In het boek Structural Semantics beschrijft Algirdas Greimas een algemeen structuralistisch model waarmee karaktertypen in fictieve verhalen kunnen worden bepaald (Greimas, 1983, 207). Greimas noemt deze karaktertypen actanten. In zijn actantenmodel gaat hij uit van zes actanten. Hij zet deze zes actanten met elkaar in verbinding door de binaire tegenstelling ‘subject – object’ te plaatsen tussen de binaire tegenstellingen ‘zender – ontvanger’ en ‘helper – tegenstander’. Het subject in een verhaal raakt immers verzeild in het conflict tussen zijn helper en tegenstander, wanneer hij of zij gezonden is om een object te zoeken die de oplossing vormt voor het conflict. In het model kunnen verhaalfuncties van de bovenste actanten gerepresenteerd worden door abstracties. Zo kan de ‘zender’ vertegenwoordigd worden door een probleem, het ‘object’ door een verlangen en de ‘ontvanger’ door een oplossing (Meder, 2012, 70 en 73). Volgens Theo Meder zijn enkel de onderste drie actanten van Greimas’ actantenmodel daarom altijd handelende actanten. Dit betekent dat het ‘subject’, de ‘helper’ en de ’tegenstander’ het vaakst waarneembaar optreden in de verschillende subgenres van het volksverhaal. Dit uitgangspunt vormt de kern van het theoretische kader waarin het structuuronderzoek naar stichtelijke exempelen in dit artikel is uitgevoerd.
In dit artikel staat de zoektocht naar gelijkvormigheid in Middelnederlandse stichtelijke exempelen als subgenre centraal. Het subgenre ‘het stichtelijke exempel’ is al niet meer grondig geanalyseerd sinds de taal- en letterkundige Cornelis de Vooys zijn proefschrift Middelnederlandse legenden en exempelen in 1926 herzag (De Vooys, 1900; De Vooys, 1926). Doordat dit herziene proefschrift van De Vooys tot op de dag van vandaag als het ”absolute standaardwerk voor deze materie” (Van Oostrom, 1985, 97) wordt beschouwd, lijken wetenschappers weinig moeite meer te doen om nieuwe wetenschappelijke inzichten te verkrijgen over Middelnederlandse stichtelijke exempelen. Toch is het noodzakelijk enkele oude visies in dit proefschrift opnieuw onder de loep te nemen. Zo legt De Vooys zich in het proefschrift enkel toe op het subgenre stichtelijke exempelen op basis van een diffuse afbakening van de subgenres moraliserende en stichtelijke exempelen. In stichtelijke exempelen zou volgens De Vooys het bovenzinnelijke verhaalelement overwegend zijn, zoals verschijningen van, of visioenen over, Jezus, Maria of Lucifer, terwijl in de moraliserende exempelen voornamelijk de christelijke deugd wordt verheerlijkt (De Vooys, 1900, 9 en 10). In de praktijk, zo stelt De Vooys, zijn beide categorieën echter niet duidelijk af te bakenen, omdat de verschillen tussen beide te diffuus zijn (De Vooys, 1900, 344). Zijn keuze voor de afbakening van deze twee subgenres en het onderzoeken van enkel de ‘stichtelijke exempelen’ is daarom betwistbaar.
Met moderne computationele technieken is het mogelijk vast te stellen in hoeverre stichtelijke exempelen inderdaad een afzonderlijk subgenre vertegenwoordigen. Ik heb daarom een vernieuwende stap gezet in de literatuurwetenschap door verkennend structuuronderzoek te doen naar de locatie van verschillende actanten in de verhaallijnen van Middelnederlandse stichtelijke exempelen. Een uniform patroon in de locatie van actanten in de exempelen kan immers wijzen op een eenduidige verhaalstructuur die De Vooys’ keuze ondersteunt stichtelijke exempelen als één apart subgenre te beschouwen.
