Met de vijftigste sterfdag van Simon Vestdijk verscheen in de Vestdijkkroniek de vertaling van het rapport van Amy van Marken dat ze in 1967 in opdracht van de Zweedse Academie over Vestdijk opstelde. De reacties op dit rapport beginnen op te lopen – en zijn voornamelijk erg negatief. Het gaat zo ver dat haar de schuld wordt gegeven dat Vestdijk de Nobelprijs voor Literatuur niet heeft gekregen. Wat me daarbij het meest verrast – en dat niet de eerste keer – is hoe veel mythes er over de Nobelprijsprocedures bestaan.
In de beoordelingen van het Nobelcomité komen de rapporten van de deskundigen (sakkunnigen) vaak terug. Het gaat er in deze rapporten niet – zoals Joyce Roodnat in haar stuk in de NRC stelt – om “rapport[en] van aanbeveling”, maar juist om een objectieve inschatting van de kandidaten. Daar hoort ook de bespreking van minder goede kwaliteiten van een kandidaat bij. Zoals Hans Anten in zijn commentaar in de Vestdijkkroniek over dit rapport terecht vermoedt zou een “verslag met louter lofprijzingen juist daardoor minder overtuigend en geloofwaardig” zijn. Er moet dan ook duidelijk een verschil worden gemaakt tussen een deskundig rapport dat de Zweedse Academie aanvraagt en een motivatieschrijven dat door ondersteuners van een kandidaat samen met de nominatie bij de Academie kan worden ingediend.
Auteurschap
Amy van Markens rapport over Vestdijk is duidelijk positiever dan een rapport van de Zweedse literatuurcriticus Joen Lagerberg, dat in de archieven van de Zweedse Academie uit het jaar 1960 aanwezig is. Dit deskundig advies is vooral samengesteld op basis van kritieken en meningen over Vestdijk uit het Nederlandse literaire leven. Lagerberg concludeerde: “Als de Nobelprijs aan Vestdijk zou worden uitgereikt, is een positieve echo van zijn landgenoten nauwelijks te verwachten.” Worden de contemporaine Nederlandse literatuurgeschiedenissen bestudeert, dan blijkt dat Van Marken heus niet de enige met bedenkingen was. Haar kritiek met name op zijn historische romans die vaak “te veel van het goede […], te gedetaillerd en te gespecialiseerd” zouden zijn, komen ook in literatuurgeschiedenissen naar voren, bijvoorbeeld bij Van Leeuwen (1951). Dat zijn gedichten niet tot de hoogtepunten van zijn carrière behoorden, geeft ook Knuvelder in zijn literatuurgeschiedenis aan (1953).
Maar welke rol spelen de deskundige rapporten überhaupt in het Nobelprijs-toekenningsproces? Deze vraag stellen ook Hans Anten, en ook Marc van Oostendorp in zijn poging de eer voor Van Marken te herstellen. Uit rapporten van het Nobelcomité kan worden afgeleid dat het eerste oordeel over vooral nieuwe kandidaten wel degelijk afhangt van de deskundige rapporten. Pas als een kandidaat voldoende interesse heeft kunnen wekken, lijken de comitéleden zich verder te verdiepen in het werk van een schrijver. En Vestdijk heeft met name vanaf 1964 interesse kunnen wekken – ondanks het negatieve rapport van Lagerberg, maar waarschijnlijk dankzij de eerste nominatie vanuit de KNAW. In 1967 schrijft het comité op basis van de Zweedse vertalingen van twee van zijn historische romans dat hij een “volledig acceptabele kanditaat” voor de Nobelprijs is – ook ondanks de terughoudendheid van Van Marken over zijn historische romans. Over het algemeen heeft het comité ook alleen de positieve aspecten uit Van Markens rapport overgenomen: zijn “fenomenaal productievermogen”, zijn imponerende prestaties en dat het om een “auteurschap met grote lijnen en een kosmopolitisch vorm” gaat.
