In een wereld vol onlineverbinding zijn de nieuwe termen op het gebied van racisme en geslacht van Amerikaanse afkomst. Of ze naadloos over te planten zijn, is de vraag. Ook blijft het maf dat na de protestdecennia tegen imperialisme en kapitalisme, die onze geschiedschrijving hebben bepaald, de grootste taalinvloed uit Amerika komt. Culturen van buiten die lingua franca – waaronder voormalige koloniale machten – deemsteren door deze hegemonie weg. Een staaltje verkokering die politiek gerecupereerd kan worden. Uitgerekend op het Vlaams-nationalistische podium Doorbraak geven gepensioneerde publicisten als Marc Vanfraechem en Jan-Pierre Rondas Franstalige publicaties en berichten door. Tegelijk klagen ze taalverloedering aan. Daarmee wordt mede iets bedoeld dat te boek staat als verengelsing, maar adequater amerikanisering mag heten. Wat daarvoor doorgaat huisde evengoed in de phishingmail aan bol.com: ‘Voortaan moten all incoming betalingen have been overgemaakt naar onze filiaalrekening in Spanje’.
Speelt bij dit ongemak met deze taalontwikkelingen ook een generatiekwestie? Jongeren zullen sneller wennen aan publieke aanduidingen voor waaiers van groepjes, taal die tot voor kort voor een incrowd was. Bij lhbtiqa+-terminologie komen bovendien non-binaire voornaamwoorden. Voor mijn studenten geen probleem, terwijl ik er onzeker en weifelachtig mee omga. Een collega-eindredacteur verklaart dit uit disrespect dat zich manifesteert als onwil, een betrokkene ontwaart angst en een gebrek aan wilskracht. Zelf vrees ik vergissingen te begaan en te kwetsen. Verder zou het me niet verbazen wanneer millennials zich in zulke taal herkennen. In teksten van hun Nederlandstalige auteurs meende ik indringend narcisme te bespeuren. Waar of niet, het combineert beter met een uitsplitsing in categorieën en dan met een universalistische blik.
Ex-politicus en antiracismeactivist Dyab Abou Jahjah pleitte onlangs om een hele rij van zulke termen af te schaffen: witheid, patriarchaat, giftige mannelijkheid, heteronormativiteit, cis-normativiteit,… Uit rechtvaardigheid: ‘Onderdrukking is het resultaat van machtsstructuren en machtsdynamiek. In die zin is een klassenanalyse veel relevanter voor antiracisme dan een identiteitsgerichte analyse. Omdat klasse gaat over machtsstructuren en toegang tot welvaart.’
Ik kan niet ontkennen dat de meeste van Abou Jahjahs termen ook staan in mijn Omzeillexicon in statu nascendi, omdat het gebruik ervan gegarandeerd resultaatarm is. Bovenal benadrukken die woorden verschillen, wat onwenselijk is voor wie gelijkheid nastreeft. Dat was volgens mij de adder onder het stijldebat over Ik ga leven, het controversiële boek van Lale Gül dat als ‘autobiografische debuutroman’ op de wereld werd gebracht. Het kreeg, onder meer door Abdelkader Benali, vele taalfouten aangewreven. Jolanda Ivonne Clément verdedigde de schrijfster daarop zo:
Toen tijdens de Harlem Renaissance (begin vorige eeuw) steeds meer Afro-Amerikanen toegang tot de literaire wereld kregen, werden zij ook stelselmatig gekraakt om hun ‘slang’ of ‘black English’. Het was niet correct, minderwaardig en ondanks dat hun boodschap gewaardeerd werd, was er continu kritiek.
Inmiddels is de VS wat verder. Niet alleen toonde dat ‘slang’ en black English aan dat Afro-Amerikanen gesegregeerd opgroeien en dus niet in gelegenheid zijn om white English tot in de haarvaten te absorberen (en wiens schuld is dat?). Een tweede is dat literaire excellentie (destijds) niet het primaire doel van Afro-Amerikaanse auteurs was. Hun doel is zich te uiten – eindelijk – in alle vrijheid en zonder represailles. En in de VS mag dit inmiddels gewoon plaatsvinden. Het zijn immers symptomen van een groter probleem en de huidige instelling is om black literature vooral voor zichzelf te laten spreken.
Laten we dat in Nederland ook eens gaan doen. We kunnen de redacteur van Gül verwijten dat ze niet heeft ingegrepen. Maar is het niet interessant om te weten waarom ze dat niet deed? Mag Lale van haar gewoon Lale zijn? Een jonge vrouw die (toch) redelijk gesegregeerd opgroeit en idd niet spreekt of schrijft zoals wij, gemiddelde Nederlanders.
