door Laurens Ham
1982 en 1983 waren doorbraakjaren voor de Nederlandstalige popmuziek. Een ongekend aantal Nederlandstalige artiesten bestormde de poppodia en de hitlijsten: van Het Goede Doel tot Toontje Lager, van De Dijk tot Drukwerk, van VOF de Kunst tot Frank Boeijen Groep. De absolute vaandeldrager van die jaren was natuurlijk Doe Maar, de groep die in deze jaren alle Nederlandse popmuziekrecords verbrak. Maar ook in de marge was er van alles gaande: er waren punkartiesten actief als (de vroege, nog vrij rauwe) Tröckener Kecks; Ton Lebbink maakte eigenaardige punkpoëzie; De Div en Bazooka brachten stuwende new wave-mini-albums uit; en Cherry Wijdenbosch startte een solocarrière, wat onder meer resulteerde in het culthitje ‘Dame uit Suriname’.
Veel van deze bandjes waren geboren uit een crisis. Vanaf eind jaren 70 tot aan de opkomst van de cd halverwege de jaren 80 verkeerde de platenwereld in economisch zeer zwaar weer, zo valt te lezen in Peter Voskuils indrukwekkende naslagwerk Dutch Mountains, over de Nederlandse platenindustrie. Toen zich in deze diepe recessie ineens de veelbelovende Nederlandstalige groep Doe Maar aandiende, leidde dat tot een kortstondige run op groepen in de landstaal. De werkloosheidscrisis en slechte vooruitzichten voor jonge mensen brachten daarnaast een groot aantal autodidacten ertoe een gokje te wagen met een muziekcarrière. VOF de Kunst, om maar een voorbeeld te noemen, werd daadwerkelijk als vennootschap onder firma opgericht, wat onder meer belastingtechnische voordelen bood en de band dus voor boekers goedkoper maakte. ‘Voor deze moeilijke tijd is een v.o.f. misschien wel ’t ei van Columbus,’ zei toetsenist Frans Baudoin eind december 1983 in Het vrije volk.
De nummers van deze bands bezóngen daarnaast ook vaak de crisis. Natuurlijk, het leeuwendeel van de liedjes draaide om de aloude popthema’s van liefde en verlangen, maar ook werkloosheid, de atoombom, racisme en neofascisme kwamen vaak terug. Dat was uiteraard geen puur Nederlandse trend: ook bij het beluisteren van contemporaine Britse en Amerikaanse groepen schalde de doemsfeer je speakers uit. Wel bijzonder aan de Nederlandstalige pop was de vloeiende manier waarop sombere en lollige, ironische en deadpan gebrachte liedjes bijeenkwamen. Helemaal serieus werd het nooit, hoe heftig de thematiek die bezongen werd soms ook was: niet bij een toch als socialistisch bekendstaande groep als Drukwerk, niet in de boos-grappige rock van Normaal, zéker niet bij Het Goede Doel en Doe Maar. Die laatste twee groepen knipoogden wel voortdurend naar de maatschappijkritiek, maar altijd op zo’n bestudeerd nonchalante manier dat je er moeilijk een écht statement in kon beluisteren.
Het album dat de tijdgeest misschien wel het best wist te vangen, was Het leed versierd van Klein Orkest. Het album roept bij veel hedendaagse luisteraars wellicht weinig herkenning op: behalve openingsnummer ‘Laat mij maar alleen’ (een bescheiden Top 40-hitje) stonden er op de eerste persing geen klappers. ‘O, o, Den Haag’, een van de overbekende liedjes van de groep (en met een nummer 4-positie feitelijk de grootste hit), verscheen in hetzelfde jaar 1982, maar dit nogal afwijkende nummer verscheen onder het pseudoniem Harry Klorkestein, een vrij doorzichtig anagram van Klein Orkest met de voornaam van zanger Harrie Jekkers ervoor. De andere nummers van de groep die bekend zijn gebleven, ‘Koos Werkeloos’ en ‘Over de Muur’, moesten ten tijde van Het leed versierd nog uitgebracht worden. Toen ‘Koos Werkeloos’ een hit werd, werd er wel een nieuwe versie van het album uitgebracht met dit nummer als extraatje erop.
Het leed versierd blijkt echter bij terugluisteren een vrolijk stemmend album. Het katapulteert ons niet alleen met zijn typische geluid – orgeltjes en synthesizers, nadrukkelijke drum- en baspartijen – terug naar de vroege jaren tachtig, de band bezingt ook een heel aantal van dé thema’s van der tijd. ‘Soldaat op de foto’ is een oldskool anti-oorlogsnummer. ‘De laarzen’ bezingt op de typische cynische toon van die jaren de dunne grens tussen conservatisme en neofascisme: ‘Je leest het altijd in de krant / het gaat niet goed in Nederland / want wie bezit is de sigaar / ze kraken alle huizen maar / dat tuig helpt Holland in het graf / stuur er de knokploegen op af’’. Als je de ‘burgers van het gezond verstand’ de macht zou geven, dan staat dat kortom gelijk aan een totale onderdrukking van alles wat afwijkt: ‘Geef hen de macht, marcheren maar, de laarzen staan al klaar.’ Het later toegevoegde ‘Koos Werkeloos’ geeft een man het woord die hoopt te profiteren van de werkloosheidscrisis: ‘Laat Koos maar vissen aan de waterkant / mij niet gezien achter de lopende band / en Koos gaat ook geen vakken vullen / zeker om de zak te vullen van de fabrikant.’ Een echt protestnummer kun je dit liedje dan ook niet noemen: het signaleert eerder vrij laconiek hoe gewone mensen zich plooien naar de crisis dan dat het werkgevers of de politiek op het matje roept.
