Door Nico Keuning
De dichter en essayist Max de Jong (1917-1951) is in juni zeventig jaar geleden overleden. Dat verklaart waarom mij, als auteur van de biografie Altijd het tinnef om je heen (2000), onlangs gevraagd werd of ik nog gedichten van Max in mijn archief had; men is bezig met de uitgave van de Verzamelde gedichten. Het bekendste gedicht van De Jong is Heet van de naald (1947), een autobiografie in 91 kwatrijnen, waarvan de eerste twee luiden: ‘Ach hoe kan ik nu ook schrijven / zij is getrouwd met een ander / en heeft kinderen / zoals het moet / / ik daarentegen zoek vruchteloos / naar het recept /om van twee halve vriendinnen / één hele te maken.’ Hij schreef het gedicht in één nacht, op een kamer aan de Nicolaas Witsenkade 22 hs in Amsterdam, na het vertrek van een onbereikbare geliefde naar Amerika.
Max de Jong was een compromisloos romanticus, een tragische, literaire cultfiguur die in het naoorlogse literaire Amsterdam rondzwierf en voortdurend vergeefs op zoek was naar een vrouw, een passende baan en een ‘bomvrije kamer’. Die bom was de hospita die elk ogenblik kon exploderen als hij zich niet aan de regels hield. Hij haatte het geluid van de stofzuiger en dat van de radio van de buren. ‘Gooi een atoombom op Hilversum!’
Rudy Kousbroek noemde De Jong naar aanleiding van het originele, openhartige en rijmloze Heet van de naald in het tijdschrift Braak ‘voorloper der experimentelen’. Als we het poëtisch oeuvre van De Jong overzien, ligt de oorsprong van zijn dichterschap in het sonnet. De onbereikbare geliefde, Neel Wibaut, had hij eerder al in Groot Nederland (oktober 1939) vereeuwigd in het sonnet ‘Neel’. Hetzelfde sonnet is onder de titel ‘The burden of beauty’ postuum verschenen in de bundel Muggen en zwanen (1955), samengesteld door zijn vriend Hans van Straten. De eerste strofe luidt:
De bleke angst, de ander te verwonden
leeft in haar glimlach, als ze ongewild
en moe de duizelende lasten tilt
die in één dralend woord hun oorsprong vonden –
Door het enjambement leest het gedicht als proza. Een gedicht moet niet te nadrukkelijk rijmen. Liefst helemaal niet, zegt De Jong in een van zijn Aforismen die onlangs bij de Statenhofpers in honderd genummerde exemplaren zijn verschenen: ‘Tegen de dwaze rijmgewoonte heb ik vaak gefoeterd.’
De gedichten van De Jong zijn aanvankelijk traditioneel, maar tevens speels en origineel door de persoonlijke inhoud en het niet-dichterlijke woordgebruik. Zoals in de twee kwatrijnen (hij heeft een opmerkelijke voorkeur voor het dubbele kwatrijn, het octet) ‘Vroege trein’. Een tijdloos beeld, dat we ons herinneren van het reizen voor corona:
Vroege trein I
De laatste broei van echtelijke sponden,
door ’t reisbesluit slechts vluchtig aangerand,
stijgt nu als weersmaak in de werkersmonden
en slaat als wasem op de ochtendkrant.
Vroege trein II
Morsige spijs van slaperige smoelen,
door de coupé met tegenzin geslikt –
daar gaan we weer, gewillig ingeblikt,
naar schemerige serieuze doelen.
De kracht van zijn poëzie ligt in het persoonlijke tekort. In het sonnet ‘Oog om oog’ gaat zelfkennis hand in hand met het verachten van de anderen om hun onbegrip. De eerste twee kwatrijnen:
Ze zeiden vaak, dat ik me opdring –
Het euphemisme wies hun afkeer schoon.
Want ook diegenen waar ik meer mee omging
bleven wat koel, hielden de juiste toon.
En ik, van mijn kant, hield me ook afzijdig,
en hechtte aan de kamer waar ik woon.
Mijn aanleg bleek steeds met de hunne strijdig,
zo werd de conversatie monotoon.
In dit sonnet dient zich reeds de (vertel)stijl en toon aan van Heet van de naald. Die toon is stelliger en (ver)oordelender in zijn Essays in zakformaat (postuum, 1982) en in de eveneens bij leven ongepubliceerde poëziekritieken Van Mei tot mij. Max de Jong probeerde voortdurend aansluiting te krijgen bij tijdschriftredacties. Vergeefs. Men vond hem te uitgesproken, te opdringerig. ‘O god, vergeef het ze niet, want ze weten donders goed wat ze doen,’ luidt een van zijn aforismen. Evenals deze: ‘Zodra iets pijnlijk wordt, raken we in de buurt van de waarheid.’
Willem Frederik Hermans nam als eerbetoon aan de dwarse dichter als motto een aforisme van hem op in Mandarijnen op zwavelzuur: ‘De berg boeken sinds Gutenberg is dermate aangegroeid dat men feitelijk moreel verplicht is als men haar met één vermeerdert, dan ook op zijn minst een heel genre uit te roeien.’ Philip Mechanicus gaf een fotoboek met schrijvers- en dichtersportretten de titel De pose der natuurlijkheid, uit Heet van de naald:
zij kon echt gewoon doen
zij had wat Oscar Wilde
noemt de pose
der natuurlijkheid
Zowel in de literatuur als in de liefde bleef tijdens het leven van De Jong – op de uitgave van Heet van de naald door Geert van Oorschot na – erkenning uit. Zo eindigt het gedicht:
Het lag uitsluitend aan mij
maar ik was geïmponeerd
ik kon er niet tegen op
jammer is zo iets.
Vorm en vent. In de authenticiteit en oprechtheid (honnêteté) is De Jong een echte man van Forum. Dat zeventig jaar na zijn overlijden na de Aforismen ook de Verzamelde gedichten, in beperkte kring, zullen verschijnen past uitstekend bij hem: gewaardeerd door de happy few.
Laat een reactie achter