In Generaal zonder leger, het boekenweekessay van 2020, schetst Özcan Akyol een nogal ‘clichématig drogbeeld’ (Dera, 2020) van zowel de Nederlandse literatuur als de Nederlandse letterkunde. Akyol treedt daarmee in de voetsporen van schrijvers zoals Ilja Leonard Pfeijffer, Sylvia Witteman en Kees ’t Hart, die de neerlandistiek als wetenschappelijke discipline maar al te graag afschilderen als te theoretisch, te ouderwets of gewoon ‘strontvervelend’.
In haar bijdrage aan het in 2019 in de Nederlandse Boekengids verschenen themadossier over de toekomst van de neerlandistiek maakt Yra van Dijk korte metten met deze en andere misverstanden die over de studie Nederlands in binnen- en buitenland bestaan. Van Dijk noteert:
Wat is nu het voornaamste probleem voor Pfeijffer en de andere boze literatoren? Dat we in de neerlandistiek aan theorie doen. Op een of andere manier is de voorwaarde voor wetenschappelijkheid in alle andere vakgebieden voor de neerlandistiek het bewijs en de oorzaak van haar malaise. Volgens Pfeijffer hebben we ‘massaal toevlucht gezocht tot ape-abstruse, berecomplexe Franse filosofische modellen’. In die redenering is ‘theoretisch lezen’ de vijand van ‘goed lezen’. Deze schijnoppositie heeft geleid tot veel onmin, aangezien zelfs sommige collega’s nog geloven dat ‘goed lezen’, of ‘filologie’ of ‘close reading’ het alfa en omega is van de neerlandistiek en vooral van de letterkunde. Maar goed lezen is helemaal geen doel op zich! In een wetenschappelijke context is het een instrument om historische, comparatieve of actuele vragen over literatuur te adresseren. (Van Dijk, 2019)
Daar komt nog bij dat de neerlandistiek niet het exclusieve domein is van opleidingen aan Nederlandse en Vlaamse universiteiten. Ook buiten het Nederlandse taalgebied wordt Nederlandstalige literatuur gelezen en bestudeerd, vaak zelfs door grotere aantallen studenten dan aan universiteiten in de Lage Landen. Net zoals ‘binnen de muren’ is de neerlandistiek er evenwel het mikpunt van kritiek: zo vroeg een lezer van een Tsjechische krant zich af in een commentaar onder een online artikel over de (lage) lonen van academici of een ‘hobby’ zoals het bestuderen van ‘al die EU-talen’ wel door de belastingbetaler bekostigd moet worden.
Deze kritische stelling is samen met Van Dijks opmerking over comparatieve vragen voor literatuur(studie) voor de organisatoren van het tweejaarlijkse Cross Over-congres aanleiding om met elkaar te discussiëren over de internationale neerlandistiek van vandaag, voor morgen. Ter gelegenheid van het eeuwfeest van de neerlandistiek aan de Karelsuniversiteit in Praag nodigen we deelnemers uit om mee na te denken over politieke, culturele en maatschappelijke discoursen die het belang en de ontwikkeling van taal- en letterkunde mee vormgeven. We verwelkomen voorstellen die zich richten op (transmissie)processen die ten grondslag liggen aan de (trans)nationale circulatie van cultuur en literatuur en de veranderingen die deze processen (of transfers) in crisistijden ondergaan.
Praktische zaken
Cross Over 2021 vindt plaats op 18 en 19 november 2021 aan de Karelsuniversiteit Praag in een later te bepalen digitale omgeving of (hopelijk) in fysieke zin. We ontvangen graag voorstellen voor bijdragen van ongeveer 300 woorden. Vóór 1 augustus 2021 kunnen abstracts worden verstuurd naar: crossoverpraag@gmail.com. Geïnteresseerden vernemen begin september of het voorstel is aanvaard. Vanaf september is het programma van Cross Over 2021 te raadplegen op de website van de IVN en van de Karelsuniversiteit. Voor de sessies wordt gewerkt met pre-papers en interactieve werkvormen. De spreektijd per bijdrage is 20 minuten gevolgd door vragen en discussie.
Wetenschappelijk comité: Jerzy Koch (Adam Mickiewicz Universiteit, Poznań), Eric Mijts (Universiteit van Aruba), Yves T’Sjoen (Universiteit Gent), Yra van Dijk (Universiteit Leiden) en Michiel van Kempen (Universiteit van Amsterdam)
Organiserend comité: Irena Kozmanová, Anna Krýsová, Twan Zegers en student- assistent Kateřina Bezecná (Karelsuniversiteit Praag)
Mogelijke onderwerpen voor discussie
- In Generaal zonder leger (2020) stelt Özcan Akyol het lijden als een voorwaarde voor Literatuur (met een hoofdletter). De recent verschenen roman KliFi van Adriaan van Dis schetst een toekomstige republiek Nederland tijdens een crisis waarin zowel de verteller als zijn naasten inderdaad lijden. Welke rol kan literatuur spelen in tijden van een pandemie, een klimaatcrisis, stijgende armoede, toenemend populisme én is die rol van essentieel of misschien van verwaarloosbaar belang? Dringen zich andere onderzoeksvragen op, omdat samen met mens en maatschappij ook de literatuur in transitie is? Wat zegt dit alles over ons studiegebied van vandaag en voor morgen?
- Verandert door de gezondheidscrisis, onder invloed van een maatschappelijke crisis en economische recessie, onze visie op wat Nederlandse literatuur is? Beïnvloeden abrupte en diepgaande veranderingen op het gebied van (toegang tot) literatuur en culturele instellingen (zoals het verdwijnen van kleinere uitgeverijen, bibliotheken en boekwinkels, (meer) gesloten grenzen, nieuwe patronen inzake investering in vertalingen, bezuinigingen op subsidieprogramma’s en opleidingen (talenstudies) in het hoger onderwijs, etc.) onze diverse canons? Leiden wijzigingen in het internationale literair-culturele landschap tot meer of minder divergentie tussen de Lage Landen en de wereld?
- Welke argumenten en verhalen gebruiken we wanneer we het bestaansrecht van literatuur, als voorwaarde voor een waardevol menselijk, maatschappelijk en academisch leven, wensen te verdedigen – tegenover een publiek, ten aanzien van de overheid, voor de (toekomstige) student? Zijn die argumenten en verhalen overal analoog of bestaan er belangrijke culturele verschillen? Wat kunnen we leren uit het slagen (of niet) van eerdere pogingen om een bepaalde retoriek, die afkerig staat tegenover (de studie van) het Nederlands en literaire cultuur, van repliek te dienen? Hoe proactief kunnen of moeten we zijn in en buiten het vakgebied?
Laat een reactie achter