Klein Orkest raakte niet alleen aan de protestthema’s van de tijd, maar zong ook over het activisme van die jaren. ‘Paarse overall’ is daar het intrigerendste voorbeeld van, een liedje waarin de hoofdpersoon de liefde verklaart aan een feministisch meisje dat van al die aandacht natuurlijk niets moet hebben: ‘Ze zegt dat mijn verliefdheid maatschappelijk is bepaald.’ De keuze van de ik-figuur om zich in het activisme te begeven, lijkt in dit nummer eerder berekenend dan weloverwogen: ‘Ik loop mee met demonstraties, ik zou haar huiswerk willen maken / maar wat ik ook probeer, er valt geen afspraak mee te maken / ze stapt altijd alleen tot diep in de nacht / ik heb al zo vaak tevergeefs voor dat Vrouwenhuis gewacht.’
Klein Orkest kende het actiemilieu van nabij: hoewel de groep vanwege ‘O, o, Den Haag’ altijd als een onvervalst Haagse band wordt gezien, lagen de wortels ervan in het Utrechtse muzikale krakersmilieu. In de late jaren zeventig en vroege jaren tachtig woedde er een jarenlange strijd rondom poppodium Tivoli, waarin Klein Orkest een actieve rol speelde. Nadat de gemeente besloten had het brandgevaarlijke ‘noodgebouw’ aan het Lepelenburg te laten sluiten, niet toevallig tegelijk met het openen van het dure nieuwe klassieke-muziekpodium Vredenburg, kwam popminnend Utrecht in het geweer door een nieuw pand aan de Oudegracht te kraken. Een jarenlang kat-en-muisspel met de gemeente volgde, tot Tivoli Oudegracht eindelijk gelegaliseerd werd. Klein Orkest debuteerde met een benefietsingeltje om de actievoerders te steunen, ‘Tivoli-lied’ (1979), en stond ook op de plaat Onutrechtse toestanden (1982) met liveopnames vanuit het gekraakte Tivolipand.
Maar Het leed versierd maakt duidelijk dat de band niets van het overtuigde activisme moest hebben. De vroege jaren tachtig waren de jaren waarin de hoofdwerken van het marxisme weliswaar steeds minder gelezen werden, maar waarin diverse activistische groeperingen verhardden en zich meer in eigen kring terugtrokken. Het waren de jaren van verhitte debatten in feministische milieus, van radicaliseringsprocessen onder krakers en antiracismestrijders, de jaren ook waarin de punkstroming straight edge ontstond, een levenshouding die draait om een links geïnspireerde vorm van onthouding (geen tabak, alcohol en drugs, vaak gecombineerd met veganisme). Klein Orkest-liedjes als ‘Paarse overall’ maakten dat soort principiële overtuigingen belachelijk, net als ‘Over 100 jaar’. Daarin zitten tekstregels als ‘Je eet vegetarisch, principieel doe je dat / word je aangereden op een zebrapad’ en ‘Hoera een revolutie, het is eindelijk zover / maar de nieuwe leiders blijken net zo autoritair.’ Het omgekeerde – een burgerlijk-genoegzame houding – wordt echt eveneens afgewezen, bijvoorbeeld in het liedje ‘Vrienden’ waarin leeftijdsgenoten die het idealisme vaarwel hebben gezegd belachelijk worden gemaakt.
Zo vaart Klein Orkest, net als de andere succesgroepen van de vroege jaren tachtig, keurig het midden tussen recalcitrantie en gematigdheid. Je kunt het vergelijken met de hit ‘Over de Muur’, waarin Oost-Berlijn en West-Berlijn evenveel politieke kritiek te verduren krijgen. Of zoals Harrie Jekkers zei in een documentaire over zijn leven en werk in 2018: ‘Ik heb wel een mening over de wereld, maar ik heb geen zin om dat met liedjes vorm te geven. Ik ben ook wel een beetje bang voor moralisten, daar moet je altijd voor uitkijken. Ik hou van socialisme, maar ik hou ook van vrijheid. En moralisten proberen je altijd een mening op te dringen, waardoor je vrijheid wordt ingeperkt.’
Het leed versierd is onder meer helemaal via Spotify terug te luisteren, als onderdeel van het verzamelalbum Alles. Lees meer over de geschiedenis van de Nederlandstalige hitmuziek uit de crisis van de vroege jaren tachtig in een hoofdstuk van mijn boek Op de vuist. Vijftig jaar politiek en protestliedjes in Nederland, dat onlangs bij Ambo Anthos verscheen. Ga voor tientallen protestliedjes uit Op de vuist naar https://protestliedjes.nl of naar de Spotifyplaylist Nederlandse protestliedjes.
Laat een reactie achter