Door Marc van Oostendorp
Helemaal aan het eind van Leeskwesties, zijn studieboek voor de literatuurwetenschap, noemt Jürgen Pieters, Unpacking My Library van de Amerikaanse literatuurwetenschapster Leah Price. Hij zegt dan dat hij met zijn boek hetzelfde enthousiasme voor boeken en lezen hoopt uit te dragen: “het gevoel dat ik ook een eigen bibliotheek wil, met boeken die op verschillende manieren geordend kunnen worden en die je lezend en herlezend kunt inpakken en uitpakken”.
Nu is Pieters’ boek een heel ander boek dan dat van Price. Dat laatste boek is een fotoboek en een interviewboek, met gesprekken met schrijvers over hun bibliotheken. Pieters schreef een leerboek over de theorie van de literatuurwetenschap.
Een beter lezer
In ieder geval is Pieters heel helder geschreven. Ik geloof niet dat er zo’n duidelijke inleiding in het Nederlands bestaat in allerlei hoeken en gaten van de literatuurtheorie. Voor zover ik kan nagaan komt zo’n beetje alles aan bod, in zeven hoofdstukken met titels als Wat is literatuur?, Wat is de auteur? en Wat is poëzie? Pieters past de theorie voortdurend toe op concrete voorbeelden, vooral uit de Engels- en Nederlandstalige literatuur: verhalen over schrijvers, maar ook veel afbeeldingen, prozafragmenten en gedichten die de theorie illustreren. Het boek is bovendien heel fraai vormgegeven en met zorg uitgegeven.
Ik weet niet zeker of het effect van Leeskwesties is dat je per se een eigen bibliotheek wil, maar aan het begin van het boek stelt Pieters een doel dat je met het bestuderen van dit boek mogelijk wel haalt: een beter lezer worden. Precies door steeds allerlei inzichten te illustreren aan de hand van zeer goed gekozen voorbeelden, kun je die inzichten verwerken in je eigen lezen.
Afgeplatte toppen
Als taalwetenschapper lees ik literatuurtheorie altijd met bijzondere belangstelling. Een van de worstelingen van de literatuurwetenschap die aan de taalkunde bijna ontbreekt is de voortdurende worsteling met definities, zoals al blijkt uit de aangehaalde hoofdstuktitels.
Met name de vraag wat nu eigenlijk literatuur is, blijkt een hopeloze. In het desbetreffende hoofdstuk worden allerlei definities aangehaald en tegen ieder van die definities bestaan bezwaren: niet-literaire boeken vallen ook onder de ene definitie, de andere houdt geen rekening met het feit dat Marten Luther in zijn tijd ook tot de literatuur werd gerekend, enzovoort. Ik vind dat eigenlijk nogal een wonderlijk probleem. Het geldt namelijk eigenlijk voor ieder begrip in de woordenschat van een taal dat het nauwelijks precies is af te bakenen. Wat is precies een tafel? Je kunt daar geen definitie van geven zonder ofwel ten onrechte een afgezaagde boomstronk ook tot de tafels te rekenen ofwel over het hoofd te zien dat in de middeleeuwen ‘afgeplatte toppen’ ook tafels waren.
Wonderlijke activiteiten
In veel wetenschappen lost men dat op door wetenschappelijke begrippen te kiezen die wel afgebakend zijn. In de scheikunde probeert men niet uit alle macht een wetenschappelijke definitie te bedenken van wat er in het dagelijks taalgebruik allemaal tot water wordt gerekend, maar werkt men in plaats daarvan met een wél precies begrip: H2O, dat ook alleen zo precies kan zijn omdat het wetenschappelijk jargon is.
Hoe dan ook hoort die worsteling bij de geschiedenis van het vak, en is ook misschien onontkoombaar in een wetenschap waar feitelijk zoveel verschillende opvattingen figeren (van mensen die echt alleen hermeneutische dichters willen bespreken, tot analyses van de Boeketreeks – van beide vind je voorbeelden in Leeskwesties.) Bovendien heeft ze natuurlijk tot voordeel dat je na leert denken over wat mensen nu precies met literatuur bedoelen. Want dat is wat Pieters met passie doet: de lezer niet zozeer aanzetten tot het organiseren van de eigen bibliotheek als wel om na te denken over wonderlijke activiteiten als schrijven en lezen.
Jürgen Pieters. Leeskwesties. Gent: Burgerhoff&Lamberigts, 2020. Bestelinformatie bij de uitgever.
Laat een reactie achter