Evi Dijcks, Leids studente begeleid door Olga van Marion, ontdekt het oudste literaire vrouwengenootschap in Nederland, zo bericht de NRC deze week (15 febr). Het zojuist ontdekte genootschap werd in 1782 opgericht en bestond uit minimaal 14 vrouwen die wekelijks bijeenkwamen om hun poëzie voor te dragen. Als we even aan de middeleeuwse vrouwenkloosters met hun literaire productie voorbijgaan met Hildegard van Bingen, Hadewijch of Anna Bijns, is dat inderdaad een ontdekking. Zij het ook weer niet zo bijzonder als je bedenkt dat dit gebeurt in de eeuw van Betje Wolff en Aagje Deken, en minstens een eeuw na Tesselschade Roemer Visscher of Anna Maria van Schuurman, die volwaardig meedraaiden in de mannenwereld.
De ontdekkers nemen, waarschijnlijk correct, aan dat het gezelschap voortsproot uit de verlichtingsidee en zien dat terug in het motto van het gezelschap Die erg denkt, vaart erg in’t hart, hetgeen volgens Van Marion “zoiets” betekent als: “wie diep nadenkt, gaat ook diep in het hart”. Dus erg denken is ‘diep denken’. Deze buiksprekerij overtuigt ook de lezer van de NRC waarschijnlijk niet. In werkelijkheid is erg denken ‘kwaad denken’ (vgl. ons argwanend, arglistig, argeloos, etc.): wie arg denkt, (dien) vare arg in ’t hart. Dit motto is de Nederlandse vertaling van de Franse spreuk Honi soit qui mal y pense, het motto van de Orde van de Kouseband opgericht door Edward II in 1344. Deze orde was volgens de overlevering (zie Despars’ Cronijcke van Vlaanderen (2, 371) uit 1592 opgericht toen Edwards minnares een blauwe jarretel tijdens het dansen verloor en de koning die zelf opraapte en de hele danspartij bij zichzelf opgespeld droeg.
Anno 1344 … institueerde die coninck Eduaert … die groote en zeer edele ordene van der jartiere ofte coussebant, ter eeuwigher … verheffinge van de blaeuwe coussebant, diewelcke hy (vrau Adelis, zijn voornoemde boulscip, al dansende van den beene ontvallen zijnde) zelve van der eerde upgheheven (met de woorden “honni soit qui mal y pense”) ende langhen tijt continuelick an zijnen hals ghedreghen hadde
(tekst uit MNW s.v. cousebant).
Men kan het ontstaan van de orde op verschillende manier interpreteren: men zou kunnen stellen dat de orde zijn oorsprong vindt in de dienstbaarheid van de man aan de vrouw, maar men kan ook stellen dat het een doorbreking is van de strikte mannelijke en vrouwelijke rollen. De orde wordt in het Frans L’Ordre de la Jarretière genoemd; er wordt dus expliciet naar het intieme vrouwelijke kledingstuk verwezen, een kledingstuk dat later zo belangrijk zou worden voor de hoepelrokken dragende burgerij in de pruikentijd. Willem van Oranje wordt in 1645 ridder van de kouseband en al gauw verschijnen er Nederlandse munten met de zinspreuk. Zo wordt er in 1680 een gedenkpenning van Willem II geslagen die door Bizot vertaald wordt met Arg moet hem wedervaren die’er arg uit denkt oftewel ‘Laat er kwaad komen over wie hier kwaad van denkt’. Het is een soort vervloeking aan degene die kwaad denkt van gewaagd sexueel gedrag of taal. De boertige dichtbundel van Jan Jansz. Starter – Friesche Lust-hof uit 1621 eindigt het meest scabreuze lied de Bommelalire met een rijmende variant van de spreuk (Zie Liederenbank 2fC3r [nr. 72]). Maar laat ik eerst lukraak vier strofen uit de Bommelalire citeren.
Geen Koning so grootsch in Hoflycke weeld,
So prachtigh, so machtigh, so ryck, of hy speeld
Wel dickwils uyt minne, met syn Koninginne
Van Bommelalire, bom, &c.Geen Iuffrouw soo edel, so prachtigh van staet,
Hoe tenger sy schynd, en hoe deftigh sy gaet,
Of sy sou alle dagen het spul wel verdragen
Van Bommelalire bom, &c.Geen Meyd in de keucken, hoe drock sy ’t oock heeft,
Al koocktse, al smoocktse, die niet een reys weeft,
Al sietse wat smeerigh, noch isse begeerigh
Na Bommelalire bom, &c.Daer ’s niet Capteyn, noch niet een Soldaet,
Hoe vreeslyck hy siet, en hoe dapper hy gaet,
Of hy loopt wel in ’t bosjen, en speeld met syn trosjen
Van Bommelalire bom, &c.
In totaal bestaat het lied uit 15 vierregelige strofen, maar de laatste strofe is tweeledig:
(Dat) de woorden van dit Liedt geen suyv’re ooren krencken,
Maer argh vaer heur in ’t lyf die ’t arghste daer uyt dencken.
Andere gebruiksvoorbeelden van de spreuk in een literaire context is het gedicht Op een beuling (een soort worst, GJP) van Rudolphus Lydius uit 1684 (een predikant uit Oudewater, maar te scabreus voor neerlandistiek), of in Breen’s Klucht van ’t Kalf uit 1656, waarin het als een soort regieaanwijzing bedoeld lijkt: dit moet scabreus te interpreteren zijn maar ook weer niet. De frase wordt een waarschuwing bij schijnbaar gewaagd (sexueel) gedrag of taal.
