Jeugdverhalen over joden (138)
In deze reeks publiceert Ewoud Sanders het ruwe materiaal voor een in 2022 te verschijnen boek met een analyse van dit materiaal.
Door Pieter Brouwer (1868-1926)
Oorspronkelijk Nederlands
Herkomst en drukgeschiedenis
Pieter Brouwer was hoofdonderwijzer in Leerbroek, in de provincie Utrecht. Hij was van gereformeerde huize. Tussen 1897 en 1917 schreef hij een kleine twintig jeugdboeken. De meeste verschenen bij uitgeverij G.F. Callenbach in Nijkerk. Brouwer was ook werkzaam als journalist en uitgever. Vanaf 1904 gaf hij het Christelijk Zondagsblad, weekblad voor het huisgezin uit. Hij schreef dit grotendeels zelf vol. In 1911 werd hij hoofdredacteur van het Friesch Dagblad.
Dagen van duisternis verscheen in 1898 bij Callenbach in Nijkerk en beleefde één druk. Het gaat om een historisch verhaal, dat speelt in de winter van 1794-’95, tijdens de Franse veldtocht in de Nederlanden. Brouwer volgt de belevenissen van twee Nederlandse mannen in Franse dienst. Het joodse personage is slechts een bijfiguur, die zij ontmoeten tijdens hun bezoek aan Amsterdam.
Samenvatting
Twee Nederlandse mannen die in het Franse leger hebben gediend, besluiten te vluchten. Op weg naar Den Bosch bezoeken ze in de Jordaan in Amsterdam een joodse uitdragerij. Zij willen er kleding kopen om zich te vermommen. De uitdragerij is gevestigd in ‘een onaanzienlijk, ja smerig woninkje’. De eigenaars zijn Izaäk en zijn vrouw Saar.Izaäk is ‘een man, dien geen zindelijke hollandsche huisvrouw met een tang zou hebben aangeraakt’. Zijn gezicht is ‘de laatste dagen met geen water’ in aanraking geweest.
‘Lange, vettige, glimmende haren keken vrijpostig onder een vies kalotje uit en dwarrelden in zijn nek en over zijn voorhoofd naar het hun lustte. Hij had een langen, kaal gesleten rok, die oorspronkelijk niet voor hem was gemaakt, want er had nóg wel zoo’n persoon in gekund. Bedoeld kleedingstuk glom van ’t vuil en was van voren onzichtbaar door een dikken, dichten baard, waar blijkbaar nooit een andere kam in kwam dan de vingeren van den eigenaar.’
De uitdragerswinkel ‘zit bijna zoo vol als een worst’. Izaäk draagt kleding aan. ‘De Jood staat in de deemoedigste houding, maar met de gedachten van iemand, die een gans gaat plukken: er alles af te halen wat hij kan.’
Izaäk prijst zijn kleding aan met mooie praatjes. ‘Hij kon wat los en vast was aan elkaar liegen. Wat natuurlijk een groote zonde is – hoewel Izaäk in dat opzicht een groote familie heeft.’
‘Kom, kom, Jood!’, zegt een van de mannen tegen Izaäk, ‘laten we voortmaken.’ Ze kiezen een paar kledingstukken. ‘En hoeveel wil je nu voor die vodden overvragen, Izaäk?’ zegt een van hen. Izaäk: ‘Overvragen doe ’k nooit, heeren. Da’s geen eerlijke handel – da’s valsch.’ De jood ‘smakt met de lippen, als iemand die in een perzik bijt die naar meer smaakt’. Nadat de mannen hebben betaald, verlaten ze de winkel. ‘Zonder een spier te verroeren steekt de Jood het geld op.’
Doelgroep en receptie
Volgens het gereformeerde tijdschrift De Bazuin was Dagen van duisternis geschikt voor de zondagsscholen.
Ik vond drie besprekingen. ‘Een boek vol geestelijke moraal. Waarlijk, met genot hebben wij ’t gelezen’, oordeelde het Gereformeerd jongelingsblad in 1898. De Bazuin noemde het boek ‘uitnemend’, het Christelijk Schoolblad vond het ‘een zeer lezenswaardig boek, dat wij gaarne aanbevelen’. Wel had dit tijdschrift kritiek op het hier besproken hoofdstuk. ‘Dat de “Jordaan” te Amsterdam toen veel kinderen Israels herbergde, is niet geheel juist. Het doet evenwel in het verband, waarin het medegedeeld wordt, zeer weinig ter zake.’
Laat een reactie achter