Door Nantke Pecht
Als oud-mijnwerkers in Eisden in Belgisch Limburg met elkaar Cité-Duits spreken, zeggen ze bijvoorbeeld ich hab dich doch verzählt von de fünfte wat ich gekricht hab ‘ik heb je toch verteld van de boete die ik gekregen heb’ of für conducteur zu wer(d)e, musste er belgische sein ‘om werkleider te worden, moest hij Belg zijn.’ In de mijn was een fünfte een boete van een vijfde van het dagloon.
In de afgelopen jaren deed ik uitgebreid onderzoek naar het Cité-Duits dat zich in de jaren dertig van de vorige eeuw als contactvariëteit onder migranten van de tweede generatie in Eisden-cité (mijnwerkersbuurt) ontwikkelde. Tot voor kort bleef de gemeenschap van Eisden een blinde vlek in het sociolinguïstisch taalcontactonderzoek. De sprekers van nu zijn mannen ouder dan tachtig jaar en opgegroeid met verschillende thuistalen waaronder Tsjechisch, Pools en Italiaans. Uit mijn proefschrift komt naar voren dat Cité-Duits niet gemakkelijk te typeren is als een Duitse, Limburgse of Nederlandse variëteit. Ondanks dat de sprekers hun manier van spreken ‘Duits’ labelen is er veel bewijs voor een samensmelting van grammaticale kenmerken door intensief taalcontact tussen het Belgisch Nederlands, het Maaslands dialect en varianten van het Duits, variëteiten die structureel sterk op elkaar lijken. Naast geluidsopnames van informele tafelgesprekken met de laatste sprekers van het Cité-Duits voerde ik participerende observatie uit in Eisden, hield ik talrijke interviews en maakte ik groepsopnames van vrouwelijke sprekers.
Ontstaansgeschiedenis
Waar komt het label ‘Duits’ vandaan? De technische woordenschat ondergronds was gebaseerd op het Frans en Waals, terwijl Eisden bij een regio hoort waar de meeste mensen Belgisch Nederlands en het Limburgse dialect Maaslands spraken. In mijn proefschrift laat ik zien dat de mijn van Eisden eind jaren twintig van de vorige eeuw sterk afhankelijk van arbeidsmigranten was. De meesten van hen hadden enige kennis van het Duits, dat veel werd gesproken in de landen van het voormalige Habsburgse rijk. In de mijnwerkersbuurt werd het Duits – om precies te zijn een mengeling van verschillende dialecten en niet-standaard variëteiten van het Duits – een lingua franca voor de eerste generatie sprekers. De tweede generatie groeide vaak drietalig op met Belgisch Nederlands, de thuistaal van hun ouders en een beetje Frans. In het openbaar hoorden ze echter hun ouders ‘Duits’ spreken. Deze variëteiten vormden de input voor wat de sprekers zelf later ‘Cité Duits’ zouden noemen. De mijnwerkerskinderen groeiden op met weinig contact met mensen van buitenaf. Het sociale isolement van de mijnwerkersgemeenschap werd nog verder versterkt door de xenofobe houding van de lokale bevolking. Deze omstandigheden hebben zeer waarschijnlijk bijgedragen aan een sterk groepsgevoel onder de kinderen van de migranten mijnwerkers. Het lijkt erop dat Cité-Duits lange tijd gefunctioneerd heeft als een manier waarop sprekers zich konden identificeren met een bepaalde groep (mijnwerkers en familieleden) en onderscheiden van de lokale bevolking.
Taalkundige analyse
Mijn analyse van persoonlijke voornaamwoorden in het Cité-Duits demonstreert dat Cité-Duits een stabiel patroon van keuze in persoonlijke voornaamwoorden vertoont. Door frequentieanalyse laat ik zien dat hoewel er enige variatie is in de vorm van de voornaamwoorden, deze variatie lijkt op die in het gesproken Nederlands en Duits. Cité-Duits deelt een groot deel van de voornaamwoorden met het gesproken standaard Duits en tot op zekere hoogte met het Maaslands, maar er zijn nauwelijks persoonlijke voornaamwoorden die alleen met het Belgisch Nederlands overeenkomen. Verder identificeerde ik drie tussenvormen, namelijk ich ‘ik’, wie ‘wij’ en de(r) ‘hij’. Ich lijkt een Belgisch Nederlands-Maaslands-Duitse vorm, terwijl wie overeenkomst vertoont met de Duitse vorm wir en de Belgisch Nederlandse vorm wij. Daarentegen kan de(r) geassocieerd worden met Duits der en Maaslands de, maar niet met het Nederlandse wij/we.
