Leuke denkoefening. Ik krijg meteen zin om dit met andere woordsoorten uit te proberen. Maar ik heb twee bedenkingen. In sommige gevallen hebben we eigenlijk te maken met een bijwoord, en niet met een bijvoeglijk naamwoord, bv. bij de (al dan niet resultatieve) bepaling van gesteldheid. De voorbeelden met een samentrekking zijn volgens mij niet echt geldig. Als je de samentrekking ongedaan maakt, klopt het niet meer.
Over de status van de woordsoort in het geval van de bepaling van gesteldheid kun je verschillend denken. Je kunt het een bijwoord noemen omdat het niet verbogen kan worden (maar dan zou je dat bij het naamwoordelijk deel van het gezegde ook moeten doen), maar je kunt het ook als bijvoeglijk naamwoord benoemen omdat het predicatief is.
Ik herinner me dat Paardekooper in illo tempore er ook voor pleitte om het naamwoordelijk deel in bv. ‘Hij is ziek’ een bijwoord te noemen. De kwalificatie als bijvoeglijk naamwoord was volgens hem een restant van de Latijnse grammatica, waarin adjectieven ook als naamwoordelijk deel verbogen worden (zoals nog altijd gebeurt in de romaanse talen). In het Engels is die predicatieve bepaling duidelijk een bijwoord, bv. in ‘They lived happily’. Ook in ‘Ze leefden nog lang en gelukkig’ zou ik ‘gelukkig’ een bijwoord willen noemen. De nevenschikking van ‘lang en gelukkig’ vormt een argument voor mijn keuze voor bijwoord, omdat in principe alleen gelijksoortige elementen nevengeschikt kunnen zijn.
Dit is een oefening waarbij je, bij gebrek aan algemeen aanvaarde keiharde definities, moet uitgaan van ‘als het te verdedigen is, rekenen we het goed’. Bij de gebruikte bepalingen van gesteldheid heb ik net zo geredeneerd als Peter-Arno. Van samengetrokken en anderszins onzichtbare/onhoorbare woorden en zinsdelen mag je doen alsof ze niet bestaan.
Echte verbuiging van bepalingen van gesteldheid heb je in het Nederlands niet, maar we hebben wel iets wat daar in de buurt komt, namelijk bijvoeglijke naamwoorden die je (althans in mijn systeem) uitsluitend op vrouwen kunt betrekken, niet op mannen en ook niet op handelingen: ‘Kattig zat ze/*ie achter d’r/*z’n bureau’ en ‘Poezelig deed ze/*ie de afwas’. Als je ook vindt dat er niet zoiets bestaat als ‘kattig zitten’ en ‘poezelig afwassen’ en dat mannen onmogelijk kattig of poezelig kunnen zijn, dan moet je ‘kattig’ en ‘poezelig’ wel interpreteren alsof ze het onderwerp nader bepalen.
Ja, maar dat blijft wel een beetje hetzelfde argument als dat het predicatief is, en daar zal niemand aan twijfelen. Dat gaat nog steeds over de betekenis en niet over de vorm. Qua vorm heb je natuurlijk woordvormingsmogelijkheden die je alleen bij bijvoeglijke naamwoorden hebt (trappen van vergelijking, voorvoegsels als ‘on-‘), maar die heb je ook bij de bijwoordelijk gebruikte bijvoeglijke naamwoorden.
Ik twijfel. Voor mij is ‘*Hij is poezelig’ en ‘*Hij is kattig’ niet zozeer onmogelijk door betekenis, maar door botsende features. Die woorden zijn [+vrouwelijk] of [-mannelijk]. Dat is niet helemaal hetzelfde als bijvoorbeeld ‘*Il est belle’, maar het zit daar dichter bij dan bij ‘Il a des seins’, dat weliswaar absurd is, maar niet onwelgevormd.
