
Tientallen talen beschrijft Setz, en in bijna ieder van die talen vond hij dichters – mensen die besloten kunst te maken in een kunsttaal. Al die verhalen geven een fascinerend beeld van de mens en van zijn relatie met de taal. Ik heb toch warempel wel het een en ander gelezen over kunsttalen, maar over ieder onderwerp weet Setz dingen op te diepen waar ik nog nooit van had gehoord. Dat alles lardeert hij met allerlei uitstapjes naar de vraag hoe kinderen kijken naar gehandicapten, de vraag of je gedichten wel kunt vertalen, en bananen.
Er is bijvoorbeeld het verhaal van het Talossa, in 1979 bedacht door een 14-jarig jongetje in Milwaukee, Robert Ben Madison, als taal van het ‘land’ dat zijn jongenskamer was. Uiteindelijk zette de jongen dat land op het internet en het kreeg een heuse aanhang, mensen die zich burger noemden van dat land, en die in ieder geval iets van de taal leerden. Madison was oorspronkelijk de koning van zijn land, maar aan het begin van deze eeuw werd hij afgezet door mensen die een andere kant op wilden met het land, en zelfs verdreven. Nu kan hij dus het land dat hij zelf gefantaseerd heeft niet meer in, en kan hij niet meer communiceren met de enige andere mensen die iets van zijn taal spreken. De tragedie werd door een anonieme dichter bezongen in een gedicht op het internet:
Noi demandent voastra
capitulazium imediada es uncondiziunal
àl num dels þervuschlas din dels tavac’ hosts
es dals beschciolas da toct i pläts!
We eisen jullie
onmiddelijke en onvoorwaardelijke overgave
in naam van alle kamerplanten
en kleine dieren overal!
Van wie is een taal? De vraag speelt ook een rol in de uitgebreide passages waarin Setz in een existentiële crisis zat en probeerde Volapük te leren, een kunsttaal uit de negentiende eeuw die bedoeld was voor internationale communicatie, maar ten onder ging door de ingewikkeldheid van de grammatica en de ondoorzichtigheid van de woordenschat. Bovendien ontstonden in de Volapük-beweging grote ruzies onder andere doordat de maker, de katholieke priester Schleyer, die de taal minder goed sprak dan sommige van zijn volgelingen toch de macht niet uit handen wilde geven.
De stukken over het Volapük in dit boek zijn onder andere fascinerend door dat Setz zijn eigen angst voor de waanzin weet te vervlechten met de waanzin van zo’n ondoordringbare taal die ooit de pretentie had de wereld te veroveren én door zijn oog voor de poëzie ervan (de vertaling die ik geef is mijn vertaling van Setz’ Duitse vertaling):
Viol floron in jad e dag
ti no logon deli,
toä glofon dis bled e stag,
gevon benosmeli.
een viooltje bloeit in de schaduw en duisternis,
het ziet bijna de dag niet,
hoewel het onder de bladeren en stengels groeit,
geeft het een geur af.
Blissymbolics, ooit bedacht door de voor de nazi’s uit Oostenrijk gevluchte Jood Charles Bliss, die een wereldtaal wilde maken die niet gebaseerd was op klanken, omdat hij vond dat dit vragen was om onduidelijkheid en leugens. In plaats daarvan gebruikte hij een soort pictogrammen. Van die wereldtaal kwam niets, maar de taal werd uiteindelijk gebruikt op een door Bliss niet voorziene manier: als een systeem om kinderen die ‘locked in’ waren, bijvoorbeeld doordat ze zwaar spastisch waren, maar die hun ogen wel konden bewegen alsnog te laten communiceren, namelijk door naar die pictogrammen te kijken terwijl een computer hun blik volgde en zo zinnen aaneen te rijgen.
Een van de patiënten die baat had bij zijn uitvinding, een zekere Mustafa Ahmed Jama in Malmö, werd een dichter in Blissymbolics, zijn moedertaal. Setz zoekt hem en zijn broer op om met hem te praten over hoe het is om in pictogrammen te dromen, en hij neemt een aantal gedichten van de dichter op.
Maar het allerbeste deel van het boek is het laatste, over het Esperanto, dat Setz vooral beschrijft aan de hand van een paar van de grootste dichters in die taal: vooral de Schot William Auld, de IJslander Baldur Ragnarsson, de Spanjaard José Camacho en de Kroatische Spomenka Štimec – over de laatste zegt Setz zonder ironie dat ze de Nobelprijs voor de Literatuur zou verdienen. De rode draad in dit deel is het verhaal van de blinde Russische dichter Vasili Erosjenko (1890-1952), die ondanks zijn handicap de wereld rondtrok en door de hechte sociale structuur van de idealistische Esperanto-beweging overal waar hij kwam kon logeren en vrienden ontmoette – wat Setz een beschouwing ingeeft over wat een nachtmerrie het moet zijn om inderdaad overal vrienden te hebben.
Het verhaal van Erosjenko is nauwelijks bekend buiten een kring van hooguit honderd Esperanto-geleerden op de wereld. Ik denk dat ik daar een van ben, maar ook hier leerde ik allerlei nieuwe details. Dat verhaal is trouwens ook kenmerkend voor het boek, want het levensverhaal van Erosjenko was volkomen krankzinnig. Om slechts één detail te nemen: op zeker moment werd hij India, waar hij een blindenschool had opgericht, uitgegooid omdat men hem verdacht van Bolsjewistische sympathieën. Daarop trok hij naar Japan, waar hij een bekend schrijver van kinderverhalen werd (in het Japans dus!)
Het is dat oog voor verhalen, gecombineerd met een gebrek aan schroom van de auteur om zichzelf en zijn eigen eigenaardigheden aan de oppervlakte te brengen, én de neiging om onbekommerd om alles aan alles te verbinden die Die Bienen und das Unsichtbare (de titel verwijst naar citaat van Rilke die dichters ‘de bijen van het onzichtbare’ noemde) tot een van mijn lievelingsboeken aller tijden maken.
En dan is er de stijl, en de humor. Op zeker moment beschrijft Setz hoe een dochter van Thomas Mann, Elisabeth Mann Borgese, haar hond Arli probeerde te leren typen:
Ze zei bijvoorbeeld ‘Arli’ en Arli tikte: A L I. Of ze zei ‘bad’ en Arli tikte: B E D. Of B D. Of B A D D. Spelling speelde voor de hond geen bijzondere rol.
Ik heb nog nooit zo’n liefdesbrief aan de taal gelezen als dit boek.
Laat een reactie achter