Door Arina Banga, Esther Hanssen en Anneke Neijt
Spellingrebel Trouw heeft per 1 januari na vijftien jaar ‘witte’ spelling toch de officiële ‘groene’ spelling geaccepteerd. Dat betekent een andere spelling voor woorden als pannenkoek. Tijd om de balans op te maken: wat weten we inmiddels over tussenklanken in samenstellingen? Waarover is nog steeds geen duidelijkheid? Dat doen we in een reeks artikelen, waarin we vooral verslag doen van onze experimenten. Deel 1 en deel 2 gingen over uitspraak en betekenis. Dit derde deel gaat over het effect van uitspraakvariatie: is het zo dat de n in de tussenklank een meervoud suggereert en de e dat niet doet?
Tot 1995 was de spelling van de tussenklank e(n) in samenstellingen gebaseerd op de betekenis van het eerste deel: bij een meervoudsbetekenis schrijf je en (druiventros), bij een enkelvoudsbetekenis schrijf je e (druivepit). Die beregeling gaat uit van de veronderstelling dat het juist de n is die van het eerste deel een meervoud maakt. Zouden taalgebruikers inderdaad gevoelig zijn voor een n meer of minder? Ja, als het om spelling gaat. Dat bleek wel uit de reacties op de spellingwijziging van 1995, die niet voor niets de pannenkoek(en)spelling is gaan heten. Het bleek ook uit experimenten vlak na de invoering van de n: aanzienlijk hogere meervoudigheidsoordelen. Na zeven jaar was het effect veel minder groot, maar nog steeds meetbaar.
Als het om spelling gaat, kan het effect van een n meer of minder voortkomen uit bewust gedrag op basis van de regels die iemand op school geleerd heeft. Hoe zit dat bij variatie in de uitspraak? Is het zo dat de n-loze variant van de tussenklank bij de hoorder geen meervoud suggereert?
Met een interferentietest kun je dat onderzoeken. De bekendste interferentietest is de Stroop-test: lezers vergissen zich vaker en zijn trager als het woord rood geschreven is in een andere kleur, bijvoorbeeld in het blauw. Of een alledaags voorbeeld: verpak wasmiddel voor de witte was in een wittige verpakking en wasmiddel voor bonte was in een gekleurde verpakking. Dat voorkomt vergissingen.
Bij samenstellingen werkt de tussenklank e(n) wellicht als stoorzender als je aan proefpersonen vraagt “Is het woord dat je hoort meervoud of enkelvoud?” Het mooie is, dat de test dan niet gebaseerd is op een oordeel over de tussenklank, maar op een oordeel over de samenstelling als geheel. De vraag is dus of de vorm van een tussenklank invloed heeft op een oordeel waarvoor je het einde van het woord moet afwachten, omdat dan pas de meervoudsuitgang te horen is. Stel dat proefpersonen het woord pannenkoek zouden moeten beoordelen, dan wil je weten of hun oordeel (enkelvoud: er is sprake van één pannenkoek) beïnvloed wordt doordat ze ook een ander meervoud, pannen, horen.
De experimenten (die eigenlijk bedoeld waren om effecten van regionale verschillen in uitspraak te onderzoeken, niet de spelling) bevatten 100 samenstellingen zonder meervoudsuitgangen met een variabele tussenklank e(n), zoals aardappel(en)oogst, been(en)warmer, schilderij(en)lijst en transport(en)bedrijf. Daarnaast als vulmateriaal 100 samenstellingen in het meervoud, zoals oorbellen, reclamespotjes, lantaarnpalen, ovenschotels en bakkersmutsen, dus zonder tussenklank e(n), maar soms wel met e of en aan het eind van het eerste woord of een tussenklank s.
De 200 samenstellingen werden uitgesproken door iemand die de variabele e(n) vloeiend in verschillende gedaanten kon uitspreken: geen tussenklank, alleen een sjwa, een sjwa gevolgd door een n of een syllabische n (een licht dialectische vorm). Het bestand bevatte dus 400 testitems zonder meervoudsuitgang; een proefpersoon kreeg er 100 te horen, 25 stuks van elke uitspraakvariant. Het vulmateriaal, de 100 ‘gewone’ samenstellingen met een meervoudsuitgang, was voor iedereen hetzelfde.