Jan Uyttendaele zegt
Leuke denkoefening. Ik krijg meteen zin om dit met andere woordsoorten uit te proberen. Maar ik heb twee bedenkingen. In sommige gevallen hebben we eigenlijk te maken met een bijwoord, en niet met een bijvoeglijk naamwoord, bv. bij de (al dan niet resultatieve) bepaling van gesteldheid. De voorbeelden met een samentrekking zijn volgens mij niet echt geldig. Als je de samentrekking ongedaan maakt, klopt het niet meer.
Peter-Arno Coppen zegt
Over de status van de woordsoort in het geval van de bepaling van gesteldheid kun je verschillend denken. Je kunt het een bijwoord noemen omdat het niet verbogen kan worden (maar dan zou je dat bij het naamwoordelijk deel van het gezegde ook moeten doen), maar je kunt het ook als bijvoeglijk naamwoord benoemen omdat het predicatief is.
Jan Uyttendaele zegt
Ik herinner me dat Paardekooper in illo tempore er ook voor pleitte om het naamwoordelijk deel in bv. ‘Hij is ziek’ een bijwoord te noemen. De kwalificatie als bijvoeglijk naamwoord was volgens hem een restant van de Latijnse grammatica, waarin adjectieven ook als naamwoordelijk deel verbogen worden (zoals nog altijd gebeurt in de romaanse talen). In het Engels is die predicatieve bepaling duidelijk een bijwoord, bv. in ‘They lived happily’. Ook in ‘Ze leefden nog lang en gelukkig’ zou ik ‘gelukkig’ een bijwoord willen noemen. De nevenschikking van ‘lang en gelukkig’ vormt een argument voor mijn keuze voor bijwoord, omdat in principe alleen gelijksoortige elementen nevengeschikt kunnen zijn.
Henk Wolf zegt
Dit is een oefening waarbij je, bij gebrek aan algemeen aanvaarde keiharde definities, moet uitgaan van ‘als het te verdedigen is, rekenen we het goed’. Bij de gebruikte bepalingen van gesteldheid heb ik net zo geredeneerd als Peter-Arno. Van samengetrokken en anderszins onzichtbare/onhoorbare woorden en zinsdelen mag je doen alsof ze niet bestaan.
Echte verbuiging van bepalingen van gesteldheid heb je in het Nederlands niet, maar we hebben wel iets wat daar in de buurt komt, namelijk bijvoeglijke naamwoorden die je (althans in mijn systeem) uitsluitend op vrouwen kunt betrekken, niet op mannen en ook niet op handelingen: ‘Kattig zat ze/*ie achter d’r/*z’n bureau’ en ‘Poezelig deed ze/*ie de afwas’. Als je ook vindt dat er niet zoiets bestaat als ‘kattig zitten’ en ‘poezelig afwassen’ en dat mannen onmogelijk kattig of poezelig kunnen zijn, dan moet je ‘kattig’ en ‘poezelig’ wel interpreteren alsof ze het onderwerp nader bepalen.
Peter-Arno Coppen zegt
Ja, maar dat blijft wel een beetje hetzelfde argument als dat het predicatief is, en daar zal niemand aan twijfelen. Dat gaat nog steeds over de betekenis en niet over de vorm. Qua vorm heb je natuurlijk woordvormingsmogelijkheden die je alleen bij bijvoeglijke naamwoorden hebt (trappen van vergelijking, voorvoegsels als ‘on-‘), maar die heb je ook bij de bijwoordelijk gebruikte bijvoeglijke naamwoorden.
Henk Wolf zegt
Ik twijfel. Voor mij is ‘*Hij is poezelig’ en ‘*Hij is kattig’ niet zozeer onmogelijk door betekenis, maar door botsende features. Die woorden zijn [+vrouwelijk] of [-mannelijk]. Dat is niet helemaal hetzelfde als bijvoorbeeld ‘*Il est belle’, maar het zit daar dichter bij dan bij ‘Il a des seins’, dat weliswaar absurd is, maar niet onwelgevormd.