Moeten we migrantenliteratuur niet eens – met hen! – opnieuw ijken? Wat betekent het voor hen, waar ligt de waarde? En kunnen we ons na die discussie vooral richten op de vraag of hun literatuur geslaagd is in het door hen beoogde effect? Dat lijkt me veel interessanter en constructiever dan om steeds weer die assimilatiekoortsige vinger op te steken.
De suggestie is dat Gül tegenover het Nederlands opzettelijk normen doorbrak en haar redacteur bewust terughoudend is geweest. Omdat de schrijfster in Amsterdam geboren is, kan dat inderdaad. Maar haar ouders beheersen deze taal niet, zodat Gül feitelijk een NT2-spreker is. Met het oogmerk om inderdaad te assimileren, of om te integreren? Misschien is het een detail, maar zij gebruikt het woord ‘blank’, niet ‘wit’.
Naast een directheid laat Güls taal statigheid en hogere registers zien. Volgens de Volkskrant had de redacteur al moeten ingrijpen bij ‘eveneens’, ‘terstond’, ‘derhalve’; mocht Gül deze woordjes expres hebben gebruikt, dan zou ze, beweerde de recensent, juist haar doelpubliek mislopen! Soortgelijke stigmatisering trof eerder Hafid Bouazza, bij wie kunstmatigheid werd gediagnosticeerd. Een ander refrein in de receptie was dat Ik ga leven zes motto’s telt (vijf van Multatuli, een van Nietzsche). Wil dat soms op pretentie, amateurisme bij Gül wijzen? Autodidactiek kan het niet zijn, want aan de Vrije Universiteit studeert ze Literatuur en samenleving. Ook studie is echter geen valide argument voor normdoorbreking met opzettelijke fouten.
Hoe de tegenstrijdige taal in te schatten? Er is denigrerend gesproken van een ‘2 gymnasiumstijl’, maar Gül is evengoed gepresenteerd als literair vernieuwer die de grenzen van het Nederlands in de 21e eeuw opzoekt en oprekt. Daarbij kwam ze alsnog in een traditie te staan, vooral van Multatuli zelf, zodat een intertekstueel perspectief gloort. Literair-historisch werd ze zelfs oer-Hollands als kritische stem tegen religie en verstikkende gewoonten van ouders: ‘de’ islam vervult dan pakweg de rol van ‘het’ gereformeerde geloof.
Femke Halsema plaatste Gül ‘in een lange Amsterdamse traditie van vrijdenkers die met grote persoonlijke risico’s hun vrijheid opeisen’. Dat deed de burgemeester uiteraard omdat de schrijfster na verschijning van Ik ga leven met de dood is bedreigd, is uitgestoten en dies meer. Als protest verscheen er een manifest van belangrijke en beroemde Nederlanders. Hun tekst leek geschreven door pedagogische marketeers:
‘(…) In Nederland maken we onze eigen keuzes. Bepalen we zelf hoe we willen leven, en met wie. Wat we willen zeggen, en hoe. Vrijheid hoef je niet te verdienen, je hebt het als je in dit land woont. Ongeacht je achtergrond, je afkomst, je levensovertuiging. (…)
We willen toch niemand laten vallen? Doorpakken? Samen sterker verder? We willen geen racisme, we willen meer vrouwen, meer inclusie en diversiteit.
Lale verdient het te gaan leven zoals zij dat wil. Ondubbelzinnig. Dus laten we dat uitspreken, vaststellen, verdedigen, ervoor opkomen. Duidelijk maken dat we aan haar kant staan, dat vrijheid ook geldt als je uit een onvrije omgeving komt. (…)’
Het is makkelijk de draak te steken met de bold-letters. Wellicht helpen ze bij het voorlezen van het manifest. Ze horen ook bij een trend om minder begaafde en drukbezette lezers te helpen (onlangs kreeg ik een mail die dit middel mixte met rode letters en gele arceringen). Van al die dienstverlening word ik stil. Verbieden ligt niet in mijn aard, maar als ik ergens voor zou willen waarschuwen en dus de cultuurpessimist uithangen, dan is het toch ook voor dit soort teksten.
