Atangana Bekono’s superieure identiteitsspel
Confrontaties van Simone Atangana Bekono is een van de mooiste en knapste boeken die ik de afgelopen tijd las. Het is enorm goed geschreven, technisch mooi opgebouwd en in zekere zin heel actueel. Verder neemt de schrijfster zelf zich voor je in met haar ideeën buiten het boek. In een interview met Trouw lezen we:
Over haar persoonlijke ervaringen praat Atangana Bekono liever niet te veel in een interview. ‘Racisme doet pijn en die wil ik in literatuur laten bestaan. Ik stop die pijn in een boek, samen met een heleboel andere dingen waarover ik enthousiast ben, mijn creativiteit, mijn taal. Over dat kunstwerk wil ik het graag hebben.’
‘De kranten willen het anders’, dichtte Remco Campert ooit al.
Het is eigenlijk triest dat het opvalt wanneer een schrijver in de media weer eens wil praten over een kunstwerk als kunstwerk en niet over private aangelegenheden. En als kunstwerk valt aan Atangana Bekono’s boek veel te beleven.
Confrontaties is het schrijnende verhaal van Salomé Atabong die, nadat ze een van de jongens die haar racistisch bejegent en vernedert ernstig verwondt, in een jeugdinrichting wordt geplaatst. En er weer uitkomt. Dat eenvoudige kernverhaal lardeert ze met terugblikken op haar jeugd, een vakantie in Kameroen (het geboorteland van Salomé’s vader), de ideeën van haar mondaine, politiek-bewuste tante Céleste en Het Incident natuurlijk.
Meer is het niet. Maar met elke zin in de roman is wel iets aan de hand: een extra betekenis, nauwverholen woede, verwijzingen naar klassieke mythen of wereldliteratuur en superieure ironie. En allemaal samen tonen die de complexe context van een relatief eenvoudig incident.
Ik herlas Confrontaties net nadat ik het laatste boek van de Franse sociologe Nathalie Heinich gelezen had: Wat onze identiteit niet is. Heinich komt tot haar eigen, nieuwe definitie van het begrip ‘identiteit’, dat volgens haar dynamisch en multidimensionaal is. Dat is ook de reden dat ze (in een interview met Trouw) nogal ontstemd bleek over de Nederlandse vertaling van haar boektitel Ce que n’est pas l’identité. Het bezittelijk voornaamwoord ‘onze’ dat de vertaalster (of uitgever?) toevoegde, staat juist helemaal haaks op dat dynamische karakter dat Heinich aan het fenomeen toekent.
Hoe ziet Heinich identiteit dan? Vooraf stelt ze iets belangrijks vast: een ‘fundamentele eigenschap van identiteit: ze manifesteert zich pas als ze problematisch is’. En dan definieert ze het als volgt: ‘de uitkomst van het geheel van procedés waarmee een predicaat aan een object wordt toegekend’. Da’s behoorlijk abstract, zegt ook Heinich zelf er meteen achteraan. Maar ze geeft in haar boek een uiteenzetting, die het proces veel duidelijker maakt:
Het komt er dus op neer dat onze identiteit niet eendimensionaal, niet tweedimensionaal maar driedimensionaal is.
Toeschrijving (door anderen), presentatie (voor anderen) en zelfperceptie (door jezelf): dankzij het onderscheid tussen deze drie momenten van identiteit kunnen we de volle subtiliteit van het identiteitsspel vangen waarmee het subject via zijn zelfpresentatie de toeschrijving door anderen kan manipuleren, maar ook zijn zelfperceptie beïnvloed ziet worden door deze toeschrijving, wat er misschien weer toe leidt dat hij zijn presentatie zal aanpassen – et cetera. ‘Zich voelen’, ‘zich noemen’ en ‘genoemd worden’ [zijn] in gelijke mate bepalend voor iemands identiteitsgevoel en […] eventuele tegenstrijdigheid ertussen [kan] een bron van spanning, lijden of min of meer opgekropt conflict worden.
Heinich heeft het als sociologe primair over ‘identiteit’ als collectief begrip, maar ze geeft aan dat het ook individueel toepasbaar is. Mij lijkt haar definiëring van identiteit als wisselwerking van (zoals het in het origineel heet) désignation, présentation en autoperception ook een zinvol instrument voor romananalyse. In het geval van Confrontaties maakt het het onderliggend conflict nog pijnlijker zichtbaar.
Wie Atangana Bekono’s roman (her)leest met Heinich als richtlijn, ziet alledrie de facetten in hun wisselwerking terugkomen in het hoofdpersonage.
Doordat het boek vanuit personaal perspectief consequent de gedachten van Salomé volgt, is haar ‘zelfperceptie’ het duidelijkst te volgen. We lezen haar jeugdherinneringen, ervaringen met racisme en marginalisering, en haar aanvallen van woede en agressie. Die laatste toont ze niet altijd aan de buitenwereld, zodat je dus regelmatig kunt vaststellen dat haar feitelijk handelen, haar ‘presentatie’, botst met wat ze denkt. Zo denkt ze over een racistische groepsgenoot in de inrichting:
Ik stel me voor hoe ik haar bij haar haren grijp en het plein op sleur, haar op haar kop blijf stompen tot er geen gezicht meer over is.