Vertaalbeleid
Een terugkerend voorbehoud van het comité sinds 1965 is daarentegen – en de bron van deze opvatting is niet duidelijk – de moeilijkheid om de “persoonlijke factor” van Vestdijk te bepalen. En hier kan Wim Hazeu wellicht gelijk worden gegeven, “valt er aan het rapport van Amy Van Marken weinig te beleven” (2021: 44). Echter, door het centraal-stellen van het autobiografische motief door Van Marken, met de acht delen van de Anton Wachtercylcus in het centrum, leek het comité een weg te hebben gevonden om Vestdijk misschien persoonlijk te kunnen leren kennen. Het verslag van het Nobelcomité uit 1967 wordt afgesloten met het voornemen om op een “definitief oordeel” te wachten totdat de Anton Wachtercyclus in vertaling beschikbaar is (die echter nooit is verschenen).
Ondanks de niet te ontkennen gebreken van Amy Van Markens rapport is dan ook de vraag of niet beter, in plaats van kritiek te leveren op rapporten van deskundigen, de focus gelegd kan worden op het vertaalbeleid met betrekking tot Nederlandse auteurs.
(genoemde literatuurgeschiedenissen)
Leeuwen, W.L.M.E. van: Drift en bezinning: beknopte geschiedenis der nieuwe Noord-Nederlandse letterkunde. Amsterdam 1951.
Knuvelder, G.P.M.: Handboek tot de moderne Nederlandse letterkunde. Malmberg, ‘s-Hertogenbosch 1953.
eggels zegt
Volgens de toetssteen in Stockholm, namelijk het testament van Alfred Nobel, dient de prijs te gaan naar ‘het meest opmerkelijke werk in idealistische trant’. Of Vestdijk internationaal met zijn concurrenten kon wedijveren en door deze beugel kon, daar draait het om. Kon Vestdijk volgens het Nobelcomite de vergelijking aan met de andere circa 350 internationale kandidaten in de vele jaren dat hij als Nederlandse kandidaat werd voorgedragen? . Deze vraag wordt hier niet beantwoord. Dat staat los van al of niet vertaald zijn van de content. Al of geen Zweedse vertaling: De Anton Wachterromans zijn introspectief zonder een brede universele, filosofische of kosmopolitische kijk op mensen die onder het wiel van de beschaving terecht komen. Zie ook mijn NRC-artikel van 6 oktober 2016 ‘ over het ontbreken van een Nederlandse Nobelprijs Literatuur).
Kerstin Bohne zegt
Beste mevrouw Eggels,
Hartelijk dank voor uw reactie. U heeft gelijk, inderdaad speelt de vraag naar de verenigbaarheid van de poëticale opvattingen van een kandidaat en het Nobelcomité ook een rol bij de toekenning van de Nobelprijs. In mijn stuk staat echter een andere vraag centraal, namelijk welke invloed de rapporten van de deskundigen op de discussies in het Nobelcomité hebben, en dan specifiek het rapport van Amy van Marken. Het gaat in mijn stuk inderdaad niet om de vraag of Vestdijk de prijs op basis van zijn poëtica wel of niet zou hebben verdiend.
Met betrekking tot de poëtica: De term “idealisk” uit het testament is in de loop van de tijd verschillend geïnterpreteerd. Academielid Kjell Espmark heeft hier uitgebreid onderzoek naar gedaan (dit is 1991 in het Engels verschenen). Overigens heeft het Nobelcomité in de officiële rapporten geen bedenkingen over de inhoud van Vestdijks werk genoemd. Ze hebben in Vestdijk zelfs een “auteurschap met grote lijnen en een kosmopolitisch vorm” gezien.
Daarnaast spelen vertalingen wel degelijk een rol in het toekenningsproces: Tijdens mijn onderzoek in het archief van de Zweedse Academie ben ik in de rapporten van het Nobelcomité vaak de argumentatie tegengekomen dat een kandidaat door gebrek aan vertalingen niet beoordeeld kon worden. Dit leidde vaak tot afwijzing van de kandidaat of een afwachtende houding van het comité – zoals ook bij Vestdijk. Een belangrijke reden hiervoor is de mogelijkheid voor de Academieleden om de toekenning van een prijs op basis van de eigen leesimpressie te kunnen legitimeren.
Vriendelijke groeten en fijne Paasdagen,
Kerstin Bohne