De duingeest
Mij heeft de zee gekroond met zilte glorie
Van droppen: naakt lag ik in ’t warme zand;
De hemel boog het goud van zijn ciborie
Naar mij: de zonwijn stroomde, ’t blauw werd brand.
En door het duindal waar in bloemge mossen
Mijn voeten zonken, volgde ik heel die dag
Gedaanten schuilend soms in poel of bosschen,
Dan schrijlings lokkende op een berme-plag.
Doch toen de nacht langs top en beek mijn dwalen
Bestaarde, leek ik zelf een geest van ’t duin,
Dalend door donkers, murmlingen en stralen
Naar morgenschemer in mijn tulpentuin.
Albert Verwey (1865-1937)
uit: Goden en grenzen (1920)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter