Door Marc van Oostendorp
Omdat Lieke Marsman aan het begin van haar Dichterschap des Vaderlands (DDV) heeft aangekondigd dat ze graag meer poëzie in de klas wil brengen, heb ik besloten om tijdens haar periode als DDV te laten zien hoe bruikbaar haar werk is voor in de klas. Inhoudelijk zijn de gedichten in haar nieuwe bundel, In mijn mand, bijvoorbeeld heel aansprekend. Ze gaan over grote problemen – ziekte, dood, liefde, maatschappelijk ongenoegen – maar op een manier die niet meteen de door scholieren zo gevreesde cryptogrammen oplevert. In haar eerste gedicht zet ze zich zelfs af tegen die vorm van lezen.
Maar deze keer wil ik me vooral tot de inhoud proberen te komen een oefening met de vorm. Een van de geheimzinnige aspecten van poëzie voor de beginnende lezer – de leerling – lijkt me: het bestaan van versregels. Op bepaalde plaatsen worden regels afgebroken, maar waar gebeurt dat precies? Een goede oefening, bijvoorbeeld om uit te voeren met een schoolklas lijkt me: neem een gedicht waaruit alle versregeleinden zijn verwijderd en probeer ze zelf weer in te voeren.
De nieuwe bundel leent zich daar uitstekend voor. Bovendien is Marsman een meester van de versregel, haar afbrekingen hebben altijd een zekere logica, de logica van het ritme.
Een kleine oefening kan dus zijn: kijk naar de volgende tekst en probeer te bepalen waar je regels moet afbreken (in Marsmans gedicht ontbreken komma’s en punten aan het einde van regels, die heb ik nu toegevoegd.)
Het gekrijs van meeuwen
Zeemeeuwen in de ochtend bezingen de gebeurtenissen van de nacht. In het derde huisje van links heeft een vrouw al dagen angstdiarree, zingen ze. Prevelt dingen over eigenaarschap en leven, zingen ze. Zit dat wijf nou te bidden? zingen ze. Opnieuw een snikhete dag voor de deur, zingen ze. Laat die patatjes maar komen.
Leerlingen zouden vervolgens eerst hun eigen oplossingen met elkaar kunnen vergelijken. Waarom kies je de ruimte tussen deze twee woorden en niet tussen andere?
Marsman zelf kiest, in dit gedicht net zoals veel van haar andere werk, voor een oplossing waardoor het eind van iedere regel correspondeert met een natuurlijk accent, en tegelijkertijd zinnen eindigen aan het eind van een regel (nu haal ik de punten en komma’s weer weg):
Het gekrijs van meeuwen
Zeemeeuwen in de ochtend
bezingen de gebeurtenissen van de nacht
In het derde huisje van links
heeft een vrouw al dagen angstdiarree,
zingen ze.
Prevelt dingen over eigenaarschap en leven,
zingen ze.
Zit dat wijf nou te bidden?
zingen ze.
Opnieuw een snikhete dag voor de deur,
zingen ze.
Laat die patatjes maar komen!
De regels zingen ze zijn de enigen waar je op het laatste woord geen accent zou kunnen leggen. Maar als je ze aan het begin van de volgende regel zou zetten, zou zingen juist onnatuurlijk veel nadruk krijgen en het einde van de regel niet meer corresponderen met het einde van de zin.