Het is dus zeker opmerkelijk maar ook weer niet onbegrijpelijk dat deze nette burgervrouwen dit motto voor hun gezelschap kiezen als verdediging én dekmantel van hun emancipatoire bezigheden.
Afbeelding: opschrift boven een studentenhuis in Leiden.
Lieke van Deinsen zegt
Ook door eerdere vrouwelijke schrijvers uit de Republiek werd al speels omgegaan met verwijzingen naar de Orde van de Kousenband. Ik acht het zeker niet ondenkbaar dat de vrouwen van “Die erg denkt, vaart erg in’t hart” geïnspireerd werden door hun “voormoeders” Catharina Questiers en Cornelia van der Veer. Zij namen in hun bundel “Lauwer-Stryt” (1665), een van de eerste zelfstandige dichtbundels van Nederlandse schrijvende vrouwen waarin een niet-religieuze thematiek centraal staat, het volgende vers op:
Aan juffr. Cornelia van der Veer, op haar kousenband, die zij op mijn kamer had laten liggen:
Wou mij de hulpgodin van ’t groot Egypteland
Zo gunstig zijn, als zij wel eertijds Iphis dede.
Ik liet, spijt Engeland, een wapen voor mij smeden,
En wierd een ridder van dees nieuwe kousenband.
Gertjan Postma zegt
Dat is mooi gevonden.
Het geeft misschien aan dat het gezelschap zijn wortels meer in de Barok had, dan in de Verlichting: die barok-tegenstellingen van “interpretatie zus, maar ook interpretatie zo”, enerzijds, anderzijds, ernst en luim. Waarschijnlijk moeten we ook het ” ’t kan verkeren ” uit één van de verzen (zie NRC artikel) zo verklaren. Was dat niet het motto van Brederoo?
G.
Lieke van Deinsen zegt
Het idee van een genootschap is natuurlijk snel gekoppeld aan de Verlichting en haar sociabiliteit, maar feitelijk bouwden ook die achttiende-eeuwse genootschappen weer voort op eeuwenlange tradities van Rederijkers. In veel van de stichtingsdocumenten wordt daar ook expliciet naar verwezen en hun “kamers” hingen niet zelden vol met de wapens en blazoenen van vroege voorlopers. Lange lijnen dus, op meerdere vlakken. En vooral, mijns inziens, ook – zoals je terecht opmerkt – een spel met het omarmen van en afzetten tegen bestaande tradities. Misschien kunnen we over de situering van dit “vrouwengenootschap” dus nog wat van gedachten wisselen met zijn allen, maar wat zeker overeind blijft: prachtige vondst!
Gertjan Postma zegt
Ik heb inmiddels je publicatie gevonden.Ik vermeld hem hier maar even:
Deinsen, Lieke van (2010) Ridders van de Kousenband – Zelfrepresentatie in de gedichten van Catharina Questiers en Cornelia van der Veer in de bundel “Lauwer-stryt” (1665). Vooys 28, 73ff
en de link:
https://www.dbnl.org/tekst/_voo013201001_01/_voo013201001_01_0023.php
Gertjan Postma zegt
Ik heb inmiddels je publicatie gevonden:
Deinsen, Lieke van (2010) Ridders van de Kousenband – Zelfrepresentatie in de gedichten van Catharina Questiers en Cornelia van der Veer in de bundel Lauwer-stryt (1665). Vooys 28, 73ff
Te vinden op de DBNL.
Berthold van Maris zegt
Mooie onderbouwing, en behoorlijk overtuigend. Leent zich misschien voor een ingezonden brief? Dan wel beknopt geformuleerd…
Gertjan Postma zegt
Ik zal dit verhaal niet herhalen in de NRC. Naar nu blijkt heeft er ook in Trouw een verslag van dit onderzoek gestaan, digitale versie, dd 15 febr. Daarin wordt wel de juiste interpretatie van de spreuk gegeven en een verband met Honi soit etc.. Ik ben benieuwd waar de verwarring is ontstaan, tussen de student en de begeleider, of tussen de geinterviewde en NRC.
Berthold van Maris zegt
In Trouw wordt het niet echt duidelijk uitgelegd, vind ik.
Ik heb in NRC gekozen voor de interpretatie die me toen het meest voor de hand liggend leek. Na het heel duidelijke betoog hierboven ben ik er anders over gaan denken.
Joke zegt
Doet me ook denken aan het achttiende-eeuwse Britse literaire genootschap, de Bluestockings circle van Elizabeth Montagu, waarin mannen en vrouwen vertegenwoordigd waren.
Joke zegt
En aan de term blauwkous die in Nederland in 1872 voor het eerst gebruikt werd als spottende aanduiding voor een geleerde vrouw.
M. Helder zegt
De Volkskrant gaf weer een andere interpretatie, volgens de journalist afkomstig van Lia van Gemert, en die sloeg werkelijk nergens op: ‘Wij zijn vrouwen, we zijn betrouwbaar en we zijn niet in overtreding’. Hoe verzin je het.
Anna koos trouwens niet eenvoudigweg ‘dit motto’, maar maakte een eigen variant. ‘Honi soit’ betekent immers ‘hij worde gehoond/gesmaad’, dus ongeveer ‘schande, schaam je’. ‘Arg moet hem wedervaren’ of ‘argh vaer heur in ’t lyf’ gaat als een soort verwensing een stap verder, en Anna’s motto schrapt vervolgens de aanvoegende wijs: niet ‘vare’, maar ‘vaart erg in ’t hart’: wie er iets slechts van denkt, die heeft zelf slechtheid in zijn binnenste. Dat ligt dichtbij ‘zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten’.