De stichtelijke exempelen die zijn geanalyseerd, zijn de exempelen uit de verzameling Middelnederlandse Stichtelijke Exempelen. De middeleeuwse exempelen in deze verzameling zijn in 1953 opnieuw uitgegeven door De Vooys ”als uitgangspunt voor verder onderzoek” en als een brede illustratie van zijn proefschrift (De Vooys, 1953, II en 71). In dit proefschrift stelt De Vooys dat exempelen voornamelijk door geestelijken werden opgeschreven om te dienen als stichtelijke lectuur voor het nageslacht. Deze exempelen werden gebruikt als korte voorbeeldverhalen in godsdienstige preken (De Vooys, 1900, 7 en 8).Dikwijls werd een beroep gedaan op een verbeeldingskracht die in het middeleeuwse gedachtegoed doorging voor de waarheid. Zo komt het in Middelnederlandse Stichtelijke Exempelen geregeld voor dat een engel aan het subject verschijnt of dat het subject de nare praktijken in de brandende hel aanschouwt om op het rechte pad te blijven. De actanten die het subject, in het onderzoek protagonist genoemd, in deze scènes ondersteunen, zijn de helpende actanten. Deze actanten helpen de protagonist in diens innerlijke geloofsstrijd, tussen goed en kwaad, die iedere protagonist in deze Middelnederlandse exempelen doormaakt. Een subject kiest voor het goede wanneer hij een waar en standvastig geloof in God krijgt of behoudt. De beloning is het eeuwige leven in de hemel. Door God af te wijzen, kiest een subject echter voor het kwaad en belandt hij in de hel. Dit gebeurt bijvoorbeeld door te zondigen zonder dit op te biechten of door regelrecht de kant van de duivel te kiezen. De duivel is zodoende regelmatig een directe tegenstander (in het onderzoek antagonist genoemd) van het subject in een Middelnederlands exempel.
De innerlijke strijd tussen goed en kwaad waarin de protagonist is verwikkeld, is het gevolg van het binaire conflict tussen de goede helper en de slechte antagonist (Greimas, 1983, 205 en 206). De verwachting was dat het beschrijven van zo’n conflict in een ‘stichtelijk exempel’ daarom een voorbeeldige standaard opbouw met zich meebracht, zoals hierboven te zien is. Omdat de protagonist het conflict van het verhaal draagt, was de verwachting dat de protagonist in het gehele exempel voor zou komen. De helper neemt de rol van de ‘zender’ op zich en zorgt ervoor dat de levenswijze van de protagonist verandert of behouden blijft. De helper zou daarom in het begin van het exempel verschijnen om hem of haar op het rechte pad te brengen of houden. De aanwezigheid van de helper was eveneens verwacht bij het midden en einde van het plot, vanwege de hulp die de protagonist nodig heeft bij het weerstaan of verslaan van de antagonist. Van de antagonist werd namelijk verwacht dat deze doorgaans pas in het midden van het plot zou verschijnen, omdat deze actant ondernomen acties van de protagonist bemoeilijkt. Hoewel de protagonist direct in het exempel aanwezig zou zijn, zou in een exempel immers eerst de beginsituatie geïntroduceerd dienen te worden, alvorens de protagonist door toedoen van de helper actie onderneemt. Deze verwachte plotontwikkeling is bijvoorbeeld ruwweg te zien in het Middelnederlandse citaat hieronder. Door toedoen van de zielen, die fungeren als de actant ‘helper’, begeeft de protagonist zich naar het kerkhof, waar hij zijn vijanden, de actant ‘antagonist’, tegen het lijf loopt en uiteindelijk gered wordt door de zielen waarvoor hij naar het kerkhof kwam.
Exemplum. Men leest een exempel van eenen man, die hadde die costume wanneer dat hi over dat kerchof ghinc, soe plach hi voer die zielen te biddenne die daer begraven waren, ende plach enen pater noster oft enen de profundis te lesenne. Het quam dat dese man gheiaghet was van sinen vianden, ende hi vloet op kerchof, want si wilden hebben sijn goet oft sijn lijf. Doen si daer quamen, doen stonden alle die zielen op, die daer begraven waren, ende elc nam sine wapenne daer mede dat si plagen te werckenne: de smet quam met sinen hamere ende die temmerman met sijnder aex, ende alsoe voert elc na sijn ambacht, ende toenden dat si hem daer bescermen wilden voer sine viande. Ende doen dit sine viande saghen, doen waren si zeere verveert ende vloen wech, ende waren blide dat si vanden kerchove waren. Daer toenden dese zielen hoe danckelike dat si namen dat hi voer hen lieden plach te biddenne (De Vooys, 1953, 36).
