
door Jos Houtsma
In 1910 verscheen in de Wereldbibliotheek van de hand van de jonge dichter Alex. Gutteling (1884-1910) een vertaling van Percy Bysshe Shelly’s lyrische drama Prometheus Unbound. Willem Kloos oordeelde in jaargang 27 (1912) van De Nieuwe Gids niet mals over het werk van de jonge dichter/vertaler, die overigens in hetzelfde jaar dat zijn werkstuk werd gepubliceerd was overleden.
Kloos vraagt zich af ‘of een jongmensch van nog onvolkomen ontwikkeling en van volstrekt niet geniaal-knappen vormbegaafdheid’, ‘de brave en vlijtige Alexander Gutteling’, dat varkentje kon wassen. Niet dus. ‘Ik val dooden menschen liever niet hard,’ schrijft Kloos snoeihard, ‘maar, omdat het de eer van den wereldkunstenaar Shelley raakt, die over de heele aarde, behalve in ons soms nog wat achterlijke landje, door allen vereerd wordt, mag ik toch niet verhelen, dat de arme Gutteling in een toestand van betreurenswaardige zelfverblinding verkeerde, toen hij in zijn inleiding ging verklaren “Wie eenmaal Shelley’s toon met den zijne heeft weten te benaderen en den geest van het werk goed verstaat, mag zich menige vrijheid veroorloven.”’ Kloos meent dat hij naar waarheid mag zeggen ‘dat Gutteling zich hier jammerlijk vergiste, en dat zijn vertaling al zeer weinig van Shelley, behalve den algemeenen gang van diens meesterwerk, bevat.’ Wat wordt onderbouwd door een reeks kritische opmerkingen bij het eerste bedrijf van Prometheus ontboeid, en wordt afgesloten door het fileren van een passage uit het eind van het tweede bedrijf van Shelley’s drama:
My soul is an enchanted boat,
Which, like a sleeping swan, doth float
Upon the silver waves of thy sweet singing
Gutteling vertaalde de eerste regel: Mijn ziel is een bekoorde kaan. Kloos ontsteekt hierover in grote woede. Of liever: hij weet niet of hij lachen moet of huilen: ‘Want hoor naar die afgrijslijke alliteratie, bedenk hoe weinig die harde grove klanken passen in deze aetherische stemming, en denk, daarboven op, nog aan de walglijke suggesties, (‘koren’ en ‘kaantjes’) die deze woorden kunnen maken, op ieder die zijn Hollandsch kent. Maar de arme Gutteling merkte al die dingen niet; omdat het gevoel voor de schoonheden en leelijkheden der taal hem niet van nature was meegegeven, hij had een alliteratie gevonden… vooruit dus maar!’
Exit Gutteling. Ofwel? Exit? Ter nagedachtenis aan ‘onzen makker Alex Gutteling’ publiceerde de dichter Geerten Gossaert (pseudoniem van de onversaagde dichter, essayist, historicus en politicus F.C. (Carel) Gerretson, 1884-1958) een jaar eerder in Groot Nederland 9 (1911) een gedicht ‘Atlantis’, dat vanaf de achtste druk wordt opgenomen in zijn bundel Experimenten, en waarin Gutteling onbekommerd, en waarderend wordt geciteerd:
[…]
Eéns zal ons rijper weten.
Als een bekoorde kaan,
De diepe sondt doorsnijden
Der omgaande oceaan;
Dan zal, wanneer in ’t oosten
De eerste morgenschijn
De hemelen doet tinten
Met teeder karmozijn,
Ons slapeloos verlangen,
Op uitkijk in het want,
De weringen ontwaren
Van dat beloofde land:
Van alle leed ontheven,
En los van elke lust,
Wacht dáar ons, na dit leven,
Van alle liefde rùst!
Een fraai staaltje van het toveren met taal waarin Gossaert onovertroffen is. Regels waarin de ‘bekoorde kaan’ – ook als men zich wel iets kan voorstellen bij Kloos’ sarcasmen – een eervolle laatste rustplaats vindt.
Afbeelding: Joseph Severn – Posthumous Portrait of Shelley Writing Prometheus Unbound (1845).
Laat een reactie achter