Nog een oefening, met twee opeenvolgende gedichten uit dezelfde bundel, Verlate kamervragen en Spelen. Bij de eerste staan er betrekkelijk weinig woorden op een regel, bij de tweede juist (soms) veel meer. Welk van de twee is welk. Ik geef nu vanwege het auteursrecht alleen het begin van beide gedichten, in de klas kun je het natuurlijk met het hele gedicht doen (ze beslaan beide drie pagina’s in de bundel):
Verlate kamervragen
Van Guangzhou tot Turijn danst men een macabere macarena op het balkon dicht bij huis. Het ritmische zon afstand zon afstand zon van een stralend voorjaar dat wegdrijft uit de greep van onze dagelijkse routines en ons achterlaat met beurspagina’s waarop grafieken wortel schieten. (De economie met z’n conjuncturen die het presenteert als wetmatigheden liet zich toch weer verrassen door het oliebeleid van Saoedi-Arabië en een stekelig virus.) (…)
Spelen
Laten we een spel spelen. Het spel heet emancipatie. De eerste ronde is een inburgeringscursus. Hij gaat als volgt: U zit met een collega op een terras een drankje te drinken en u stoort zich aan het feit dat een tafeltje verderop twee mannen elkaar strelen en kussen. Wat doet u? Antwoord A is goed. In Nederland is openlijke homoseksualiteit niet verboden. De twee mannen mogen elkaar dus openlijk zoenen. U kunt het hier niet mee eens zijn, maar u mag u daar niet discriminerend over uiten. Negatief regageren is dus niet de manier. (…)
Ook bij deze oefening kan ik me voorstellen dat je lang kunt discussiëren over welk van de twee gedichten nu langere versregels heeft. Hoewel de gemiddelde zinslengte in Verlate kamervragen veel langer is dan in Spelen, kiest Marsman juist in het eerste geval voor kortere regels. Dat heeft duidelijk iets met ritmiek te maken: die korte regels vertragen, maken de (sociale) afstand voelbaarder:
Verlate kamervragen
van Guangzhou
tot Turijn
danst men
een macabere
macarena
op het balkon
dicht bij huis
het ritmische
zon
afstand
zon
afstand
zon
van een stralend voorjaar
dat wegdrijft
uit de greep
van onze dagelijkse routines
en ons achterlaat
met beurspagina’s
waarop grafieken
wortel schieten
(de economie
met z’n conjuncturen
die het presenteert als wetmatigheden
liet zich toch weer verrassen
door het oliebeleid
van Saoedi-Arabië
en een stekelig virus.) (…)
Ook hier eindigt iedere regel op een woord dat accent kan krijgen, maar doordat nu echt ieder accent gemarkeerd wordt, voelt de tekst loom als een macabere macarena.
In Spelen wordt juist gespeeld met een contrast tussen dichterlijke vragen en de prozaïsche en ingewikkelde realiteiten van de acceptatie van homoseksualiteit en het inburgeringsexamen (de laatste regels van het gedicht luiden: ‘zolang ze ons de frontlinie in schuiven / als schild tegen andere minderheden/ eindigt het spel steeds weer bij start’). Het hierboven geciteerde deel bestaat uit het ware uit één strofe en twee alinea’s:
Spelen
Laten we een spel spelen.
Het spel heet emancipatie.
De eerste ronde is een inburgeringscursus.
Hij gaat als volgt:U zit met een collega op een terras een drankje te drinken en u
stoort zich aan het feit dat een tafeltje verderop twee mannen
elkaar strelen en kussen. Wat doet u?Antwoord A is goed. In Nederland is openlijke homoseksualiteit
niet verboden. De twee mannen mogen elkaar dus openlijk
zoenen. U kunt het hier niet mee eens zijn, maar u mag u daar
niet discriminerend over uiten. Negatief regageren is dus niet de
manier. (…)
Ik heb hierboven de regelafbrekingen geplaatst waar ze in de bundel staan, maar voor de laatste twee strofen/alinea’s zijn die duidelijk veel willekeuriger: niet aan het einde van een zin, maar ook niet na een belangrijk woord. Op deze manier voegt de vorm dus iets toe aan de inhoud: door traagheid uit te drukken, of door bewust prozaïsch te zijn. (In het werk van Marsman lopen poëzie en proza in elkaar over.)
Met gevorderde leerlingen zou je vervolgens kunnen discussiëren over de vraag wat het betekent dat in de eerste strofe, anders dan in de eerder besproken gedichten van Marsman wel punten staan aan het einde van zinnen.
Henk Wildeman zegt
Dit vind ik nou een zeer creatief ontworpen oefening! Dank voor het uitgewerkte idee!