De proefpersonen waren 60 studenten van onze universiteit, gemiddeld 22 jaar, en 287 scholieren, gemiddeld 17 jaar, die vanuit het hele land de informatiedagen volgden van de universiteit in Groningen of Nijmegen of op hun school in Heerenveen de test deden. Op basis van een vragenlijst over waar ze woonachtig, geboren en getogen waren, werd de groep scholieren ingedeeld in de vier regio’s noord (Friesland), noord-oost, midden en zuid (zie het landkaartje aan het begin van de tekst). Ze zaten met een koptelefoon achter een toetsenbord met een knop voor de meervouden en een knop voor de enkelvouden, en de instructie om de taak zo goed mogelijk en zo snel mogelijk uit te voeren.
Het bleek een eenvoudige taak te zijn. Bij de 60 studenten te weinig fouten om ze nader te kunnen analyseren (1 tot 2% per samenstellingsvariant). Bij de 287 scholieren wat meer fouten (1 tot 4%), vooral bij de samenstellingen met sjwa-plus-n of een syllabische n. De sjwa-tussenklank leidde niet tot significant meer fouten.
De reactietijden wijzen uit dat alle vormen met tussenklanken tot vertraging leiden, zie de figuur. In deze figuur zijn alleen de gegevens van de scholieren opgenomen; voor de studenten is het plaatje vergelijkbaar. Vanaf de samenstellingen zonder tussenklank die je als uitgangspunt kunt nemen (dus vanaf de eerste vier balkjes), zijn er significant langere reactietijden voor samenstellingen met als tussenklank een sjwa, een sjwa-plus-n en een syllabische n, elk stapje opnieuw een significant verschil. Overigens, de reactietijden zijn gemeten vanaf het begin van het uitgesproken woord, omdat hoorders zodra ze iets horen al aan het verwerken van het signaal bezig zijn. In de statistische analyse is de lengte van het uitgesproken woord meegenomen.
Het is duidelijk dat ook de sjwa-tussenklank met een meervoud geassocieerd wordt. Je kunt in de spelling dus wel proberen een onderscheid aan te brengen door enkelvouden met een e te spellen en meervouden met en, maar eenmaal verklankt, leiden ze allebei toch tot meervoudsassociaties. Of je je er iets van moet aantrekken bij het ontwerpen van de spelling is een open vraag. Ons ging het in dit onderzoek om ‘de aard van het beestje’ (is de tussenklank een meervoudsuitgang) en om regionale verschillen in het waarnemen van taal.
Het onderzoek illustreert verrassende onontkoombare aspecten van taalgebruik. In deze taak, waarin iemand alleen maar op de laatste syllabe van het uitgesproken woord hoeft te letten, heeft de uitgang van dat eerste woord invloed op de verwerking. Het Stroop-effect treedt op, ondanks dat de prosodie je al laat weten dat het eerste woord waarschijnlijk geen los zinsdeel is, en ondanks dat je als proefpersoon voortdurend samenstellingen aangeboden krijgt en dus een slimmere strategie had kunnen volgen. Achteraf hebben we nog onderzocht of het effect ook aanwezig is bij de veertien samenstellingen die semantisch gezien een enkelvoudig eerste lid hebben, en jawel: ook brievehoofd, brillekoker, pannedeksel, enz. hebben een storende tussenklank.
Het laat zien hoe taalverwerking gaat: taalgebruikers staan klaar om alles wat ze aangeboden krijgen snel te verwerken, en als het meervoud van het eerste woord van een samenstelling er eenmaal is, dan speelt dat mee bij de verwerking van de volledige samenstelling. Het gaat niet alleen om de n; ook de tussen-sjwa wekt het meervoudseffect op.
Het experiment met de studenten:
Hanssen, E. (2011). Linking elements in compounds: Regional variation in speech production and perception. Hoofdstuk 4.
Het experiment met de scholieren:
Hanssen, E., Banga, A., Neijt, A. & Schreuder, R. (2015). Regional origin affects the interpretation of linking elements in spoken Dutch compounds, The Mental Lexicon, 10(2),165-185.
Het spellen van een n heeft in 2003 minder effect dan in 1996:
Neijt, A., Schreuder, R. & Baayen, H. (2004). Seven years later. The effect of spelling on interpretation. Linguistics in the Netherlands, 21, 134–145.
omer vandeputte zegt
simplex sigillum veri (Boerhaave)
Als de spelling -e- geen foute uitspraak veroorzaakt, waarom dan die futiele -n- ? Om beginnende lezers te doen struikelen? Om boeken lijviger te maken?