Van Willem Brakman ken ik het verhaal ‘Engel’ uit de bundel Zes subtiele verhalen (1978). Een verhaal over een engel die als een reclamestuntman na een mislukte act uit de lucht tuimelt en neerkomt in het park tussen enkele verzorgingsflats. ‘Tik van een vliegtuig gekregen zeker,’ mompelt de onderdirecteur. De verschijning van de engel van Brakman is in de context van de bejaardenflats een voorbode van de dood. Toch is de toon luchtig en geestig. Ik dacht dat de engel van Brakman uniek was in de Nederlandse letteren. Maar toen ik onlangs in De laatste dag van de koning (verhalen en essays) van Sander Kollaard zat te lezen, viel er in het verhaal ‘Bonafide’ opnieuw een engel uit de hemel. Ook Kollaard speelt een spel met ernst en humor: hij zet de tobberige hoofdpersoon Leo af tegen de lichte toon van engel ‘ome Arie’, in wiens stem ‘een Amsterdams accent’ doorklinkt.
De engel in beide verhalen is werkelijk een engel, zo blijkt uit de beschrijving, ook al geeft zowel Brakman als Kollaard de engel profane, menselijke trekjes. Brakman beschrijft de engel levensecht: ‘Toch was goed te zien hoe de slagpennen met een bijna komisch aandoende vanzelfsprekendheid in een grote kam met de rulle huid waren vergroeid, die hier en daar dun en vliezig tot ver over de schachten groeide of in de diepte de pennen blauw liet doorschemeren.’
Klapwiekend
Speelt het verhaal van Brakman als gezegd tegen het decor van oude mensen die op de drempel staan van de dood, in ‘Bonafide’ van Kollaard is hoofdpersoon Leo zijn baan en zijn vrouw kwijt. Het zijn de donkere dagen voor Kerstmis. De zwaarmoedige Leo doolt over straat en struikelt. Als hij overeind krabbelt ziet hij een ‘al wat oudere man’ naast hem liggen: ‘Aan de rug, op de plaats van de schouderbladen, ontsprongen indrukwekkende vleugels, wit als sneeuw. Verder was aan de man niets bijzonders te zien. Hij droeg een donkerblauw confectiepak, een wit overhemd en een donkerrode das.’
Ligt bij Kollaard de engel reeds op het trottoir, Brakman laat de engel neerstorten. Enkele oudjes slenteren door het park en zien ‘de zwaaiende en fladderende reuzenvogel uit de hemel tuimelen; hij scheerde onhandig langs de centrale antenne, miste op een haar na de dakrand en kwakte daarna klapwiekend op het gras naast de vijver’.
In beide verhalen gaat het om een ‘oude man’. Bij Brakman heeft hij een ‘ingesneden peelwerker-turftrekker-Borinage gezicht’. Later, als de engel enigszins opgelapt door de oudjes, enkele vleugelslagen uitprobeert, heeft hij een ‘bruingeel gezichtje (…) kreukerig en droog zoals de binnenkant van een walnoot’. Kollaard beschrijft het gezicht van de engel als volgt: ‘In de nogal ruwe trekken van zijn gelaat trokken de grijze, waterige ogen en een boonvormige moedervlek op de rechterwang de meeste aandacht.’ Het uiterlijk is bij Kollaard meer dan zomaar een beschrijving. De herkenbare moedervlek speelt een intrigerende rol in het verhaal.
Magisch-realistisch
Het verschil in de twee verhalen ligt in de rol die de engel speelt. De engel van Brakman is passief en is slechts aanwezig op de achtergrond. Een excentriek fenomeen, dat in gesprekken onder de oudjes tal van associaties oproept aan een engelbewaarder en aartsengelen uit de Bijbel. ‘Engelen en demonen.’ De hoofdpersoon raakt in de ban van een bewoonster ‘met nog soepele gebaren van pols en elleboog’. Ook een engel, in zekere zin. Evenals ‘de hit’, het meisje van het restaurant. Als zij buiten op een bankje zit, spreekt hij haar aan. ‘Of ze ook kennis had aan een leuke jongen, (…) een hitsige keuter die niet bij de pakken neerzat. Dit laatste met een knipoog, maar op dat moment sloeg ze hem midden in zijn gezicht, pats! Lampionnen! Fluittonen! Regenbogen!’ Zijn belangstelling, ironisch verwoord, wordt opgevat als toenadering van een vieze oude man.
Leo, de hoofdpersoon in het verhaal van Kollaard, wordt in zijn aards bestaan eveneens geplaagd door het verlangen naar een vrouw: zijn echtgenote die hem heeft verlaten. In het verdere verloop van het verhaal, dat je magisch-realistisch zou kunnen noemen, speelt de engel – anders dan bij Brakman – een sleutelrol. U moet het zelf maar lezen.
Hiernamaals
Aan het eind van beide verhalen stijgt de engel weer ten hemel. Leo hoort ‘een vederlicht geklapper’: ‘Toen hij omhoog keek, zag hij ter hoogte van de schoorsteen een gestalte, gedragen door machtige vleugels oplichten in het donker.’ Er dwarrelen donsveertjes neer, ‘ook nog nadat de engel in het duister was verdwenen’. Als Leo er een op zijn hand vangt, ziet hij dat het sneeuwvlokken zijn. Met dit slot geeft Kollaard met terugwerkende kracht een nieuwe dimensie aan de geloofwaardigheid van wat er is gebeurd.
In het verhaal van Brakman blijft de engel werkelijkheid, tot en met het opstijgen in de laatste alinea: ‘Alsof hij wist dat hij werd bekeken spreidde hij langzaam en plechtig zijn vleugels uit, daarna begon hij zijn aanloop met grote, gravende passen als van een hoogspringer. De bruine pij hield hij in een knoedel opgetrokken voor de buik, maar opeens lag hij plat op de vleugels, geel glinsterend en moeiteloos op weg naar de ruimte boven de bomen. Daar in al dat zomerse blauw verkleinde hij zich snel tot een puntje, dat nog even opflakkerde en daarna verdween.’ De hoofdpersoon blijft nog een tijdje ‘hardnekkig’ speuren, ‘maar de hemel waarin de engel was verdwenen werd steeds stiller, leger, kleurlozer en ook steeds maar wijder.’
De engel mag dan binnen het verhaal echt zijn, de vraag die bij ons en de hoofdpersoon blijft hangen is, of er wel een hemel, een hiernamaals, bestaat.
Laat een reactie achter