Op zinsniveau laat mijn analyse van progressiefconstructies zoals hij is televisie aan het kijken zien dat deze constructies van het gesproken Duits afwijken en vaak op Nederlands en Maaslands lijken. Hoewel sommige constructies geassocieerd kunnen worden met Ruhr-Duits en Nederlands, vertoont Cité Duits minder syntactische restricties dan informeel standaard Duits. Ten slotte toont mijn analyse aan dat de grammaticale structuren niet altijd nieuw zijn, maar vaak algemene taalpatronen weerspiegelen: Cité-Duits is zowel uniek als vergelijkbaar met gesproken Belgisch Nederlands, Maaslands en Duits.
Op basis van mijn bevindingen suggereer ik in mijn proefschrift dat Cité-Duits zich niet als een vorm van codewisseling laat definiëren: Taalgrenzen tussen het Duits, Maaslands en Nederlands zijn eerder vloeiend en elementen uit die variëteiten zijn niet gemakkelijk te onderscheiden. Ook vertoont het Cité-Duits bepaalde regelmatigheden maar omdat de contactvariëteiten structureel zo dicht bij elkaar liggen, is het soms onmogelijk om te bepalen of een talig kenmerk eerder geassocieerd moet worden met het Belgisch Nederlands, Maaslands of Duits. Bovendien verschilt Cité-Duits duidelijk van mengtalen, die meestal afkomstig zijn van twee niet-verwante talen waarvan de sprekers met elkaar in contact kwamen. Het bijzondere aan Cité-Duits is dan ook de sociolinguïstische status en de ontstaansgeschiedenis: Het is ontstaan in een meertalige omgeving waar al een gedeelde taal bestond, en diende eerder om een groepsidentiteit te markeren dan om communicatie te vergemakkelijken.
Ik heb mijn proefschrift ‘Language Contact in a Mining Community’ inmiddels verdedigd (2021). Het hele boek vindt u hier.
Benno Barnard zegt
Dit is reusachtig interessant.
Maar waarom toch in hemelsnaam moet zo’n proefschrift in het Engels geschreven worden? Als het nu deeltjesfysica betrof… maar alleen al de pure omslachtigheid van Engels terwijl je het over ander talen/dialecten hebt! Ik zou dat proefschrift kopen als het in het Nederlands was gschreven. (Maar wie weet hebben duizenden geleerden in het buitenland hiervoor belangstelling…)
Nantke Pecht zegt
Beste meneer Barnard,
Bedankt voor uw reactie. U heeft zeker een punt met uw opmerking over het Engels. Maar aangezien ik niet Nederlandstalig ben, was dit boek anders nooit geschreven. Ik heb wel een Nederlandse samenvatting geschreven die in het boek is opgenomen. Het boek is gratis te downloaden.
Benno Barnard zegt
Dank voor uw bericht, ik zal uw boek downloaden. Maar het probleem is nu verschoven naar de vraag waarom u uw proefschrift dan niet in het Duits hebt geschreven, uw moedertaal immers? Ik vind de universitaire verengelsing een vreselijke vergissing. Er ontwikkelt zich een intellectuele monocultuur waarin meningen – tot op zekere hoogte onbewust – door de anglosfeer gevormd worden. Dat is uw schuld niet. Maar ziet u die bierkaai?
Hans Erren zegt
Mooi onderzoek over een mijnwerkerstaal die ik nog niet kende. Ik snap wel waarom Leonie Cornips de promotor was, de paralellen tussen het Heerlens Nederlands en het Cité-Duits zijn enorm.
Ria Sleurs zegt
mijn vader werkte in de mijn van Zolder vanaf 1941 en zijn loon noemden mijn ouders “de konzuum”. Komt dat van de Quinzaine, omdat ze twee keer per maand uitbetaald werden ?