Ik pieker over het zinnetje: ‘Lale verdient het te gaan leven zoals zij dat wil’. Bij het werkwoord ‘gaan’ blijf ik steken. Het leek me overbodig, tot ik besefte dat hier een toekomst aangeduid werd. Met ‘gaan’ als modaal werkwoord tekent zich een taalverandering af, wederom onder invloed van het Amerikaans, die het afgelopen decennium haar beslag kreeg en, getuige een enquête, best werd geaccepteerd.
Het heeft ook iets kordaats waar Mark Rutte spreektalig specialist in is: ‘Dat gaan we niet doen’ ofwel ‘Pleur op’. Ik noem de premier mede, omdat hij het manifest ondertekende en aanbeval. Maar toch ook omdat hij niet door het gehele politieke landschap werd omringd. De bedreigingen aan het adres van Gül pasten in het straatje van Geert ‘Dan gaan we dat regelen’ Wilders, niet van BIJ1.
De schelp van je moedertaal
Ook los van politiek zullen deze debatten voortduren. Wint degene met de langste adem of draaien veranderingsvoorstellen zichzelf vast? Juist in zijn herziene versie op de vaksite spelde Dominiek Sandra plots ‘chimpanzees’. Ik denk dat hij daarmee verwees naar het fameuze Van Ostaijen-gedicht dat resigneert. Wat een soesa!
Oneindige verhalen mogen evengoed worden afgesloten. Ik doe dat als beloofd met twee recente literaire boeken die op hun manier autobiografisch zijn. Boeiend aan Mira Feticu’s Liefdesverklaring aan de Nederlandse taal (2021) is het NT2-perspectief. Hier staat uitgeduid wat het betekent om opnieuw te leren spreken en lezen en schrijven, op je vijfendertigste nota bene. Of Feticu helemaal representatief is, betwijfel ik. Ze publiceerde al in het Roemeens, studeerde ook Frans en is erudiet in de wereldliteratuur. Anders gezegd heeft ze een talenknobbel, maar met een buitenstaandersblik is dat een krankzinnig woord.
Het is prachtig te begrijpen hoe Feticu, geboren in 1973, kennismaakt met woorden en constructies die helemaal niets gemeen hebben met haar moedertaal. Naar aanleiding van dt-fouten bericht ze:
‘In hoeverre is schrijven in een nieuwe taal een mimetische actie? Is het schrijven zelf belangrijker dan de taal, het feit dat je een verhaal te vertellen hebt, belangrijker dan ‘de of het’ en ‘d of dt’? Er lopen zo veel migranten rond die in hun eigen taal als schrijver carrière hadden kunnen maken, maar hier vanbinnen krimpen van gemis en zich aan de nieuwe omstandigheden aanpassen. Ze gaan de strijd om de taal te veroveren niet aan. Uit een soort fatalisme of gewoon uit schaamte dat het resultaat niet zal lijken op wat ze voor ogen hadden. Zonde, vind ik. Er zal een generatie komen die zich minder zal schamen en meer zal durven! Die anders zal schrijven dan er nu geschreven wordt. Die zich bedient van een ander idioom. Misschien de kinderen van degenen die hun dromen in hun eigen land en vooral hun eigen taal hebben achtergelaten.’
Deze redenatie komt dicht bij wat Kristien Hemmerechts betoogde. Creativiteit wordt fataal geblust door wat uiteindelijk details zijn. Wie dit oogpunt volgt, moet niet alleen grammatica en spelling van het Nederlands tegen het licht houden, maar allereerst een vergroot zelfbesef ontwikkelen bij het doceren van de taal, van kleuterschool tot met universiteit. Feticu is daar eerlijk in:
‘Elk aardig woord in het Nederlands herinner ik me, ook wanneer en door wie het werd gezegd. Elk welgemeend aardig woord telt wanneer je een nieuwe fundering voor een nieuw bestaan moet leggen.
Als iemand je onophoudelijk corrigeert, ontwikkel je een taaltrauma en kom je nooit uit de schelp van je moedertaal of het Engels. Te veel corrigeren is erger dan helemaal niet corrigeren.’
Alles toelaten en goedkeuren vindt Feticu dus ook niet goed. Want voordat de indruk zou ontstaan dat ze er met de pet naar gooit, het tegendeel is het geval. Ze studeert eindeloos op het Nederlands en probeert en valt en staat op. Haar hele leerproces staat in dienst van het geloof in verbetering. Zo komt ze tot dit zinnetje: ‘Oefening baart, ook in literatuur geschreven in een vreemde taal, kunst.’ Wat een maf spreekwoord is dat eigenlijk, dat Feticu hier nuanceert! Haar tussenzin met in-herhaling demonstreert wat ze beweert – al valt evengoed te zaniken dat ze er een tangconstructie mee opzet.
