Door Nico Keuning
Peter Terrin (1968) begon naar eigen zeggen met schrijven na het lezen van Willem Frederik Hermans’ De donkere kamer van Damokles, een boek dat zijn leven heeft veranderd. Een tijd lang hing het portret van Willem Frederik Hermans boven de schrijftafel van de Vlaamse schrijver. ‘Vanaf zijn spijkertje aan de muur werd Hermans zijn symbolische meelezer, die streng moest toezien op wat hij de wereld instuurde,’ schreef Bo van Houwelingen in haar recensie van Al het blauw in de Volkskrant (12 februari). Des te verrassender was het daarom dat ik in de nieuwe roman van Terrin Gerard Reve tegenkwam.
Als we kijken naar de thematiek in het oeuvre van Willem Frederik Hermans dan is er voortdurend sprake van een conflict, een botsing met de anderen. Het misverstand tussen hoe de wereld zou moeten zijn en hoe deze in werkelijkheid is. De protagonist probeert greep op de werkelijkheid te krijgen. De onbegrepen hoofdpersoon staat er alleen voor, als triomfator en als slachtoffer. Ook Simon in de roman van Terrin is een eenling. Hij is negentien jaar, woont nog bij zijn ouders, gaat om met wat vage vrienden en heeft een seksuele relatie met Carla, een gehuwde vrouw. In de chaos van ontwikkelingen laat hij zich leiden door zijn seksuele driften en het toeval; hij heeft geen greep op zijn omgeving. Voor de buitenwereld is hij een mooie jongen, intelligent en cool. Maar hij is vooral onzeker, gevoelig en naïef.
Schaamrood
Hij registreert als een camera. In de scherpe, objectieve observaties lijkt Terrin op Hermans. Al het blauw bestaat uit een sequentie van filmscènes: een montage die het verhaal vanuit verschillende personages en perspectieven vorm geeft. Suspense. Over Carla: ‘Ze is een vrouw die niet meteen de aandacht trekt. Als ze hard moet lachen houdt ze haar hand voor haar mond. Ze is ingetogen maar niet bedeesd. Na een tijd, na verschillende avonden die hij [Simon] met Marc aan de bar doorbrengt, verschijnt ze aan de oppervlakte, ziet Simon de vrouw in Carla, haar lichaam, haar zelfbewustzijn. Marc beweert dat ze een rustig leven heeft geleid. Dochter van Italiaanse immigranten, als tiener heeft ze haar vader dood achter het stuur van zijn auto gevonden, de keel overgesneden. Hij zegt dat John haar als het ware gered heeft. Hij zegt dat John haar slaat, iedereen weet het.’
Behalve Simon. Hij leeft in zijn eigen wereld. Als schoolverlater gaat hij, naast een paar vroegere schoolvrienden, om met louche types die hem inschakelen als koele en efficiënte colporteur van een piramidespel. Daarin is hij zonder mededogen, zonder empathie. Wel blijkt hij gevoelig voor de wereldse levensstijl van fotograaf Pieter. Simon laat zich in deel ‘Drie’ van de roman voor een fotoshoot in Normandië willoos meevoeren. Tijdens een tussenstop in Parijs neemt Pieter hem mee naar een fototentoonstelling van Robert Mapplethorpe. Zelfs als blijkt dat Pieter in het hotel in Normandië één kamer voor hen heeft geboekt, heeft Simon nog niets door.
‘Slapen we dan samen?’ vraagt Simon. Pieter kijkt naar de twee eenpersoonsbedden. ‘O,’ zegt Simon. ‘Natuurlijk, dit is onze kamer.’ ‘Ja,’ zegt Pieter. ‘Dit is onze kamer’. Er valt een stilte. ‘Ik hoop dat je het niet erg vindt,’ zegt Pieter. Simon voelt het schaamrood naar zijn hoofd stijgen. Hoe kan hij Pieter, die alles betaalt, zo in verlegenheid brengen?’
Zweet
Na de fotoshoot aan zee, gaan de jongens uit eten. Ze ontmoeten een Zweeds koppel. Ze drinken en lachen. De Zweedse vrouw vraagt wat het lievelingsboek van Pieter is. Vervolgens houdt hij ‘een vurig pleidooi’ over een roman die zich afspeelt kort na de Tweede Wereldoorlog, ‘waarin de hoofdpersoon een jongeman is die nog bij zijn ouders woont’. De roman ‘bestrijkt de laatste tien dagen van het jaar’, er gebeurt in feite niets, ‘en de jongeman heeft een obsessie met haaruitval en praat tegen zijn speelgoedkonijn, dat hij liefheeft en bedreigt met martelingen’. Wij weten zonder nadere aanduiding genoeg. Maar aan Simon, die dezelfde voornaam heeft als de schrijver Simon van het Reve van De Avonden (1947), gaat de toespeling voorbij.
Terrin gebruikt de scène met het Zweedse koppel als schakel naar de Reviaanse masturbatiescène in hoofdstuk 7 van het derde deel, die doet denken aan Melancholia (1951) van Gerard Kornelis van het Reve, het in het Engels geschreven verhaal, waarin Andree zich in zijn kamer heeft verstopt, terwijl er in de buurt huiszoekingen plaatsvinden. Om zijn angst te bezweren beroert hij ‘his rod’. Voetstappen in het trappenhuis komen dichterbij: ‘The seed spirted against the wall and ran over his fingers.’
In Al het blauw is de spanning beschreven vanuit het perspectief van Simon, die zijn ogen niet gelooft. Pieter ligt in het andere bed en kijkt hem aan, terwijl hij de bobbel in zijn onderbroek kneedt. Waarschijnlijk vergist Simon zich. Een misverstand, of grap. ‘Maar het houdt niet op, en Simon gelooft dat hij Pieter sneller hoort ademen, door zijn neus. En hij verstart, ligt doodstil op de warme matras en voelt dat het zweet hem uitbreekt.’
Hommage
Misschien is dit normaal, denkt Simon, en heeft het niets met hem te maken: ‘Hij hoort het matras bewegen, het gaat almaar heviger en Pieter ademt sneller en zijn hand gaat tekeer en het is wachten, wachten op wat erg dichtbij lijkt, en Pieter begint met een klagende ondertoon te grommen, als een dier in nood, en Simon kan het niet geloven, hij wil verdwijnen.’
In de trein op weg naar huis vraagt Pieter wat Simon er van vond, die twee dagen als fotomodel? ‘Simon zegt dat het moeilijk onder woorden is te brengen.’
De ontmoeting heeft de jongens niet nader tot elkaar gebracht. Pieter heeft er slechts een paar foto’s van Simon aan overgehouden. Voor zijn seksuele bevrediging moet hij zich overgeven aan zijn verbeeldingskracht. Dat zouden we kunnen zien als een hommage aan Gerard Reve in deze Hermansiaanse roman.
Laat een reactie achter