Maar er gebeurt niets.
Op de gang, onderweg naar het klaslokaal, is het stil.
Heinich geeft aan dat een mens facetten van zijn of haar identiteit kan wijzigen. Dat is bij Salomé duidelijk wanneer ze haar strategie in de inrichting aanpast, in dit geval dus het facet ‘presentatie’:
Omdat ik de hele tijd mijn bek houd, vinden ze dat ik vooruitgang boek, dat ik op het goede pad zit. Ik zit mijn tijd uit.
Meteen erna lezen we een mooie combinatie van ‘zelfperceptie’ en ‘presentatie’. Haar tijd uitzitten ‘betekent elke dag het gif slikken en glimlachen.’
Ook de ‘toeschrijving’ komt regelmatig voor – bijvoorbeeld in deze dialoog tussen Salomé en haar therapeut Frits, in dit geval (ook weer) als conflict.
‘Waarom moet jij altijd op de raarste momenten dwars gaan liggen?’
‘Omdat jij altijd op het verkeerde moment denkt dat je weet hoe ik in elkaar zit.’
Zoals gezegd stelt Heinich dat ‘identiteit’ zich pas manifesteert als ze problematisch is, als de verhouding tussen de drie facetten dus in onbalans is. Anders gezegd: als hoe je je voelt overeenkomt met hoe je je presenteert en hoe dat erkend wordt door derden, dan is de situatie evenwichtig. Het is evident dat dat bij Salomé eigenlijk nooit het geval is. Vanuit heinichiaanse optiek maakt dat de toch al tragische apotheose van de roman nog erger.
Op de slotpagina is Salomé naar de boerderij gelopen waar haar slachtoffer woont met zijn familie – dat wil zeggen: haar klasgenoot Paul die zij aan zijn oog gewond heeft na zijn vernederende en racistische uitlatingen en daden. Het gezin zit te barbecueën in de aangeharkte tuin achter hun boerderij. Salomé zit tussen de struiken.
Ik stink naar zweet van al het lopen en sjouwen van vandaag. Ik heb enorme dorst. Hoe maak je van iets destructiefs iets productiefs? Ik heb mijn straf uitgezeten. Ik weet het niet.
Mijn naam is Salomé Atabong, wil ik tegen Paul zeggen. Niet kankeraap of fucking beest of kutneger. Je moet het goed uitspreken: Salomé Henriette Constance Atabong. […] Salomé Henriette Constance Atabong. Ik wil het je horen zeggen. Ik wil dat je het naar me roept.
Vanuit Heinichs drieslag zie je hier dat Salomé de harmonie tussen toeschrijving, presentatie en zelfperceptie wil afdwingen: haar zelfperceptie en presentatie zijn nu één en de toeschrijving wil ze forceren.
Door de coniferenhaag springt ze plots het gazon op en roept de familie toe. Met de volgende zinnen eindigt de roman.
De vader springt op. Paul met het glazen oog en de open mond zet zijn bierflesje met een harde tik op tafel.
‘Mijn naam is Salomé,’ zeg ik. ‘Salomé Henriette Constance Atabong. Dat ben ik.’
Waar Salomé’s zelfperceptie en presentatie nu één zijn, kun je ervan uitgaan dat de ‘toeschrijving’ bepaald niet zal overeenstemmen. Salomé lijkt hier met haar interne balans even de totale overwinnaar, maar je weet dat in de wereld na de slotregels van de roman het oordeel van de buitenwereld meedogenloos zal zijn. Een dader die direct na haar vrijlating haar slachtoffer opzoekt? Dat leidt tot minstens een gebiedsverbod of in elk geval: problemen.
Idealistisch ingestelde lezers zullen menen dat Salomé hier juist triomfeert; meer puristische lezers zullen mij voor de voeten werpen dat ik dingen verzin die pas plaats (kunnen) vinden na de slotscene van de roman en er dus niet staan; zelf ben ik, aan de hand van Heinich, door Atangana Bekono’s prachtboek alleen maar sceptischer geworden – of, om het iets positiever te zeggen, bewuster geworden – van de haast moedeloos makende complexiteit van het jeu d’identité.
maanantai zegt
Het is allemaal vast heel complex, zeker voor iemand als Joosten. Volgt de recensie morgen?
Jos Joosten zegt
Hé wat leuk mijn trouwste lezertje Martijn Benders uit Helliemond probeert het nu maar eens onder een schuilnaam. Ben reuze benieuwd wat hierna volgt. Tinus dun Urste? Swamibal? Benders Shree Rajneesh?
Of gewoon ‘Anoniempje’?
maanantai zegt
Wat een nivo weer. Is gewoon mijn wordpress accountnaam, Herr Joosten.