Tot slot vind ik het verhelderend om Lisa Huissoons debuutroman Alle mensen die ik ken (2020) te bekijken. Een origineel boek dat de belofte uit de titel waarmaakt met een alfabetische opsomming van namen, die soms toegelicht worden. Zo ontspringen er diverse lijnen, waarvan ik er één belicht, geïllustreerd met het lemma dat mij het meest aangreep:
F.†
docent | Creative Writing | ArtEZ, Arnhem
Dit lijkt me F. Starik, de dichter die in 2018 overleed. Ik volg de functie die Huissoon hem geeft. Haar boek maakt duidelijk dat er aan de genoemde hogeschool een heus docentencorps actief is. Inclusief gastdocenten gaat het om maar liefst 33 personen. Ze geven vakken als Tekst en Wereld, Tekst en Stijl, Tekst en Media, Tekst en Podium, Tekst en Beeld, Tekst en Vorm, Tekst en Redactie, Proces en Onderzoek, maar ook Literatuurgeschiedenis en zelfs Filosofie.
Terwijl Joël de Ceulaer in zijn commentaar op Hemmerechts nog dacht dat Creatief Schrijven iets was voor geprepensioneerden die een extra hobby willen naast pottenbakken en djembé spelen, blijkt er een complete infrastructuur opgetrokken. Omdat er op andere plaatsen dan Arnhem eveneens zulke hogescholen bestaan, naast geprivatiseerde initiatieven, mag je wel spreken van een niche. Ook Lale Güls universitaire studie, die Nederlandse taal- en letterkunde verving, heeft een component Creatief Schrijven.
Wellicht wordt hier een overlevingsmogelijkheid geboden van het literaire tijdschrift als kweekvijver. Bij die buffer naar uitgevers hoort het literaire agentschap dat in de Lage Landen een redelijk recente institutie is. De bekendste is Sebes & Bisseling. Onlangs lieten deze partners gelijktijdig van zich horen, zowel in Nederland als in België. Aan manuscripteninzenders, wier aantal sinds de corona-uitbraak spectaculair gestegen is, adviseerden ze eerst eens wat bestaande boeken te consumeren.
Wacht even! Terwijl er aan het begin van taalcarrières immense zorgen bestaan over schrijvers en sprekers in de dop, en terwijl bovendien middelbare scholen literatuur stiefmoederlijk behandelen en technisch begrijpelijkerwijs strenger zijn dan de ANS, is er gestaag dus doodgemoedereerd een soort taalonderwijs ontstaan, inclusief zakelijke vertegenwoordiging, dat niets met tweede kansen te maken heeft. En het loont. Vóór het debuut van Lisa Huissoon, die werd geboren in 1995, kon ik elders al moeiteloos dertig namen opnoemen van een generatie auteurs die dit Creatief Schrijven-parcours had afgelegd. Het Letterenfonds ondersteunt hen onderweg met een slow-labfaciliteit.
Stilistisch moet ik hen conservatief noemen. Taalvernieuwing ging de afgelopen decennia uit van Hafid Bouazza en J.Z. Herrenberg, die het Nederlands niet met de paplepel ingegoten kregen. Ze entten zich respectievelijk op historische teksten en op modernistisch Engels van Joyce, en schrijven bovenal bloemrijk. Afgaand op het door mij geciteerde lemma uit Alle mensen die ik ken beoefent Huissoon veeleer de kunst van het weglaten. Al was het Starik zelf die zijn voornaam reduceerde tot een initiaal, het kruisje dat er nu achter wordt gezet vind ik erg doelgericht.
Misschien is dat oordeel sowieso op zijn plaats voor Huissoons stijl. Ze richt zich op details, waarvan de opeenvolging een absurdistisch en een tragisch effect geeft. In de geest van de voornaamste Nederlandse stijlinvloed Arnon Grunberg. Maar ook in die van de inmiddels immens onpopulaire Reve, allerminst woke, maar wiens Zinloze Feiten kennelijk een halve eeuw hebben overleefd.
Biedt Huissoon dan niets nieuws? Alle lijnen van haar boek komen uiteraard samen in haarzelf. In een spiegel ontstaat een beeld van wat zij waar tot nog toe meegemaakt heeft. Daarbij blijft ‘de maatschappij’ op eerbiedige afstand. Over politiek spreek ik niet. Die is afwezig; Alle mensen die ik ken beweegt door een vacuüm. Geen heisa, noch gedoe.
Laat een reactie achter