Uit structuuronderzoek blijkt echter dat de meeste plotontwikkelingen in de 134 geselecteerde exempelen van Middelnederlandse Stichtelijke Exempelen niet verlopen zoals verwacht. Enkel de verwachting dat de protagonist in het gehele exempel optreedt, is waar te nemen in het gros van de exempelen. Voor het optreden van een helper in een exempel is daarentegen geen eenduidige structuur bloot te leggen. Slechts in 68% van de exempelen komt een helper waarneembaar voor, waarvan slechts 22% twee of meer waarneembare helpers bevat. Wanneer exempelen meer dan één helper bevatten, komen deze additionele helpers voornamelijk voor in het midden en het einde van de exempelen. Grote exempelen bevatten verreweg de meeste van die additionele helpers, waardoor uiteindelijk gesteld kan worden: hoe langer een exempel, des te vaker komt de actant ‘helper’ in het gehele exempel voor.
70% van de exempelen bevat een waarneembare antagonist. Hoewel dit percentage overeen lijkt te komen met de 68% van de exempelen die een waarneembare helper bezit, is er geen duidelijk verband tussen deze percentages waargenomen. In een exempel waar een antagonist optreedt, komt niet per definitie ook een helper voor. Dit is opmerkelijk omdat het conflict in volksverhalen doorgaans gebaseerd is op het binaire conflict tussen de helper en antagonist. Het is daarom waarschijnlijk dat in de exempelen waarin geen waarneembare helper of antagonist aanwezig is, een helper of antagonist aanwezig is op een semantisch niveau (Meder, 2012, 72). Dit blijkt bijvoorbeeld uit verschillende exempelen waarin met christelijke symbolen geïmpliceerd wordt dat God de protagonist te hulp schiet, maar God niet waarneembaar als helpende actant in de exempelen voorkomt. Evenals bij de actant ‘helper’ is het echter evengoed mogelijk dat een exempel juist meerdere antagonisten bevat. In 20% van de 134 geselecteerde exempelen treden meerdere antagonisten op. Ook bij de actant ‘antagonist’ geldt: dat hoe langer een exempel is, des te meer deze actant voorkomt in het gehele exempel. Opmerkelijk is echter dat er een dip in deze trend zit bij middelmatig lange exempelen, waardoor in kleine exempelen relatief vaker een antagonist voorkomt.
Structuuronderzoek naar de locatie van actanten in de plotlijnen van Middelnederlandse stichtelijke exempelen wijst uit dat het subgenre ‘het stichtelijke exempel’ niet duidelijk afgebakend kan worden aan de hand van een eenduidige verhaalstructuur die gebaseerd is op standaard karakterrollen. Meer onderzoek naar de kenmerken van dit subgenre is nodig om vast te kunnen stellen of stichtelijke exempelen inderdaad beduidend verschillen van moraliserende exempelen. Op deze manier kan de aanname van De Vooys worden vastgesteld of verworpen. Dit onderzoek is hiertoe een eerste aanzet.
Bronnen
Greimas, A.J., Structural Semantics. An attempt at a method, (trans.) Daniele McDowell, Ronald Schleifer en Alan Velie. Lincoln, 1983.
Meder, T., Avonturen en structuren. Op zoek Naar de bouwstenen van volksverhalen. Amsterdam, 2012.
Oostrom, F.P. van (ed.), Voorbeeldig vertellen. Middelnederlandse exempelen. Amsterdam, 1985.
Vooys, C.G.N. de, Middelnederlandsche legenden en exempelen. Bijdrage tot de kennis van de prozaliteratuur en het volksgeloof in de middeleeuwen.. ‘s-Gravenhage, 1900.
Vooys, C.G.N. de, Middelnederlandsche legenden en exempelen. Bijdrage tot de kennis van de prozaliteratuur en het volksgeloof in de middeleeuwen. Herziene en vermeerderde uitgave. Groningen, 1926.
Vooys, C.G.N. de, Middelnederlandse stichtelijke exempelen. Zwolle, 1953.
Laat een reactie achter